ECLI:NL:GHSHE:2016:2047

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
19 mei 2016
Publicatiedatum
24 mei 2016
Zaaknummer
200.187.326/01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toelating tot de schuldsaneringsregeling en de verplichtingen van de schuldenaar

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 19 mei 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep over de toelating van een appellante tot de schuldsaneringsregeling. De appellante had eerder een verzoek ingediend bij de rechtbank Limburg, dat op 8 maart 2016 was afgewezen. De rechtbank oordeelde dat niet voldoende aannemelijk was dat de appellante de verplichtingen uit de schuldsaneringsregeling naar behoren zou nakomen, en dat zij niet te goeder trouw was geweest in de vijf jaar voorafgaand aan haar verzoek. De appellante ging in hoger beroep, waarbij zij aanvoerde dat haar hoge schulden deels het gevolg waren van de gedragingen van haar ex-partner en dat de rechtbank niet zorgvuldig had gehandeld in haar beoordeling.

Tijdens de mondelinge behandeling op 11 mei 2016 heeft de appellante verklaard bereid te zijn om 36 uur per week te werken, ondanks haar zorg voor twee minderjarige kinderen. Het hof heeft kennisgenomen van een plan van aanpak van Sociale Zaken Maastricht Heuvelland, waarin werd aangegeven dat de appellante zich zou oriënteren op de arbeidsmarkt. Het hof concludeerde dat het verzoek om toelating tot de schuldsaneringsregeling prematuur was, omdat de appellante eerst moest aantonen dat zij een saneringsgezinde houding had en actief zou solliciteren naar werk. Het hof bekrachtigde uiteindelijk het vonnis van de rechtbank, met verbetering en aanvulling van de gronden.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
Uitspraak : 19 mei 2016
Zaaknummer : 200.187.326/01
Zaaknummer eerste aanleg : C/03/213188 / FT RK 15/1625
in de zaak in hoger beroep van:
[appellante] ,
wonende te [woonplaats] ,
appellante,
hierna te noemen: [appellante] ,
advocaat: mr. L.C.A.M. Bouts te Margraten.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar het vonnis van de rechtbank Limburg (zittingsplaats Maastricht) van 8 maart 2016.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 14 maart 2016, heeft [appellante] verzocht voormeld vonnis te vernietigen en alsnog te bepalen dat [appellante] wordt toegelaten tot de schuldsaneringsregeling
2.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 11 mei 2016. Bij die gelegenheid is gehoord:
- [appellante] , bijgestaan door mr. Bouts.
2.3.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg d.d. 23 februari 2016;
  • de brief met bijlagen van de advocaat van [appellante] d.d. 17 maart 2016;
  • de brief met bijlagen van de advocaat van [appellante] d.d. 18 maart 2016;
  • de brief met bijlagen van de advocaat van [appellante] d.d. 23 maart 2016;
  • de brief met bijlagen van de advocaat van [appellante] d.d. 30 maart 2016;
  • de brief met bijlagen van de advocaat van [appellante] d.d. 4 april 2016;
- het ter zitting door de advocaat van [appellante] overgelegd plan van aanpak jongeren van Sociale Zaken Maastricht Heuvelland d.d. 26 april 2016.

3.De beoordeling

3.1.
[appellante] heeft de rechtbank verzocht om de toepassing van de schuldsaneringsregeling uit te spreken.
3.2.
Bij vonnis waarvan beroep heeft de rechtbank het verzoek van [appellante] afgewezen.
De rechtbank heeft daartoe op de voet van artikel 288 lid 1 aanhef en sub b Fw overwogen dat niet voldoende aannemelijk is dat [appellante] ten aanzien van het ontstaan of onbetaald laten van schulden in de vijf jaar voorafgaand aan de dag waarop het verzoekschrift is ingediend, te goeder trouw is geweest.
3.3.
[appellante] kan zich met deze beslissing niet verenigen en is hiervan in hoger beroep gekomen. [appellante] heeft in het beroepschrift - zakelijk weergegeven - het volgende aangevoerd:
  • de hoge telefoonkosten zijn in overwegende mate ontstaan omdat de ex-partner van [appellante] in het verleden telefoons bleef verkopen om aan liquide middelen te komen om in zijn drugsverslaving te kunnen voorzien;
  • de rechtbank had in eerste aanleg zorgvuldiger dienen te zijn en had niet alleendienen te varen op de ontvangen informatie en de mogelijke onvolledige informatie van [appellante] , [appellante] is matig begaafd en omissies kunnen haar niet allemaal verweten worden;
  • onjuist is dat [appellante] afspraken regelmatig niet zou nakomen;
  • de wijze van benadering door de rechtbank zou niet voldoende zorgvuldig zijn geweest.
3.4.
Het hof komt tot de volgende beoordeling.
3.4.1.
Ingevolge artikel 288 lid 1 aanhef en sub c Fw wordt het verzoek tot toelating tot de wettelijke schuldsaneringsregeling slechts toegewezen indien voldoende aannemelijk is dat de schuldenaar de uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen naar behoren zal nakomen en zich zal inspannen zoveel mogelijk baten voor de boedel te verwerven.
3.4.2.
Het hof overweegt als volgt.
3.4.3.
Niet ter discussie staat dat [appellante] al zeker vijf jaar een bijstandsuitkering ontvangt en dat zij gedurende die periode niet meer heeft gewerkt en evenmin heeft gesolliciteerd naar betaalde arbeid, zoals de rechtbank in haar vonnis heeft overwogen.
Ter gelegenheid van de mondelinge behandeling in hoger beroep heeft [appellante] desgevraagd verklaard dat zij in staat en bereid is betaalde arbeid te verrichten voor 36 uren per week, ondanks de omstandigheid dat zij als alleenstaande ouder de zorg heeft voor haar twee minderjarige kinderen van respectievelijk 6 en 4 jaar.
3.4.4.
Het hof heeft kennisgenomen van de inhoud van het plan van aanpak jongeren van
Sociale Zaken Maastricht Heuvelland d.d. 26 april 2016. Uit dit plan blijkt - kort
weergegeven - dat is afgesproken dat [appellante] zich vanaf laatstgemelde datum gaat
oriënteren op de arbeidsmarkt zodat zij snel kan worden bemiddeld naar een betaalde baan,
op het moment dat het jongste kind, [kind] , op [geboortedatum] 2016 de leeftijd van 5 jaar zal
hebben bereikt,. Daarnaast dient [appellante] mee te werken aan onderzoeken die gericht zijn op
re-integratie.
3.4.5.
Gelet op het vorenstaande is het hof van oordeel dat het hof van oordeel dat het
verzoek van [appellante] om reeds thans te worden toegelaten tot de schuldsaneringsregeling als
prematuur moet worden aangemerkt.
Zoals uit het plan van aanpak blijkt is [appellante] op de goede weg, doch naar het oordeel van het
hof dient zij er eerst blijk te van te geven over een saneringsgezinde houding te beschikken
door alle medewerking te verlenen aan dit plan van aanpak. Voorts dient [appellante] over een
substantiële periode actief en aantoonbaar te solliciteren naar betaalde arbeid, waarna [appellante]
vervolgens een hernieuwd verzoek bij de rechtbank indienen om te worden toegelaten tot de
schuldsaneringsregeling.
3.5.
Hetgeen hiervoor is overwogen voert het hof tot de slotsom dat thans niet voldoende aannemelijk is gemaakt, dat [appellante] de uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen naar behoren zal nakomen en evenmin dat zij zich zal inspannen zoveel mogelijk baten voor de boedel te verwerven.
3.6.
Het vonnis waarvan beroep zal - onder verbetering en aanvulling van de gronden - worden bekrachtigd.

4.De uitspraak

Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep, met verbetering en aanvulling van de gronden.
Dit arrest is gewezen door mrs. A. Henzen, P.J.M. Bongaarts en J.I.M.W. Bartelds en in het openbaar uitgesproken op 19 mei 2016.