ECLI:NL:GHSHE:2016:20

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
7 januari 2016
Publicatiedatum
12 januari 2016
Zaaknummer
200.174.146/01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Communicatieverbod voor ouders tijdens ondertoezichtstelling in familierechtelijke procedure

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, gaat het om een hoger beroep in een familierechtelijke kwestie tussen een moeder en een vader, die gezamenlijk het ouderlijk gezag uitoefenen over hun twee minderjarige kinderen. De moeder heeft in hoger beroep de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 30 april 2015 aangevochten, waarin onder andere de hoofdverblijfplaats van de kinderen en de contactregeling zijn vastgesteld. De vader heeft incidenteel appel ingesteld en verzocht om wijziging van de contactregeling en het gezag over de kinderen. Tijdens de mondelinge behandeling op 26 november 2015 is gebleken dat er ernstige communicatieproblemen zijn tussen de ouders, wat een negatieve impact heeft op de kinderen. Het hof heeft vastgesteld dat beide ouders niet in staat zijn om op constructieve wijze met elkaar te communiceren en dat dit leidt tot een ontwikkelingsbedreiging voor de kinderen. Het hof heeft daarom voorgesteld om een periode van rust in te stellen, waarin de ouders geen direct contact met elkaar hebben, en heeft een ondertoezichtstelling uitgesproken. De ouders hebben ingestemd met dit voorstel, en het hof heeft de hoofdverblijfplaats van de kinderen voorlopig vastgesteld voor de duur van deze rustperiode. De beslissing van de rechtbank is vernietigd voor zover deze betrekking heeft op de hoofdverblijfplaats van de jongste minderjarige, en het hof heeft de ouders aangespoord om zich te concentreren op hun eigen rol in het ouderschap en open te staan voor hulp.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
Uitspraak: 7 januari 2016
Zaaknummer: 200.174.146/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/01/286884 / FA RK 14-6407
in de zaak in hoger beroep van:
[appellante],
wonende te [woonplaats] ,
appellante in principaal appel,
verweerster in incidenteel appel,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. M. Poort-van der Meeren,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats] ,
verweerder in principaal appel,
appellant in incidenteel appel,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. M.A.P.J. van den Biggelaar.
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
regio Zuidoost Nederland, locatie [locatie] ,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 30 april 2015.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 28 juli 2015, heeft de moeder verzocht voormelde beschikking te vernietigen – naar het hof begrijpt – voor zover het betreft de wijziging van de hoofverblijfplaats van de hierna te noemen minderjarige [minderjarige 2] , de contactregeling tussen de moeder en de hierna te noemen minderjarigen [minderjarige 1] en [minderjarige 2] en de nihilstelling van de door de vader te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [minderjarige 2] en [minderjarige 1] , en opnieuw rechtdoende, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
primair:
- de hoofdverblijfplaats van [minderjarige 2] en [minderjarige 1] bij de moeder te bepalen;
- een contactregeling vast te stellen tussen de vader en de kinderen zoals in het beroepschrift is weergegeven, dan wel een contactregeling vast te stellen welke het hof juist acht;
- de door de vader te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen te bepalen op € 468,36 per kind per maand met ingang van de dag waarop de kinderen hun hoofdverblijf bij de moeder hebben, dan wel de bijdrage te bepalen op een zodanig bedrag en met ingang van een zodanige datum als het hof juist acht;
- de moeder vervangende toestemming te verlenen tot het inschrijven van [minderjarige 1] op een andere basisschool in [vestigingsplaats] (De Muldershof), tot het overschrijven van de kinderen op haar zorgpolis en het inschrijven van de kinderen in de huisartsenpraktijk van de huisarts van de moeder, dan wel een zodanige beslissing te nemen als het hof juist acht,
subsidiair voor het geval de hoofdverblijfplaats van de kinderen niet bij de moeder wordt bepaald:
- een contactregeling vast te stellen tussen de moeder en de kinderen zoals in het beroepschrift is weergegeven, dan wel een contactregeling vast te stellen welke het hof juist acht.
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 10 september 2015, heeft de vader verzocht de moeder niet-ontvankelijk te verklaren in haar hoger beroep, althans haar dit te ontzeggen als ongegrond en onbewezen onder bekrachtiging voormelde beschikking.
Tevens heeft de vader incidenteel appel ingesteld en verzocht voormelde beschikking te vernietigen voor zover het betreft de contactregeling en de afwijzing van het verzoek van de vader ten aanzien van het gezag, en opnieuw rechtdoende, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
- te bepalen dat het gezag over de kinderen voortaan alleen aan de vader toekomt;
- een contactregeling vast te stellen tussen de moeder en de kinderen zoals in het beroepschrift is weergegeven,
met veroordeling van de moeder in de kosten van beide instanties
.
2.3.
Bij verweerschrift in incidenteel appel met producties, ingekomen ter griffie op 20 oktober 2015, heeft de moeder verzocht het incidenteel appel van de vader, c.q. de verzoeken van de vader af te wijzen.
2.4.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 26 november 2015. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de moeder, bijgestaan door mr. Poort-van der Meeren;
  • de vader, bijgestaan door mr. Van den Biggelaar;
  • de raad, vertegenwoordigd door mevrouw [vertegenwoordiger van de raad] .
2.5.
Het hof heeft de hierna te noemen minderjarige [minderjarige 1] in de gelegenheid gesteld haar mening kenbaar te maken.
Zij heeft hiervan gebruik gemaakt en zij is voorafgaand aan de mondelinge behandeling ter zitting buiten aanwezigheid van partijen en overige belanghebbenden gehoord. Ter zitting heeft de voorzitter de inhoud van dit verhoor zakelijk weergegeven, waarna alle aanwezigen de gelegenheid hebben gekregen daarop te reageren.
2.6.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg op 23 maart 2015;
  • het V-formulier met bijlagen van de advocaat van de vader, ingekomen ter griffie op 9 november 2015;
  • het V-formulier van de advocaat van de moeder, ingekomen ter griffie op 9 november 2015;
  • het V-formulier met bijlagen van de advocaat van de vader, ingekomen ter griffie op 10 november 2015;
  • het V-formulier met bijlagen van de advocaat van de vader, ingekomen ter griffie op 12 november 2015;
  • het V-formulier met bijlagen van de advocaat van de moeder, ingekomen ter griffie op 13 november 2015.
Na de mondelinge behandeling zijn met toestemming van het hof ingekomen:
  • het V-formulier met bijlagen van de advocaat van de moeder, ingekomen ter griffie op 1 december 2015;
  • het V-formulier met bijlagen van de advocaat van de vader, ingekomen ter griffie op 2 december 2015;
  • het V-formulier van de advocaat van de moeder, ingekomen ter griffie op 4 december 2015;
  • het V-formulier van de advocaat van de vader, ingekomen ter griffie op 17 december 2015.

3.De beoordeling

In het principaal en incidenteel appel:
3.1.
Partijen zijn met elkaar gehuwd geweest.
Uit het huwelijk van partijen zijn geboren:
  • [minderjarige 1] (ook te noemen: [minderjarige 1] ), op [geboortedatum] 2005 te [geboorteplaats] ;
  • [minderjarige 2] (ook te noemen: [minderjarige 2] ), op [geboortedatum] 2008 te [geboorteplaats] .
Partijen oefenen gezamenlijk het ouderlijk gezag over de kinderen uit.
3.2.
Bij beschikking van 3 februari 2012 heeft de rechtbank ’s-Hertogenbosch tussen partijen onder meer de echtscheiding uitgesproken, welke beschikking op 19 juni 2012 is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
Bij beschikking van 11 januari 2013 heeft de rechtbank Oost-Brabant, voor zover thans van belang:
- de hoofdverblijfplaats van [minderjarige 1] bij de vader en de hoofdverblijfplaats van [minderjarige 2] bij de moeder bepaald;
- een contactregeling vastgesteld waarbij de kinderen in de even weken bij de vader verblijven en in de oneven weken bij de moeder;
- bepaald dat de moeder alle kosten van de kinderen betaalt, behoudens de dagkosten van de kinderen als zij bij de vader verblijven;
- bepaald dat de vader als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen aan de moeder moet voldoen een bedrag van € 324,36 totaal per maand.
3.3.
Bij de bestreden – uitvoerbaar bij voorraad verklaarde – beschikking heeft de rechtbank, voor zover thans van belang:
- het hoofdverblijf van [minderjarige 2] bij de vader bepaald;
- een contactregeling vastgesteld, inhoudende dat de kinderen drie van de vier weekenden van vrijdag na school tot zondag 18.00 uur bij de moeder verblijven, alsmede op woensdag na school tot 18.00 uur;
- de door de vader te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen met ingang van 1 januari 2015 bepaald op € 196,88 totaal per maand en deze bijdrage met ingang van 30 april 2015 bepaald op nihil;
- het verzoek van de moeder om het hoofdverblijf van [minderjarige 1] bij haar te bepalen afgewezen;
- het (voorwaardelijk) verzoek van de vader om de vader voortaan alleen met het gezag te belasten afgewezen.
3.4.
Partijen kunnen zich met deze beslissing niet verenigen en zij zijn hiervan in hoger beroep gekomen.
3.5.
Voor de stellingen van partijen volstaat het hof in dit stadium van het hoger beroep, gelet op het verloop van de procedure, met een verwijzing naar de inhoud van het beroepschrift en het verweerschrift in incidenteel van de moeder, alsmede naar de inhoud van het verweerschrift van de vader.
3.6.
Het hof overweegt als volgt.
3.6.1.
Tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep heeft het hof met partijen en de raad vastgesteld dat beide ouders niet in staat zijn om op constructieve wijze met elkaar te communiceren. De moeder stelt zich met name machteloos te voelen omdat het haar niet lukt om zich als moeder naast de vader staande te houden. Zij probeert zoveel mogelijk tegemoet te komen aan de behoeftes van de kinderen. Zij heeft in het verleden eigenlijk nooit een co-ouderschap gewild. De vader stelt verdriet te hebben van het feit dat het hem niet lukt te bewerkstelligen dat de ouders samen voor de kinderen zorgen. Hij wil wel graag weer een co-ouderschapsregeling. Het hof heeft partijen voorgehouden dat tijdens het kinderverhoor met [minderjarige 1] is gebleken dat zij het liefst even veel tijd bij de moeder als bij de vader wenst te verblijven. Het hof heeft de ouders voorgehouden dat de problemen die zij met elkaar hebben, hun weerslag hebben op de kinderen, in die zin dat zij er last van hebben en dat de situatie die de ouders gecreëerd hebben in toenemende mate een ontwikkelingsbedreiging voor de kinderen gaat opleveren.
Het hof constateert, zoals met de ouders is gedeeld tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep, dat er tussen de ouders (ook) nog sprake is van een strijd op ex-partnerniveau die zich met name manifesteert in de wijze waarop de ouders met elkaar omgaan en communiceren in alle aangelegenheden rondom de kinderen. Een voorbeeld daarvan is de wijze waarop de wisselingen van de kinderen van de ene naar de andere ouder plaats vinden: het komt voor dat de ouders in aanwezigheid van de kinderen bij de overdracht ruzie gaan maken. Het hof verwijst voorts naar het proces-verbaal in eerste aanleg waarin tal van voorbeelden worden opgesomd.
3.6.2.
Gelet op de verharde strijd waarin de ouders met elkaar zijn verwikkeld en het effect dat dit heeft op [minderjarige 1] en [minderjarige 2] , heeft het hof ter zitting aan de ouders een voorstel gedaan, inhoudende dat zij voor de periode van een half jaar het co-ouderschap weer in stellen èn dat zij tegelijkertijd op geen enkele wijze contact met elkaar zullen zoeken of onderhouden, ook niet per e-mail of geschrift. Een ondertoezichtstelling is dan (tijdelijk) noodzakelijk. Contact tussen de ouders vindt uitsluitend plaats via, dan wel op initiatief van de gezinsvoogdij instelling (GI). Deze periode dient te worden benut om rust te creëren: rust voor de ouders en rust voor de kinderen. Alle communicatie die de ouders met elkaar wensen te voeren, zal via de GI geschieden. De GI kan door een ouder worden benaderd in geval van problemen die zich voordoen. De aanwijzingen van de gezinsvoogd zullen in zo een geval worden opgevolgd.
Wisselingen van de kinderen van de ene ouder naar de andere ouder binnen de uitvoering van de contactregeling dienen eveneens door tussenkomst van de stichting (bijvoorbeeld op kantoor van de stichting) te geschieden, tenminste dient te worden gewaarborgd dat de ouders niet met elkaar in contact (kunnen) treden tijdens wisselingen.
Tijdens deze rustperiode, waarin de ouders de strijd hebben los te laten, zal de GI voor de ouders en of de kinderen hulpverlening kunnen inzetten. Gesprekken tussen de GI en de ouders apart of tezamen horen daar bij. Het einddoel is een situatie te bereiken waarin de ouders zowel afzonderlijk als tezamen in staat zullen zijn op een voor de kinderen goede wijze beschikbaar te zijn.
3.6.3.
Na een korte schorsing van de zitting in hoger beroep hebben beide ouders ingestemd met voornoemd traject van rust gedurende de periode van een half jaar. De raad heeft ter zitting verklaard zich te kunnen vinden in deze door het hof voorgestelde en door de ouders geaccepteerde tussenoplossing, die eveneens noodzakelijk in het belang van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] wordt geacht. Gelet hierop spreekt het hof op verzoek van de ouders bij prorogatie heden een ondertoezichtstelling van de kinderen uit, welke zaak ter griffie is ingeschreven onder nummer 200.183.108/01.
3.6.4.
Voor de duur van het traject heeft [minderjarige 1] het hoofdverblijf bij de vader en [minderjarige 2] het hoofdverblijf bij de moeder, zoals het hof hierna zal bepalen. Op dit punt dient de beschikking van de rechtbank te worden vernietigd.
Eveneens voorlopig acht het hof een navolgende ouderschapsregeling in het belang van de kinderen en de ouders, die het hof hebben verzocht voor de duur van het traject een regeling te treffen:
De vader onderhoudt in de rustperiode de contacten met de school en organiseert de remedial teaching voor [minderjarige 1] . Hij organiseert en begeleidt de hulpverlening voor [minderjarige 1] en draagt zorg voor het halen en brengen rondom die hulp, alsmede de kinderfeestjes. Verder gaat de vader met de kinderen naar de kapper en draagt hij zorg voor gymspullen voor school, jassen en schoenen en de overige kleding voor de momenten waarop de kinderen bij hem verblijven. Ook begeleidt de vader de kinderen bij de voorbereiding van onderwerpen voor de nieuwskring en boekbesprekingen op school. De vader draagt zorg voor de zaken verband houdende met sport (behoudens ballet en dans) en vrije tijd. De vader regelt de financiële zaken, zoals de betaling van schoolgeld, de ouderbijdrage, kindercoach, remedial teacher, contributies, verzekeringen.
De moeder draagt in de rustperiode zorg voor het begeleiden van de kinderen bij het voorbereiden van spreekbeurten voor school. Zij gaat met de kinderen naar de tandarts en draagt zorg voor de kleding van de kinderen (behoudens jassen, schoenen en gymkleding) voor de momenten waarop de kinderen bij haar verblijven. Verder organiseert de moeder de aan ballet, dans, kunst en muziek gerelateerde zaken.
Voor het overige draagt de ouder waar de kinderen op dat moment verblijven zorg voor traktaties voor verjaardagen en het halen en brengen naar activiteiten.
Alle van belang zijnde (zorg)beslissingen die de kinderen aangaan, waaronder de schoolkeuze, zullen in overleg met de gezinsvoogd worden voorbereid en genomen.
3.6.5.
Anders dan het hof partijen tijdens de mondelinge behandeling (bij wege van voorstel) heeft voorgehouden ziet het hof aanleiding om gedurende de rustperiode ten aanzien van de onderhoudsbijdrage zoveel mogelijk aan te sluiten bij de huidige situatie. Dit betekent dat het hof thans nog geen door de man te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen vast zal stellen, maar tot uitgangspunt neemt dat de man de volgende kosten voor de kinderen voor zijn rekening zal blijven nemen:
- kosten verblijf kinderen bij de man;
- kosten van jassen, schoenen, gymspullen;
- kosten van kleding voor de momenten waarop de kinderen bij de man zijn;
- kosten van remedial teaching voor [minderjarige 1] ;
- kosten van de kindercoach ten behoeve van [minderjarige 1] ;
- kosten van ballet voor [minderjarige 1] ;
- kosten van hiphop (dans) voor [minderjarige 2] ;
- ouderbijdrage school.
3.6.6.
Het hof geeft de ouders mee dat het voor het slagen van dit traject van belang is dat zij zich bewust blijven van het feit dat het hun keuze is dit traject in te zetten en dat zij, ieder voor zich, het welslagen daarvan in de hand hebben. Het zich openstellen voor hulp en vervolgens het elkaar opnieuw leren zien in een andere rol zijn onderdelen van het traject. Het hof vraagt de ouders in dit kader zich in de komende periode op de eigen rol te concentreren en zich niet in te laten met wat er bij de andere ouder speelt.
3.6.7.
Het voorgaande leidt ertoe dat het hof de beslissing zal aanhouden voor de duur van een half jaar. Het hof zal op een nader vast te stellen tijdstip in juli 2016 de mondelinge behandeling voortzetten teneinde het traject te evalueren en de vervolgstappen met de ouders te bespreken.

4.De beslissing

Het hof:
op het principaal en incidenteel appel:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant, locatie ’s-Hertogenbosch, van 30 april 2015 voor zover betrekking hebbende op de hoofdverblijfplaats van de minderjarige [minderjarige 2] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2008, en, in zoverre opnieuw rechtdoende, bepaalt haar hoofdverblijf voorlopig, voor de duur van het hiervoor onder rechtsoverweging 3.6.1 tot en met 3.6.6 besproken traject, bij de moeder;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
verstaat dat de partijen zich zullen houden aan de tussen hen overeengekomen afspraak inzake het tijdelijk niet onderhouden van rechtstreekse contacten, hoe ook genaamd en de daarbij deels door de partijen en deels door het hof vastgestelde randvoorwaarden, die zich voor wijziging of aanvulling, alles in overleg met de GI, lenen.
houdt de behandeling van de zaak pro forma aan tot 7 juli 2016 ter fine als onder rechtsoverweging 3.6.1 tot en met 3.6.6 weergegeven.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.A.R.M. van Leuven, E.A.M. Scheij en H.M.A.W. Erven en in het openbaar uitgesproken op 7 januari 2016.