ECLI:NL:GHSHE:2016:2097

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
26 mei 2016
Publicatiedatum
27 mei 2016
Zaaknummer
200.177.731_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake partner- en kinderalimentatie met betrekking tot ingangsdatum nihilstelling

In deze zaak gaat het om een hoger beroep betreffende de alimentatieverplichtingen van de man ten aanzien van zijn ex-vrouw en hun kinderen. De man, die in hoger beroep is gegaan, verzoekt om de eerdere beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant te vernietigen, specifiek de ingangsdatum van de nihilstelling van de onderhoudsbijdragen. De rechtbank had eerder bepaald dat de man met ingang van 15 juni 2015 geen onderhoudsbijdragen meer hoefde te betalen, maar de man stelt dat deze ingangsdatum eerder had moeten zijn, namelijk op 2 december 2013, de datum waarop hij zijn baan verloor.

De vrouw, die pro se optreedt, verzet zich tegen de verzoeken van de man en vraagt om bekrachtiging van de eerdere beschikking. Tijdens de mondelinge behandeling op 19 april 2016 zijn beide partijen gehoord, waarbij de man zijn financiële situatie uiteenzet en de vrouw haar bezwaren tegen de verzoeken van de man naar voren brengt. Het hof overweegt dat de man niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij niet in staat was om aan zijn onderhoudsverplichtingen te voldoen in de periode tussen zijn ontslag en de toekenning van zijn bijstandsuitkering.

Uiteindelijk beslist het hof dat de ingangsdatum van de nihilstelling van de onderhoudsbijdragen niet op 2 december 2013, maar op 1 maart 2014 wordt vastgesteld. De beschikking van de rechtbank wordt gedeeltelijk vernietigd, maar de overige verzoeken van de man worden afgewezen. De uitspraak is gedaan door een collegiaal hof en openbaar uitgesproken op 26 mei 2016.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
Uitspraak: 26 mei 2016
Zaaknummer: 200.177.731/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/02/295341 / FA RK 15-1214
in de zaak in hoger beroep van:
[de bewindvoerder] ,
h.o.d.n. [handelsnaam] te
[vestigingsplaats] ,
in haar hoedanigheid van bewindvoerder over alle goederen die toebehoren aan:
[de man],
wonende te [woonplaats 1] ,
hierna te noemen: de man,
appellante,
hierna te noemen: de bewindvoerder,
advocaat: mr. J. Nieuwstraten,
tegen
[de vrouw],
wonende te
[woonplaats 2] ,
pro se en als gevolmachtigde van:
[de jongmeerderjarige],
wonende te [woonplaats 2] ,
verweerders,
hierna te noemen: de vrouw respectievelijk de jongmeerderjarige,
advocaat: mr. J.A.M. de Kerf.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Middelburg, van 5 augustus 2015.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 29 september 2015, heeft de man verzocht bij beschikking voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad voormelde beschikking te vernietigen voor zover het betreft de ingangsdatum van de nihilstelling van de onderhoudsbijdragen ten behoeve van de kinderen van partijen en ten behoeve van de vrouw en, opnieuw rechtdoende:
I. de beschikking van de rechtbank Middelburg van 4 april 2012 te wijzigen en te bepalen dat de bijdrage in de kosten van opvoeding en verzorging van de minderjarigen met ingang van
2 december 2013 op nihil wordt gesteld, subsidiair met ingang van een datum die het hof redelijk acht;
II. de beschikking van de rechtbank Middelburg van 4 april 2012 te wijzigen en te bepalen dat de bijdrage in de kosten van levensonderhoud van de vrouw met ingang van 2 december 2013 op nihil wordt gesteld, subsidiair met ingang van een datum die het hof redelijk acht.
2.2.
Bij verweerschrift met één productie, ingekomen ter griffie op 3 november 2015, heeft de vrouw verzocht de verzoeken van de man jegens de vrouw en de minderjarige kinderen af te wijzen. De advocaat van de vrouw heeft ter zitting medegedeeld dat de vrouw geen incidenteel appel heeft willen instellen, maar om bekrachtiging van de beschikking waarvan beroep verzoekt.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 19 april 2016. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de bewindvoerder en de man, bijgestaan door mr. Nieuwstraten;
  • de vrouw en de jongmeerderjarige, bijgestaan door mr. De Kerf.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • het V-formulier met bijlagen van de advocaat van de bewindvoerder d.d. 6 april 2016;
  • de volmacht van de jongmeerderjarige waarin hij de vrouw de bevoegdheid verleent om in zijn naam in rechte op te treden.

3.De beoordeling

3.1.
De man en de vrouw zijn op [huwelijksdatum] 1977 gehuwd.
Uit hun huwelijk zijn - voor zover thans van belang - geboren:
- [kind 1] (hierna ook: [kind 1] ), in de gemeente [geboorteplaats 1] op [geboortedatum 1] 1994;
- [de jongmeerderjarige] (hierna ook: [de jongmeerderjarige] ), te [geboorteplaats 2] op [geboortedatum 2] 1997;
- [kind 2] (hierna ook: [kind 2] ), te [geboorteplaats 3] op [geboortedatum 3] 2000.
[kind 1] is op [geboortedatum 1] 2012 meerderjarig geworden en [de jongmeerderjarige] gedurende de onderhavige
procedure op [geboortedatum 2] 2015.
[kind 2] heeft het hoofdverblijf bij de vrouw.
3.2.
Bij beschikking van 4 april 2012 heeft de rechtbank Middelburg tussen partijen de echtscheiding uitgesproken, welke beschikking op 2 augustus 2012 is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
Bij deze beschikking heeft de rechtbank - uitvoerbaar bij voorraad - voorts, voor zover thans van belang, bepaald dat de man met ingang van de dag van inschrijving van de beschikking in de registers van de burgerlijke stand (naar later is gebleken: 2 augustus 2012) als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [kind 1] , [de jongmeerderjarige] en [kind 2] moet voldoen een bedrag van € 387,22 per kind per maand en als bijdrage in het levensonderhoud van de vrouw een bedrag van € 580,02 per maand.
3.3.
Bij beschikking van de kantonrechter van de rechtbank Rotterdam d.d. 15 december 2014 is een bewind ingesteld over de goederen die (zullen) toebehoren aan de man wegens verkwisting of het hebben van problematische schulden en is [handelsnaam] tot bewindvoerder benoemd.
3.4.
Bij beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 22 april 2015 is, met wijziging in zoverre van de echtscheidingsbeschikking van 4 april 2012, de door de man te betalen bijdrage in de kosten van levensonderhoud en studie van [kind 1] met ingang van
2 december 2013 op nihil gesteld.
3.5.
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de rechtbank, met wijziging in zoverre van de echtscheidingsbeschikking van 4 april 2012, de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [de jongmeerderjarige] en [kind 2] alsmede de bijdrage in de kosten van het levensonderhoud van de vrouw met ingang van 15 juni 2015 op nihil gesteld.
3.6.
De man kan zich met deze beslissingen niet verenigen voor zover het betreft de ingangsdatum van de nihilstelling van zijn onderhoudsbijdragen voor [de jongmeerderjarige] , [kind 2] en de vrouw en hij is hiervan in zoverre in hoger beroep gekomen.
3.7.
De man voert - kort samengevat - het volgende aan. De door de man te betalen onderhoudsbijdragen ten behoeve van de kinderen en de vrouw dienen op nihil te worden gesteld met ingang van 2 december 2013, zijnde de datum waarop de man zijn baan heeft verloren en met ingang waarvan hij geen draagkracht meer had om deze bijdragen te betalen. De rechtbank heeft ten onrechte geoordeeld dat de man ontoereikende informatie heeft verstrekt over de beëindiging van zijn dienstverband en de financiële afwikkeling daarvan. De man functioneerde vanwege de problemen rondom de echtscheiding niet meer naar behoren als docent op school. De werkgever van de man en de man hebben uiteindelijk via een vaststellingsovereenkomst het dienstverband van de man beëindigd, omdat de situatie niet meer werkbaar was. In hoger beroep legt de man deze vaststellingsovereenkomst alsnog over. De aanvraag van de man voor een werkloosheidsuitkering is vervolgens afgewezen, omdat de man gemoedsbezwaarde is. Het onderwerp werkloosheidsuitkering is wel in de vaststellingsovereenkomst opgenomen, omdat de broer van de man en de advocaat, die de onderhandelingen met de werkgever van de man hebben gevoerd, niet voor ogen hebben gehad dat de man gemoedsbezwaarde is. De man heeft de vaststellingsovereenkomst wel getekend, maar de inhoud is niet tot hem doorgedrongen. In een later stadium is nog wel een beroep gedaan op artikel 8 van de vaststellingsovereenkomst, maar de voormalige werkgever van de man is daarop niet ingegaan omdat de termijn was verstreken. De man heeft bij zijn ontslag een bedrag van € 7.500,- netto ontvangen als beëindigingsvergoeding.
Nadat de aanvraag van de man voor een werkloosheidsuitkering is afgewezen, heeft hij een bijstandsuitkering aangevraagd, die hem na bezwaar met ingang van 14 augustus 2014 is toegekend.
De man heeft in de periode vanaf het ontslag tot de toekenning van een bijstandsuitkering geleefd van giften van diaconieën en van zijn familie en hij had in die periode derhalve geen draagkracht om kinder- of partneralimentatie te betalen. De man heeft toen zeer zuinig geleefd en ook schulden gemaakt.
De man heeft tot en met oktober 2013 de door de rechtbank bij beschikking van 4 april 2012 vastgestelde kinder- en partnerbijdrage voldaan.
3.8.
De vrouw brengt - kort samengevat - daar het volgende tegen in. De man heeft nagelaten gebruik te maken van het vangnet-artikel 8 van de vaststellingsovereenkomst. Dit artikel gaf de man de gelegenheid om opnieuw in overleg te treden met zijn werkgever over een aanvullende voorziening indien er onverhoopt geen WW zou worden verstrekt.
Het inkomensverlies van de man is derhalve verwijtbaar, ook omdat het de keuze van de man is geweest zich als gemoedsbezwaarde te laten registreren.
Verder heeft de man onvoldoende duidelijk gemaakt hoe hij in zijn levensonderhoud heeft voorzien in de periode vanaf december 2013 toen zijn arbeidsovereenkomst werd beëindigd en 2 september 2014, de datum waarop de man een bijstandsuitkering heeft aangevraagd. Het door de man verstrekte overzicht van giften van de diaconie geeft op dit punt onvoldoende inzicht.
De man heeft voorts geen plausibele redenen aangevoerd waarom hij pas op 20 februari 2015 een verzoek tot nihilstelling heeft gedaan.
3.9.
Het hof overweegt als volgt.
Vast staat dat de dienstbetrekking van de man met ingang van 2 december 2013 is beëindigd en dat aan hem met ingang van 14 augustus 2014 een bijstandsuitkering is toegekend. Anders dan de man heeft bepleit, zal het hof niet met ingang van 2 december 2013, maar eerst per 1 maart 2014 de door de man te betalen onderhoudsbijdragen ten behoeve van [de jongmeerderjarige] en [kind 2] en ten behoeve van de vrouw op nihil stellen. Het hof is van oordeel dat de man niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij in de periode vanaf 2 december 2013 tot 1 maart 2014 niet in staat was aan de hem opgelegde onderhoudsverplichtingen te voldoen. Het hof neemt hierbij in aanmerking dat de man heeft verklaard dat hij bij het einde van zijn dienstverband een beëindigingsvergoeding van € 7.500,- netto van zijn voormalige werkgever heeft ontvangen. Daarnaast blijkt uit artikel 10 van de vaststellingsovereenkomst dat aan de man binnen vier weken na de ontbindingsdatum de naar rato nog uit te betalen vakantietoeslag en eindejaarsuitkering betaalbaar zouden worden gesteld. De man heeft niet inzichtelijk gemaakt waarom hij deze bedragen niet mede heeft kunnen aanwenden om de onderhoudsbijdragen ten behoeve van de kinderen en de vrouw te kunnen blijven voldoen.
Het hof gaat ervan uit dat de man met ingang van 1 maart 2014 geen draagkracht meer heeft gehad om de vastgestelde onderhoudsbijdragen ten behoeve van de kinderen en de vrouw te blijven betalen. De man heeft ter zitting verklaard dat hij in de periode totdat aan hem een bijstandsuitkering werd toegekend, heeft geleefd van giften van de kerk en van zijn familie. De aanvraag van de man voor een bijstandsuitkering is vervolgens toegewezen, omdat de man voldoende aannemelijk had gemaakt dat hij niet meer in zijn eigen levensonderhoud kon voorzien.
Aan de stelling van de vrouw dat de man heeft nagelaten om een beroep te doen op artikel 8 van de vaststellingsovereenkomst gaat het hof voorbij, nu de man onweersproken ter zitting heeft verklaard dat hij zich wel heeft ingespannen om op de voet van dit artikel een aanvullende voorziening van zijn voormalige werkgever te verkrijgen, maar dat deze inspanningen niet tot resultaat hebben geleid, omdat de termijn was verlopen.
3.10.
Het voorgaande leidt ertoe dat het hof de beschikking waarvan beroep gedeeltelijk zal vernietigen.

4.De beslissing

Het hof:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Middelburg, van 5 augustus 2015, doch uitsluitend voor zover het betreft de ingangsdatum waarop de door de man te betalen onderhoudsbijdragen ten behoeve van [de jongmeerderjarige] , geboren te [geboorteplaats 1] op [geboortedatum 2] 1997, en [kind 2] , geboren te [woonplaats 2] op [geboortedatum 3] 2000, en ten behoeve van de vrouw op nihil zijn gesteld,
en in zoverre opnieuw rechtdoende:
bepaalt deze ingangsdatum op 1 maart 2014;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. H. van Winkel, M.C. Bijleveld-van der Slikke en M.L.F.J. Schyns en in het openbaar uitgesproken op 26 mei 2016.