Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
1.Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnummer C/02/262482/HA ZA 13-264)
2.Het geding in hoger beroep
- de dagvaarding in hoger beroep;
- de memorie van grieven met een productie;
- de memorie van antwoord, tevens memorie van grieven in incidenteel hoger beroep met producties;
- de memorie van antwoord in incidenteel hoger beroep met producties.
3.De beoordeling
a) [geïntimeerde] en de heer [ex partner van geintimeerde] (hierna: [ex partner van geintimeerde] ) zijn met elkaar op huwelijkse voorwaarden houdende een periodiek verrekenbeding gehuwd geweest.
- De al gedane betalingen uit het depot, ruwweg € 30.000 komen helemaal ten laste van mevrouw.
- En de latente inkomstenbelastingclaim van ruwweg € 300.000 (die door de transactie verandert in een opeisbare claim) in principe eveneens.”
”.…)Artikel 3: procedures en beslagen3.1. Na het passeren van de notariële akten van levering, zowel ten aanzien van de Aandelen, alswel ten aanzien van de onroerende zaken,(….) zullen Partijen aan de overige bepalingen van dit artikel uitvoering geven.(…)3.7. Binnen 14 dagen na het passeren van de notariële akten als bedoeld in artikel 3.1. zal [ex partner van geintimeerde] B.V. de Rekening-courantvordering van [geïntimeerde] kwijtschelden.(…)Artikel 7: fiscaliteiten7.1. Ter zake de aan [geïntimeerde] te verrichten betalingen zoals opgenomen in (…) deze Vaststellingsovereenkomst dient voor wat betreft dat deel van de Totale Waarde dat aan [geïntimeerde] toekomt (€ 585.330,98 te verminderen met de in deze Vaststellingsovereenkomst genoemde deducties) rekening te worden gehouden met de volgende deelwaarden voor wat betreft de fiscaliteiten:
II [Advocaten] BV te veroordelen tot betaling van een bedrag van € 85.883,-- aan [geïntimeerde] , vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 8 maart 2013, althans vanaf de dag der dagvaarding;
III [Advocaten] BV te veroordelen tot betaling van buitengerechtelijke incassokosten ad € 3.833,76;
IV [Advocaten] BV te veroordelen in de proceskosten, de nakosten daaronder begrepen.
principaal appelzijn gericht tegen de (hoogte van de) toegewezen vordering I en tegen de toewijzing van de vorderingen III en IV.
Grief 1 van [geïntimeerde] in
incidenteel appelricht zich tegen de feitenvaststelling door de rechtbank. De overige grieven in
incidenteelappel bestrijden het oordeel van de rechtbank voor zover dit heeft geleid tot afwijzing van de vorderingen van [geïntimeerde] .
incidenteel appelleidt, indien juist, niet tot een ander oordeel over de al dan niet toewijsbaarheid van de vorderingen van [geïntimeerde] , zodat zij bij behandeling van die grief geen belang heeft. [geïntimeerde] onderkent dit blijkens haar memorie van grieven sub 33 zelf ook. Overigens is het hof van oordeel dat de grief, waarmee [geïntimeerde] bestrijdt dat, kort gezegd, de door [geïntimeerde] op 13 september 2011 getekende vaststellingsovereenkomst gedeeltelijk gewijzigd was ten opzichte van het concept van 12 september 2011 (zoals de rechtbank onder 3.1.9. vaststelde), faalt. Uit de hiervoor onder 3.1.j. en 3.1.k. weergegeven vaststaande feiten, die zijn ontleend aan de producties 6 en 7 bij inleidende dagvaarding, blijkt dat het oordeel van de rechtbank juist is.
Evenmin zijn grieven gericht tegen het oordeel van de rechtbank (r.o. 3.9. en 3.18)dat de vraag of [geïntimeerde] door de fouten van mr. [advocaat 1] schade heeft geleden beantwoord moet worden door middel van een vergelijking tussen de financiële situatie van [geïntimeerde] nu en de hypothetische situatie waarin [geïntimeerde] zonder de fouten van mr. [advocaat 1] zou hebben verkeerd. Deze oordelen strekken daarom ook het hof tot uitgangspunt.
incidenteel appel,bestrijdt [geïntimeerde] (naar het hof begrijpt:) de afwijzing van haar vordering II in verband met de hogere rekening-courantschuld en de gedeeltelijke afwijzing van haar vordering I.
“circa € 560.000,--“en dat het om een kwijtschelding van een vordering van de BV op [geïntimeerde] ging. [ex partner van geintimeerde] werd krachtens de overeenkomst op dit punt dus niet tot enige betaling verplicht en verkreeg alle aandelen in de BV. Gesteld noch gebleken is voorts dat in de periode waarin [ex partner van geintimeerde] en [geïntimeerde] onderhandelden over de inhoud van de vaststellingsovereenkomst, door of namens hen expliciet is onderhandeld over de hoogte van de rekening-courantschuld van [geïntimeerde] . Het hof verwijst in dit verband naar de brief van mr. [advocaat 2] van 10 juni 2010 (zie 3.1.d.) waarin een rekening-courantschuld per 31 december 2008 van € 360.000,-- staat vermeld. Uit die brief blijkt ook dat die rekening-courantschuld op 10 juni 2010 circa € 500.000,-- beliep. In de vaststellingsovereenkomst van 13 september 2011 staat onder G) vermeld (zie 3.1.j.) dat de rekening-courantvordering van de BV op [geïntimeerde]
“circa € 560.000,--“bedraagt. Dat deze verschillende hoogten van de rekening-courantvordering op [geïntimeerde] ooit door of namens [ex partner van geintimeerde] en [geïntimeerde] besproken zijn is, als gezegd, niet gesteld. Daarbij komt dat de aanslag op grond van aanmerkelijk belang die de fiscus aan [geïntimeerde] heeft opgelegd, gebaseerd is op (de kwijtschelding van) een rekening- courantschuld van € 762.558 per 13 september 2011 (zie 3.1.l.). Hieruit lijkt de juistheid te volgen van het standpunt van [geïntimeerde] dat ook [ex partner van geintimeerde] bedragen in rekening-courant heeft opgenomen. Hoe dit ook zij, [Advocaten] BV heeft gelet op al het voorgaande en met name in het licht van die aanslag onvoldoende aangevoerd om de conclusie te kunnen trekken dat [ex partner van geintimeerde] instemming met kwijtschelding van de (€ 85.883,--) hogere rekening-courantschuld zou hebben geweigerd. Met name is onjuist dat de kwijtschelding van het bedrag van € 85.883,-- tot een gelijk bedrag een negatief effect op de waarde van de door [ex partner van geintimeerde] te verkrijgen aandelen in de BV zou hebben. De waarde van die aandelen is niet alleen afhankelijk van de hoogte van een vordering van de BV op een derde ( [geïntimeerde] ), zoals [geïntimeerde] terecht betoogt (memorie van grieven in incidenteel appel sub 45). De betwisting van [Advocaten] BV van die in beginsel juiste stelling bij memorie van antwoord sub 15 is onvoldoende inzichtelijk, nu [Advocaten] BV daar zonder nadere toelichting stelt dat
“het depotbedrag is meegenomen in de waarde van de aandelen”.
Bij al het voorgaande komt nog dat [Advocaten] BV niet heeft aangevoerd dat [ex partner van geintimeerde] c.q. diens advocaat afwijzend heeft gereageerd op de e-mail van mr. [advocaat 1] aan mr. [advocaat 2] d.d. 9 september 2011 (zie 3.1.g.). In die e-mail verzocht mr. [advocaat 1] mr. [advocaat 2] de vaststellingsovereenkomst aan te passen in die zin dat
“alle activa en passiva (…) voor meneer[zijn]
met uitsluiting van iedere aansprakelijkheid van mevrouw”.
3.7.4. Nu voorts vast staat dat [ex partner van geintimeerde] tot een bedrag van € 85.883,-- weigert zijn verplichtingen jegens [geïntimeerde] uit de vaststellingsovereenkomst na te komen is het hof van oordeel dat [geïntimeerde] tot dat bedrag door de fout van mr. [advocaat 1] schade lijdt. Om die reden zal het hof vordering II van [geïntimeerde] alsnog toewijzen.
incidenteel appelslagen.
incidenteel appelslagen in beginsel eveneens, voor zover daarmee betoogd wordt dat vordering I van [geïntimeerde] (niet tot € 171.087,70 maar tot het volledige bedrag van de aanmerkelijk belangaanslag ad) € 192.802,-- had moeten worden toegewezen. De rechtbank heeft immers (naar uit het voorgaande blijkt: ten onrechte) in ro. 3.29 voor de berekening van de schade van [geïntimeerde] wegens de fiscale aanslag die zij ontving, € 85.883,-- afgetrokken van het bedrag van € 762.558,-- waar die aanslag van € 192.802,-- op is gebaseerd.
Ook [Advocaten] BV gaat daar, gelet op de toelichting op grief 1 in principaal appel, vanuit. [Advocaten] BV stelt in die toelichting dat
“een bedrag[van de aanmerkelijk belangaanslag]
ad[Advocaten] BV betoogt evenwel dat de schade moet worden vastgesteld op € 70.000,-- te vermeerderen met fiscale rente. Als de fiscale gevolgen van kwijtschelding van de rekening-courantschuld voor rekening van [ex partner van geintimeerde] waren gekomen betrof dat naar de stellingen van [Advocaten] BV slechts een bedrag van 50% van de aanslag voor zover betrekking hebbend op het bedrag van de rekening-courantschuld ad € 560.000,--, dus de helft van € 140.000,-- zijnde € 70.000,--.
Tussen de advocaten van [ex partner van geintimeerde] en [geïntimeerde] is gecorrespondeerd over het feit dat de aanmerkelijk belangclaim, kort gezegd, niet ten laste van [geïntimeerde] zou moeten komen. Enig bezwaar tegen dat standpunt van [geïntimeerde] is van de zijde van [ex partner van geintimeerde] in die correspondentie niet geuit. Het hof verwijst naar de correspondentie genoemd onder 3.1.g, h en i. Mr. [advocaat 1] heeft niet onderzocht of de door [geïntimeerde] gewenste wijzigingen door mr. [advocaat 2] in de vaststellingsovereenkomst waren verwerkt. Nu deze fout van mr. [advocaat 1] er naar het oordeel van het hof toe heeft geleid dat de fiscus aan [geïntimeerde] een aanslag heeft opgelegd, dient [Advocaten] BV duidelijk en concreet te stellen waarom in haar visie het bedrag van de aanslag geen schade voor [geïntimeerde] zou opleveren. Aan die eis voldoet de toelichting op grief I naar het oordeel van het hof niet. Uitgangspunt is dat het volledige bedrag schade voor [geïntimeerde] vormt. [Advocaten] BV stelt (ook in hoger beroep) niets over de vraag waarom de aanslag gebaseerd is op (kwijtschelding van) € 762.558,-- in plaats van het bedrag van de rekening-courantschuld die volgens [Advocaten] BV (€ 560.000,-- + € 85.883 = ) € 645.883,-- bedraagt. Het hof verwijst ook naar de constatering (zie 3.7.2.) dat [geïntimeerde] terecht lijkt te stellen dat [ex partner van geintimeerde] zelf ook bedragen in rekening-courant heeft opgenomen.
Reeds om deze reden heeft [Advocaten] BV haar standpunt dat de aanslag voor slechts € 140.000,-- (in plaats van € 171.087,70 c.q. € 192.802,--) aan de fout van mr. [advocaat 1] kan worden toegerekend, onvoldoende onderbouwd. Daarmee ontvalt aan de berekeningen van [Advocaten] BV in de memorie van grieven sub 11 en volgende, wat daar overigens van zij, naar het oordeel van het hof een deugdelijke grondslag.
Grief I in principaal appel faalt en de grieven 6 tot en met 9 in incidenteel appel slagen. Het hof zal vordering I van [geïntimeerde] alsnog tot het volledige bedrag van de aanslag zijnde € 192.802,-- toewijzen.
principaal appelbestrijdt [Advocaten] BV de toewijzing aan [geïntimeerde] van
€ 3.833,76 ter zake van buitengerechtelijke incassokosten. [Advocaten] BV stelt dat, gelet op het Besluit houdende regels ter normering van de vergoeding buiten rechte d.d. 27 maart 2012 bij een vordering van € 70.000,-- een bedrag van € 1.475,-- redelijk is.
principaal appelbetoogt [Advocaten] BV allereerst dat zij ten onrechte in de proceskosten is veroordeeld omdat zij niet als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij kan worden aangemerkt. [Advocaten] BV heeft al voor de procedure in eerste aanleg deels aansprakelijkheid erkend, maar gesteld dat de schade niet € 278.685,-- (hof: € 85.883,-- plus € 192.802,--) met rente bedraagt, maar € 70.000,-- plus fiscale rente, aldus [Advocaten] BV.
principaal appelals in
incidenteel appelis [Advocaten] BV de in het ongelijk gestelde partij. Zij zal daarom ook in de proceskosten van het hoger beroep worden veroordeeld. Op verzoek van beide partijen wordt dit arrest uitvoerbaar bij voorraad verklaard.