In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de vader tegen een beschikking van de rechtbank Oost-Brabant, waarin hem het recht op omgang met zijn minderjarige kind voor onbepaalde tijd was ontzegd. De vader heeft op 13 oktober 2015 een beroepschrift ingediend, waarin hij verzocht om de beschikking te vernietigen en om omgang met zijn kind te herstellen. De moeder heeft in haar verweerschrift verzocht om de bestreden beschikking in stand te laten. Tijdens de mondelinge behandeling op 14 april 2016 zijn beide partijen gehoord, bijgestaan door hun advocaten, en was ook de Raad voor de Kinderbescherming aanwezig.
De vader heeft aangevoerd dat hij veranderd is en dat hij zich wil inzetten voor een goede omgang met zijn kind. Hij heeft echter geen professionele hulp kunnen krijgen vanwege zijn verblijfsstatus. De moeder heeft daarentegen betoogd dat omgang met de vader niet in het belang van het kind is, gezien zijn verleden van agressie en mishandeling. De raad heeft geadviseerd om onderzoek te laten verrichten naar de geschiktheid van de vader voor omgang, zonder het kind daarbij te betrekken.
Het hof heeft besloten om de verdere behandeling van de zaak aan te houden en de raad te verzoeken om een onderzoek in te stellen. De beslissing over de verdere voortgang van de zaak zal worden genomen na ontvangst van het rapport en advies van de raad. De zaak is aangehouden tot pro forma op 19 augustus 2016.