4.1De rechtbank heeft in het eindvonnis de feiten vastgesteld waarvan zij bij de beoordeling is uitgegaan. Geen der partijen heeft tegen die feiten bezwaren aangevoerd, zodat het hof ook van die feiten, voor zover nu nog relevant zal uitgaan. Voorts staan nog enkele andere feiten als onbetwist vast. Het hof zal hierna een overzicht geven van de relevante feiten.
a. [geïntimeerde] is in 1987 door vererving eigenaar geworden van een schilderij, voorstellende een onbekende man met geplooide kraag, dat wordt toegeschreven aan de schilder Peter Paul Rubens (hierna: het schilderij).
b. Op enig moment vóór januari 2006 is [geïntimeerde] de feitelijke macht over het schilderij kwijtgeraakt. Het schilderij is in de Verenigde Staten van Amerika in beslag genomen door het F.B.I. Nadien is het schilderij overgedragen aan de Belgische staat.
c. In het strafproces tegen de onder meer van oplichting van [geïntimeerde] verdachte C. de M. heeft de Rechtbank van eerste aanleg te Antwerpen (België) op 20 december 2001 bevolen:
‘de teruggave van het schilderij dat wordt toegeschreven aan Pieter Paul RUBENS, voorstellende “onbekende man met geplooide kraag” en dat in beslag werd genomen aan de burgerlijke partij(noot hof: [geïntimeerde] , die in die procedure optrad als “burgerlijke partij”)
met dien verstande dat tevoren aan de voormalige bezitter - de heer [voormalige bezitter] - gedurende een maand de mogelijkheid dient te worden geboden zijn rechten voor de burgerlijke rechter te laten gelden.’
d. Het Hof van Beroep te Antwerpen (België) heeft vervolgens bij arrest van 25 september 2002 (productie 2 dagvaarding in eerste aanleg) bevolen:
‘de teruggave van het inbeslaggenomen schilderij dat wordt toegeschreven aan Pieter Paul RUBENS, voorstellende “onbekende man met geplooide kraag’ aan de rechtmatige eigenaar;’
In de uitspraak zijn de personalia van de “rechtmatige eigenaar” niet vermeld.
e. Aan het bevel van het Hof tot teruggave van het schilderij is aanvankelijk geen gevolg gegeven; het schilderij is in de feitelijke macht van de Belgische staat gebleven.
f. Op 21 januari 2002 is de heer [voormalige bezitter] voor de Rechtbank in eerste aanleg te [plaats] (België) een procedure gestart tegen (onder meer) [geïntimeerde] , om te laten vaststellen wie de rechtmatige eigenaar is van het schilderij. Op 22 mei 2007 heeft de rechtbank beslist dat [geïntimeerde] de rechtmatige eigenaar is van het schilderij. Op 10 november 2008 is het oordeel van de Rechtbank te [plaats] in hoger beroep door het hof van beroep te Antwerpen (productie 3 memorie van antwoord) bevestigd.
g. [geïntimeerde] heeft op 29 oktober 2004 een overeenkomst van geldlening gesloten met een aantal personen (hierna: [naam] c.s.) die, in ruil voor bepaalde rechten op en in verband met het schilderij, uitkeringen in geld hebben toegezegd aan [geïntimeerde] . De overeenkomst (productie 3 dagvaarding in eerste aanleg) heeft, voor zover relevant, de volgende inhoud:
‘2. De heer [geïntimeerde] draagt bij deze dertig/éénhonderdste aandeel in de eigendom van het schilderij over aan de ondergetekenden sub 2 en 3, de ondergetekende sub 4 in privé en de ondergetekenden sub 5 tot en met 9; aan hen komt dit aandeel gemeenschappelijk toe, en wel aan ieder van de ondergetekenden sub 2, 3, 4 (in privé), 5, 6 en 7 voor één/zevende aandeel en aan de ondergetekenden sub 8 en 9 gemeenschappelijk – ieder van beiden voor de onverdeelde helft – eveneens één/zevende aandeel.
Voor zover de onderhavige akte de eigendomsoverdracht niet bewerkstelligt, verleent de heer [geïntimeerde] bij deze onherroepelijk en onvoorwaardelijk volmacht aan de schuldeiser (hof: [naam] c.s.) – zo tezamen als ieder van hen afzonderlijk – tot het verrichten van alle feitelijke handelingen en alle rechtshandelingen teneinde de levering en overdracht te bewerkstelligen.
3. Indien en zodra het schilderij door de Belgische staat wordt vrijgegeven, zal het schilderij worden verpand aan de schuldeiser en in het bezit van de schuldeiser worden gesteld. De heer [geïntimeerde] verleent bij deze onherroepelijk en onvoorwaardelijk volmacht aan de schuldeiser – zo tezamen als ieder van hen afzonderlijk – tot het verrichten van alle feitelijke handelingen en alle rechtshandelingen teneinde de verpanding (met bezitsverschaffing) te bewerkstelligen.
De schuldenaar verschaft bij deze, voor zover dit thans naar Nederlands recht mogelijk is, bezitloos pandrecht (stil pandrecht) van het schilderij aan de schuldeiser. Voor zover de onderhavige akte de bezitloze verpanding niet bewerkstelligt, verleent de heer [geïntimeerde] bij deze onherroepelijk en onvoorwaardelijk volmacht aan de schuldeiser – zo tezamen als ieder van hen afzonderlijk – tot het verrichten van alle feitelijke handelingen en alle rechtshandelingen teneinde de bezitloze verpanding te bewerkstelligen.’
h. [appellant] en [geïntimeerde] hebben op 24 januari 2006 een overeenkomst gesloten die kennelijk is opgesteld door [appellant] (memorie van grieven, pag. 3 halverwege en memorie van antwoord pag. 3 bovenaan). Zoals blijkt uit de door [appellant] als productie 13 bij akte d.d. 9 februari 2011 in het geding gebrachte Nederlandse vertaling van de overeenkomst houdt deze, voor zover relevant, het volgende in:
‘PREMISSE
De heer [geïntimeerde] heeft aan de heer [appellant] verzocht om financiële hulp om te voorzien in zijn levensbehoeften en/of financieel te participeren in de verkoop van schilderijen; de heer [appellant] stemt voor zover hij daartoe in staat is in met dit verzoek, op voorwaarde dat hij de hierna vermelde waarborgen krijgt.
Artikel 1:
De heer [appellant] zal zijn best doen opdat de heer [geïntimeerde] kan voorzien in zijn levensbehoeften, met name wat zijn vrouw en zijn kinderen betreft en er wordt een maandelijks voorschot voorzien van ten minste 4.000 Euro tot op het moment dat de financiële situatie van de heer [geïntimeerde] het toelaat om niet meer om dergelijke hulp te vragen (…)
Artikel 2:
De heer [geïntimeerde] stemt ermee in om vanaf heden aan de heer [appellant] 50% van de rest van zijn werkelijke eigendom te cederen, vastgesteld na aftrek van al zijn schulden en twee andere bestaande cessies van de volgende rechten:
a.
a) De eigendom van een schilderij van Peter Paul Rubens, geschilderd tussen 1600 en 1609, met als titel “Onbekende man met een geplooide kraag”;
b) Schadevergoedingen voortvloeiend uit een verzoek tegen de Belgische staat of iedere andere persoon wegens disfunctioneren, traagheid, gerechtelijke beslissing die de teruggave van het schilderij belemmerd heeft.’
i. [appellant] en [geïntimeerde] hebben op 28 augustus 2007 opnieuw een overeenkomst gesloten die is opgesteld door [geïntimeerde] (memorie van grieven, pag. 3 halverwege en memorie van antwoord pag. 4, laatste gedachtenstreepje). Zoals blijkt uit de door [appellant] als productie 14 bij akte d.d. 9 februari 2011 in het geding gebrachte Nederlandse vertaling van de overeenkomst houdt deze, voor zover relevant, het volgende in:
‘Artikel 1
Deze overeenkomst is een aanvulling op en wijziging van de overeenkomst van 24 januari 2006.
Artikel 2
Zolang de financiële situatie van [geïntimeerde] ondersteuning nodig heeft, levert de heer [appellant] een bijdrage met een financiële steun van een maandelijks bedrag van ten minste EUR 5.000 en ten hoogste EUR 6.000. Deze bijdrage zal tweeënhalf jaar na de vrijgave van het schilderij ophouden, dat wil zeggen in de staat van bezit van het schilderij.
Artikel 3
Vanaf heden cedeert [geïntimeerde] aan de heer [appellant] 100% van de eigendom van het schilderij van Rubens, inclusief de schulden en verplichtingen die verband houden met de eigendom zoals aangegeven in bijlage A.
Artikel 4
Wat de schadevergoeding betreft, wenst [geïntimeerde] als resultaat ten minste EUR 4.000.000 netto te ontvangen, vrij van elke verplichting en fiscale lasten.
Elk resultaat dat hoger is dan EUR 4.000.000 gaat voor 50% naar [geïntimeerde] en voor 50% naar de heer [appellant] .
Artikel 5
In het geval artikel 4 niet uitvoerbaar is, verplicht de heer [appellant] zich om eraan mee te werken zodat de levensbehoeften van [geïntimeerde] en vooral van mevrouw [geïntimeerde] beschermd zijn.
Artikel 6
In geval van overlijden van [geïntimeerde] blijft deze overeenkomst gelden ten gunste van mevrouw [geïntimeerde] .
Artikel 7
In geval van overlijden van de heer [appellant] dienen zijn erfgenamen zich aan de regels van deze overeenkomst te houden of het schilderij aan [geïntimeerde] terug te geven na ontvangst van de betaling van de schuld.
Artikel 8
Tot aan 31 juli 2007 heeft [geïntimeerde] van de heer [appellant] een lening ontvangen van
EUR 89.975 (…).
Artikel 9
Deze overeenkomst is gebaseerd op het morele recht, hetgeen inhoudt dat een verrijking van de ene partij ten koste van een verarming van de andere partij niet het doel is van deze overeenkomst.’
j. Op 26 februari 2007 (het hof beschouwt het door de rechtbank in r.o. 2.10 genoemde jaartal “2006” als een schrijffout) hebben [naam] c.s. onder de Belgische staat bewarend civiel beslag gelegd op het schilderij (productie 5 dagvaarding in eerste aanleg). Dit volgens het beslagexploot ten laste van [geïntimeerde] gelegde bewarend beslag is na drie jaar vervallen. In april 2010 is het schilderij door de Belgische staat afgegeven aan [geïntimeerde] . Dit is geschied tegen betaling van de kosten van de bewaring (het vereiste bedrag is door een aan [appellant] gelieerde rechtspersoon betaald). In november 2010 heeft [geïntimeerde] de feitelijke macht over het schilderij overgedragen aan [naam] c.s.