3.5.1.De man voert vier grieven aan. In zijn eerste grief stelt de man dat de voorzieningenrechter ten onrechte heeft overwogen dat uit de door de vrouw overgelegde stukken blijkt dat alle incasso- en beslagpogingen zijn mislukt en dat voldoende aannemelijk is dat andere middelen dan lijfsdwang onvoldoende doel treffen en dat daarvan in de nabije toekomst geen resultaat te verwachten valt.
De man licht toe dat door de voorzieningenrechter niet is meegenomen dat, nadat het vonnis is gewezen, is gebleken dat het LBIO op 2 februari 2015 een bedrag van € 2.345,- heeft ontvangen uit een derdenbeslag onder de Belastingdienst.
Met zijn tweede grief voert de man aan dat de voorzieningenrechter ten onrechte voorbij is gegaan aan de door de man aangevoerde feiten en omstandigheden waaruit zijn betalingsonmacht blijkt. Ook heeft hij voldoende inzicht in zijn situatie gegeven.
De enige inkomsten die de man heeft, bestaan uit zijn WAO-uitkering waarop beslag ligt. Hij is niet in staat zijn hypotheeklasten en zijn ziektekostenpremie te voldoen. Zijn woning staat al jaren onder water. Zijn bedrijf, een café, is in 2013 failliet gegaan. Een vriendin betaalt uitgaven voor hem.
Met zijn derde grief voert de man aan dat de voorzieningenrechter ten onrechte heeft overwogen dat het aan de man is feiten en omstandigheden aan te voeren die maken dat zijn recht op persoonlijke vrijheid zwaarder dient te wegen dan het belang van de vrouw op nakoming van de onderhoudsverplichting. De voorzieningenrechter legt hierbij een verkeerde maatstaf aan. Het ligt volgens de man namelijk op de weg van de vrouw aannemelijk te maken dat haar belang zwaarder weegt. Gezien hetgeen door de man is aangevoerd was er alle aanleiding zware eisen te stellen aan de op de vrouw liggende verplichting bewijs te leveren van haar stellingen. Daarbij heeft de vrouw nagelaten te vermelden dat zij financieel gesteund wordt door haar familie. Het belang van de man wordt door de voorzieningenrechter in het geheel niet meegewogen waarmee niet wordt voldaan aan het vereiste van proportionaliteit.
In zijn laatste, vierde grief voert de man aan dat ten onrechte de beschikking van 4 november 2015 uitvoerbaar bij lijfsdwang is verklaard zonder daaraan enige voorwaarde of termijn te verbinden, nu dat in het algemeen wel gangbaar is. De voorzieningenrechter had een maximum termijn moeten opnemen.
De man biedt bewijs aan van zijn stellingen.
Uit de bijlagen bij voormeld faxbericht van de advocaat van de man aan het hof d.d. 30 juli 2015 blijkt dat de man op 30 juli 2015 in gijzeling is gesteld en is overgebracht naar het Huis van Bewaring De Dordtse Poorten (PI Dordrecht).
3.5.2Bij memorie van antwoord heeft de vrouw gevorderd, bij arrest, zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad de man niet-ontvankelijk te verklaren in zijn vordering in hoger beroep, althans deze vordering af te wijzen, met veroordeling van de man in de kosten van de onderhavige procedure in hoger beroep.
3.5.3.De vrouw heeft verweer gevoerd, zo als hierna per grief zal worden verwoord.
Grief I:
De vrouw voert aan dat zij de voorzieningenrechter heeft geïnformeerd omtrent de door het LBIO ontvangen teruggaaf IB ad € 2.345,- onder verwijzing naar een e-mail van [medewerker van het LBIO] van het LBIO d.d. 3 maart 2015.
De man heeft bezwaar gemaakt tegen inzage van het dossier bij het LBIO door de vrouw.
De vrouw stelt tenslotte dat is gebleken dat alle incasso- en beslagpogingen zijn mislukt en dat er, naast lijfsdwang, geen alternatieven zijn.
Grief II:
De man was tijdig op de hoogte gesteld dat hij eventuele bewijstukken 2 dagen voor de zitting aan de rechtbank en de vrouw moest toesturen. Dat de man daarvan heeft afgezien en de stukken mee heeft genomen naar de zitting komt voor zijn rekening en risico.
Dit geldt eveneens voor de beslissing van de man om in kort geding te procederen zonder advocaat. De vrouw betwist dat de man geen financiële middelen had voor een advocaat.
De vrouw wijst er op dat de man tot heden geen stukken heeft overgelegd met betrekking tot zijn draagkracht (zoals de aangifte IB van de afgelopen jaren).
Het woonhuis staat volgens de man te koop voor € 598.000,-. De man laat na te vermelden dat ook een perceel grond achter dit woonhuis van 7.280 m2 te koop staat.
De stukken van de Rabobank zijn gedateerd en zeggen niets over de huidige situatie.
Ook vermeldt de man niets over de huurinkomsten die hij ontvangt vanuit de verhuur van de bij het woonhuis behorende schuur.
De man leeft op grote voet en gaat viermaal per jaar op vakantie.
Het beslag en de executoriale verkoop van zijn woonhuis in opdracht van AnderZorg is kennelijk van de baan, maar er is geen enkel inzicht hoe de man dit heeft opgelost.
De stelling van de man dat uitgaven, zo als zijn vakanties, worden betaald door een vriendin is ongeloofwaardig.
Er is sprake van betalingsonwil. De man geeft geen openheid van zaken
Grief III:
De vrouw heeft de voorzieningenrechter gegevens verstrekt waaruit haar financiële positie is af te leiden.
Zij betwist de stelling van de man dat haar familie haar financieel ondersteunt. De man heeft geen enkel initiatief genomen om te komen tot een wijziging van de onderhoudsbijdrage.
Grief IV:
Terecht heeft de voorzieningenrechter geen termijn of voorwaarden verbonden aan de tenuitvoerlegging.
Het bewijsaanbod van de man dient te worden gepasseerd, nu hij voldoende mogelijkheden heeft gehad om adequate bewijsstukken te overleggen, maar hij deze mogelijkheden willens en wetens onbenut heeft gelaten.
De vrouw verzoekt het hof de man in de kosten van de procedure in hoger beroep te veroordelen. Het heeft er volgens haar alle schijn van dat de man deze procedure aangrijpt als uitstel van betaling:
* Hij toont geen inzicht in zijn huidige inkomens- en vermogenspositie.
* Hij jaagt de vrouw geheel onnodig op kosten.
* Er is geen grief ingesteld tegen de proceskostenveroordeling in eerste aanleg.
Bij akte van 4 augustus 2015 heeft de man enige financiële stukken in het geding gebracht.
Bij antwoordakte heeft de vrouw daarop gereageerd:
* De door de man overgelegde aanslagen IB over 2011, 2012 en 2013 zien op toe periode waarin de man zijn verplichting jegens de vrouw gewoon is nagekomen.
* deze aangiften IB zeggen niets over de huidige draagkracht van de man.
* in de (bodem)procedure bij de rechtbank (beschikking 4 nov 2008) werd een aangifte IB van 2006 overgelegd en toen werd er melding gemaakt van substantiële box 3 – vermogensbestanddelen bij aanvang van 2006.
* de man toont nog steeds geen initiatief om te komen tot een wijziging van zijn
alimentatie-verplichting jegens de vrouw en laat na de bescheiden als bedoeld in bijlage 3 van het procesreglement alimentatie over te leggen.