7.1Onder 2.1. tot en met 2.9. van het vonnis van 23 juli 2014 heeft de rechtbank vastgesteld van welke feiten zij is uitgegaan. Voor zover het hof van oordeel is dat die feiten in dit appel relevant zijn hebben geen der partijen daar bezwaar tegen gemaakt, zodat het hof van die feiten zal uitgaan. Het hof zal hierna die feiten, en nog enkele gestelde en erkende althans onvoldoende gemotiveerde betwiste feiten, weergeven.
a. Op 21 februari 2001 is [appellant] eigenaar geworden van het perceel grond gelegen aan de [straatnaam 1] te [plaats 1] , kadastraal bekend als gemeente [plaats 1] sectie [sectieletter 1] nummer [sectienummer] , groot 24 aren en 90 centiaren (hierna: het weiland).
b. [appellant] was tevens eigenaar van het complex [complex] , gelegen aan de [straatnaam 2][huisnummer 1] te [plaats 1] . Het complex grenst aan het weiland. Op 2 juni 2004 heeft [appellant] het complex verkocht aan Laroke B.V. en [Projecten] Projecten [plaats 2] B.V. voor € 1.500.000,-. Aan [appellant] is € 1.000.000,- uitbetaald.
c. Op 2 juli 2009 hebben Laroke B.V. en [Projecten] Projecten [plaats 2] B.V. de overeenkomst met [appellant] ontbonden. [appellant] is gesommeerd tot terugbetaling van het bedrag van € 1.000.000,-. Het gestelde recht op terugbetaling is door de B.V.’s gecedeerd aan 3.L. Projectontwikkeling B.V. (hierna: 3L).
d . 3L heeft bij de rechtbank Maastricht een vordering ingesteld tegen [appellant] tot terugbetaling van de € 1.000.000,-. Bij uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis van 16 februari 2011 (productie 2 dagvaarding in eerste aanleg) heeft de rechtbank Maastricht de vordering van 3L toegewezen. [appellant] heeft hoger beroep ingesteld bij dit hof.
e. 3L heeft het vonnis geëxecuteerd middels beslaglegging op het complex [complex] en het weiland en beide percelen ter executieveiling van 12 april 2012 aangeboden. De door [appellant] ter voorkoming van de executie ingestelde vordering in kort geding is afgewezen.
f. Op 12 april 2012 is een executieveiling gehouden. De akte van veiling (productie 3 dagvaarding in eerste aanleg) houdt onder meer in:
“(…)
Akte bijzondere veilingvoorwaarde beslagveiling
Vandaag, drie april tweeduizendtwaalf, verscheen voor mij, (…) [notaris 1] , notaris (…) mevrouw (…) [gevolmachtigde] (…) te dezen handelend als schriftelijke gevolmachtigde van:
(…) 3.L. Projectontwikkeling 1 B.V. (…) hierna ook te noemen: “de verkoper”.
(…)
2. Registergoed
het te veilen registergoed betreft (…) het perceel grond gelegen aan de [straatnaam 1] te [plaats 1] , kadastraal bekend als gemeente [plaats 1] sectie [sectieletter 1] nummer [sectienummer] , groot (…) 24 aren (…) 90 centiaren;
hierna aan te duiden als: “het registergoed”.
3. Rechthebbende
Het te veilen registergoed is eigendom van:
de heer [appellant] , (…)
hierna ook te noemen: “de rechthebbende”, of: “de schuldenaar”.
(…)
5. Beslag
Het registergoed is bezwaard met een executoriaal beslag ten behoeve van de verkoper, (…)
6. De vordering
(…) Om te komen tot verhaal van haar vordering zal verkoper overgaan tot openbare verkoop van het registergoed. (…)”.
g. Op de executieveiling van 12 april 2012 is het weiland bij opbod verkocht. Op 13 april 2012 is het weiland aan [geïntimeerde] gegund voor een bedrag van om en nabij de € 20.000,- (€ 13.000,- voor het weiland vermeerderd met kosten). Op 29 mei 2012 zijn het proces-verbaal van de veiling, de akte van gunning en de akte van kwijting ingeschreven in het hypotheekregister.
h. Bij arrest van 16 juli 2013 (productie 5 dagvaarding in eerste aanleg) heeft dit hof het hoger beroep van [appellant] tegen het vonnis van 16 februari 2011 gegrond verklaard en het vonnis van 16 februari 2011 vernietigd. De vorderingen van 3L zijn afgewezen. 3L heeft geen cassatieberoep ingesteld en de beslissing van het hof is onherroepelijk geworden.
i. Op grond van de vernietiging van het vonnis van 16 februari 2011 heeft [appellant] [geïntimeerde] gesommeerd tot teruggave van het weiland. [geïntimeerde] heeft hieraan geen gehoor gegeven.
j. [appellant] heeft na verkregen verlof op 23 augustus 2013 conservatoir beslag tot levering (productie 6 dagvaarding in eerste aanleg) gelegd op het weiland.
7.2.1[appellant] heeft in eerste aanleg gevorderd dat de rechtbank bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
a. voor recht verklaart dat [appellant] eigenaar is van het weiland;
b. [geïntimeerde] veroordeelt om binnen 24 uur na betekening van het te wijzen vonnis het weiland te ontruimen en ontruimd te houden en ter beschikking te stellen van [appellant] , op verbeurte van een dwangsom van € 10.000,-, althans een door de rechtbank te bepalen bedrag, voor iedere dag of gedeelte daarvan dat [geïntimeerde] in gebreke blijft aan de veroordeling te voldoen;
c. waardeloos verklaart de inschrijving ten kantore van de Dienst voor het Kadaster en de Openbare Registers op 29 mei 2012 om 09:00 uur in register Onroerende Zaken Hyp4 in deel 61507 nummer 80 van:
(i) de akte bijzondere veilingvoorwaarden beslagveiling, verleden door mr. [notaris 1] , notaris te [plaats 3] op 3 april 2012,
(ii) het proces-verbaal van beslagveiling van mr. [notaris 1] , notaris in de gemeente [plaats 3] , van 12 april 2012;
(iii) de akte van gunning, verleden door mr. [kandidaat-notaris] , kandidaat-notaris, als waarnemer van mr. [notaris 2] , notaris in de gemeente [plaats 4] , op 13 april 2012;
(iv) de akte van kwijting, verleden door mr. [notaris 3] , notaris in de gemeente [plaats 5] , op 25 mei 2012,
aangezien de desbetreffende executoriale verkoop was gebaseerd op het bij voorraad uitvoerbaar verklaarde vonnis van de rechtbank Maastricht van 16 februari 2011, welk vonnis echter nadien is vernietigd bij arrest van het hof ’s-Hertogenbosch van 16 juli 2013;
d. [geïntimeerde] veroordeelt in de kosten van het geding, inclusief de beslagkosten.
De rechtbank heeft geoordeeld dat de vernietiging van het vonnis van 16 februari 2011 in dit geval de door [geïntimeerde] verkregen eigendom niet raakt. De bevoegdheid van 3L tot executie behoort, aldus de rechtbank, niet achteraf aan de hand van het arrest van dit hof van 16 juli 2013 te worden beoordeeld, maar aan de hand van de toestand ten tijde dat de eigendom overging ingevolge art. 525 Rv, dus op 29 mei 2012. De rechtbank heeft vervolgens de vorderingen in conventie afgewezen, met veroordeling van [appellant] in de proceskosten en de nakosten. De kostenveroordelingen zijn uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
7.2.2[geïntimeerde] heeft in reconventie gevorderd dat de rechtbank, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
- [appellant] gebiedt om binnen 24 uur na betekening van het te wijzen vonnis op te heffen het gelegde conservatoir beslag tot levering op het perceel grond gelegen aan de [straatnaam 1] te [plaats 1] , kadastraal bekend als gemeente [plaats 1] , sectie [sectieletter 2] , nummer [sectienummer] , groot 24 aren en 90 centiaren, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 25.000,- per dag of gedeelte daarvan voor iedere dag of gedeelte daarvan dat [appellant] na betekening van het te wijzen vonnis met nakoming van het gebod in gebreke blijft;
- [appellant] gebiedt tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [geïntimeerde] te voldoen € 34.000,- ten titel van schadevergoeding;
- [appellant] gebiedt tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [geïntimeerde] te voldoen € 6.050,- ten titel van gemaakte kosten voor rechtsbijstand;
- [appellant] veroordeelt in de (overige) kosten van de procedure, te vermeerderen met het conform het liquidatietarief in verband met de tenuitvoerlegging van het vonnis begrote nakosten (€ 131,- zonder betekening en € 199,- met betekening van het vonnis) en met bepaling dat [appellant] de wettelijke rente over de proceskosten wordt verschuldigd indien deze niet binnen 7 dagen na betekening van het te wijzen vonnis aan [geïntimeerde] zijn voldaan.
De rechtbank heeft in het lichaam van het vonnis van 23 juli 2014 in reconventie overwogen dat uit hetgeen in conventie in dat vonnis is vastgesteld, volgt dat [appellant] geen eigenaar was van het weiland, zodat het door hem gelegde beslag daarop ten onrechte is gelegd. De rechtbank is verder van oordeel dat ervan moet worden uitgegaan dat [geïntimeerde] het weiland heeft verkocht aan een derde en had moeten leveren op 1 oktober 2013 op straffe van een dwangsom van € 9.000,-. Het door [appellant] gelegde beslag heeft in de weg gestaan aan de leveringsplicht van [geïntimeerde] , zodat [appellant] de dwangsom die [geïntimeerde] is verschuldigd aan de koper van het weiland, aan [geïntimeerde] is verschuldigd. De overige schade van [geïntimeerde] (gemiste winst) moet worden berekend door vaststelling van de actuele waarde van het weiland en deze te vergelijken met de door [geïntimeerde] overeengekomen verkooprijs van € 45.000,-. De rechtbank acht daarvoor mogelijk deskundigenonderzoek noodzakelijk. In het dictum van het in reconventie op 23 juli 2014 gewezen tussenvonnis zijn partijen, onder aanhouding van iedere verdere beslissing, dan ook in staat gesteld om zich over dit eventuele deskundigenonderzoek uit te laten.