ECLI:NL:GHSHE:2016:1923

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
17 mei 2016
Publicatiedatum
17 mei 2016
Zaaknummer
103.005.902_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid werkgever bij arbeidsongeval en de beoordeling van schade en beperkingen

In deze zaak gaat het om een arbeidsongeval dat plaatsvond op 8 oktober 1997, waarbij de appellant, een vakman in de grond-, water- en wegenbouw, letsel opliep. De appellant heeft in hoger beroep de aansprakelijkheid van zijn werkgevers, Machinale Grondwerken B.V. en KWS B.V., betwist en vorderde schadevergoeding. Het Gerechtshof 's-Hertogenbosch heeft in eerdere tussenarresten al verschillende aspecten van de aansprakelijkheid en de schadebeoordeling behandeld. In het arrest van 17 mei 2016 heeft het hof de aansprakelijkheid van de werkgevers bevestigd, maar de vordering van de appellant tot schadevergoeding afgewezen. Het hof oordeelde dat de deskundigenrapporten van Kruithof en Artoos voldoende onderbouwd waren en dat de appellant niet had aangetoond dat er een causaal verband bestond tussen zijn klachten en het ongeval. De appellant had weliswaar beperkingen door de neuropathie van de nervus ulnaris, maar het hof concludeerde dat deze beperkingen niet leidden tot arbeidsongeschiktheid voor zijn oorspronkelijke functie. De appellant werd veroordeeld in de proceskosten van het hoger beroep, waarbij de kosten voor de deskundigen ook door hem moesten worden vergoed. Het hof benadrukte dat de appellant niet had voldaan aan zijn bewijslevering en dat zijn vorderingen onvoldoende waren onderbouwd.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
zaaknummer 103.005.902/01
arrest van 17 mei 2016
in de zaak van
[appellant],
wonende te [woonplaats] ,
hierna: [appellant] ,
appellant in principaal hoger beroep,
geïntimeerde in incidenteel hoger beroep,
advocaat: mr. R.M.W.H. Bedaux te Heerlen,
tegen

1.Machinale Grondwerken [machinale grondwerken] B.V.,

gevestigd te [vestigingsplaats] ,
hierna: [machinale grondwerken] ,
geïntimeerde in principaal appel,
appellante in incidenteel appel,
advocaat mr. E.H.H. Schelhaas,

2.[KWS] B.V.,

gevestigd te [vestigingsplaats] ,
hierna: [KWS] ,
geïntimeerde in principaal appel,
appellante in incidenteel appel,
advocaat mr. M.A.J.G. Janssen,
als vervolg op de door het hof gewezen tussenarresten van 26 januari 2010, 8 juni 2010, 23 augustus 2011, 7 augustus 2012, 18 december 2012, 7 mei 2013, 10 juni 2014, 9 september 2014, 24 februari 2015 en 22 september 2015 in het hoger beroep van het door de kantonrechter van de rechtbank Maastricht, zittingsplaats Sittard-Geleen onder zaaknummer 210551 CV EXPL 05-3948 gewezen vonnis van 31 oktober 2007.

38.Het verloop van de procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenarrest van 22 september 2015;
  • het ter griffie gedeponeerde deskundigenbericht van H. Altoos van 9 november 2015;
  • de memorie na deskundigenbericht van [appellant] ;
  • de antwoordmemorie na deskundigenbericht van [machinale grondwerken] ;
  • de antwoordmemorie na deskundigenbericht van [KWS] .
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald.

39.Het tussenarrest van 22 september 2015

Bij genoemd tussenarrest heeft het hof bepaald dat voor de kosten van de deskundige Artoos een aanvullend voorschot dient te worden voldaan door [machinale grondwerken] en [KWS] . Voorts heeft het hof bepaald dat na ontvangst van het aanvullend voorschot de deskundige het onderzoek zal voortzetten.

40.De verdere beoordeling

in het incidenteel appel
40.1.
Het hof brengt in herinnering dat het reeds in zijn tussenarrest van 26 januari 2010 in rov. 4.3.6. uitdrukkelijk en zonder voorbehoud heeft beslist dat [appellant] de verjaring van zijn vordering op [KWS] tijdig heeft gestuit en dat de kantonrechter het beroep van [KWS] op verjaring terecht heeft verworpen. Dientengevolge faalt het incidenteel appel van [machinale grondwerken] en [KWS] . Gelet op hetgeen is overwogen door de Hoge Raad in het arrest Schulte c.s./Vereniging (HR 11 mei 2012, ECLI:NL:HR:2012:BV9966) bestaat geen aanleiding voor een kostenveroordeling in het incidenteel appel.
in het principaal appel
40.2.
Het hof verwijst naar de voorgaande tussenarresten voor wat betreft de vaststelling van de aansprakelijkheid van [machinale grondwerken] en [KWS] voor de schade van [appellant] als gevolg van het ongeval van 8 oktober 1997, het conditio sine que non verband, de toerekening van de schade en het door [appellant] te leveren causaal verband tussen de door hem gestelde schade en het ongeval. Het hof verwijst verder naar hetgeen is overwogen omtrent de door de deskundigen dr. Visser en dr. Verhagen uitgebrachte rapporten. Het hof verwijst kortheidshalve naar rov. 27.3. in het tussenarrest van 19 juni 2014 voor wat betreft het oordeel van het hof aangaande deze rapportages.
40.3.
Het hof heeft bij tussenarrest van 9 september 2014 de verzekeringsgeneeskundige mr. drs. G.J. Kruithof (hierna: Kruithof) tot deskundige benoemd om de als gevolg van het ongeval geduide functionele beperkingen in verband met de neuropathie van de nervus ulnaris linkerzijde om te zetten in een belastbaarheidsprofiel. Ook heeft het hof bepaald dat na ontvangst van het rapport van Kruithof een arbeidsdeskundige zal worden benoemd. Het hof verwijst naar rov. 27.7. van het tussenarrest van 10 juni 2014 voor wat betreft de uitgangspunten die Kruithof in acht diende te nemen. Kruithof heeft zijn rapport op 20 januari 2015 ter griffie van het hof gedeponeerd. Bij tussenarrest van 24 februari 2015 is mevrouw H. Artoos benoemd tot deskundige (hierna: Artoos). Artoos heeft op 9 november 2015 haar deskundigenrapport uitgebracht.
40.4.
Uit het deskundigenrapport van Kruithof blijkt het volgende.
“Conform het verzoek van het Hof beperkt ondergetekende zich beperkt tot het vaststellen van de beperkingen op basis van de neuropathie van de nervus ulnaris links.
Sprekend over de beperkingen is ondergetekende van mening dat patiënt is aangewezen op arbeid/activiteiten waarbij geen sprake is van directe druk, stoten, ter hoogte van de mediale (binnen) zijde van de linker niet dominante elleboog. Directe druk/dan wel stoten op dit gebied gaat gepaard met een hevige pijnreactie met als mogelijke gevolg dat de patiënt zaken uit de handen laat vallen. Dragen van beschermende kleding die druk op de binnenzijde van de linkerelleboog met zich meebrengt dient vermeden te worden. Bij inachtneming van de genoemde beperkingen is er op basis van de deskundigenrapporten en op basis van de eigen onderzoeksbevindingen geen aanleiding om andere ongevalgerelateerde beperkingen van toepassing te achten”.
Naar aanleiding van de conceptrapportage is namens [appellant] opgemerkt dat de conclusies van het UWV haaks staan op het door Kruithof vastgestelde belastbaarheidspatroon, omdat volgens het UWV [appellant] niet alleen 80 tot 100% arbeidsongeschikt is als gevolg van problematiek van de linker arm, maar ook op psychische gronden. Naar aanleiding van deze opmerkingen vermeldt Kruithof het volgende in zijn deskundigenrapport.
“Ondergetekende (Kruithof) heeft zich conform de vraagstelling, opgesteld door het Gerechtshof, beperkt door uitsluitend de beperkingen ten gevolge van de neuropathie van de nervus ulnaris in de linkerarm zoals [door] Verhagen beschreven vast te stellen. Wellicht ten overvloede merkt ondergetekende op dat hij hierbij, conform het verzoek van het Hof, is uitgegaan van de rapporten, opgesteld door deskundige Visser en deskundige Verhagen, waarbij voor zover het rapport van Verhagen afwijkt van het rapport van Visser, het rapport van Verhagen als uitgangspunt is genomen. Voor zover ondergetekende de werkwijze van de verzekeringsartsen die patiënt in het kader van UWV beoordelingen hebben beoordeeld, [kent,] zullen deze geen duidelijk onderscheid hebben gemaakt tussen de beperkingen als zijnde een gevolg van het ongeval, beperkingen als zijnde een gevolg van de golfelleboog en de beperkingen als gevolg van de klachten van de linker arm buiten het ulnaris verzorgingsgebied. Sprekend over het niet belastbaar zijn op psychische gronden merkt ondergetekende op, op basis van de deskundigenrapporten en op basis van de eigen onderzoeksbevindingen, [dat hij] geen argumenten heeft om uit te gaan van blijvende beperkingen ten gevolge van psychische problematiek. (…).
Ondergetekende heeft noch op basis van het deskundigenrapport van Visser noch op basis van het rapport van Verhagen argumenten om patiënt beperkt te achten met betrekking tot tillen. (…).
Naar aanleiding van punt 4 merkt ondergetekende op dat ten tijde van het deskundigenonderzoek er geen aanleiding is om patiënt ten gevolge van psychische problematiek beperkt te achten. Ondergetekende merkt verder op dat patiënt in de mail d.d. 20 december 2014 aangeeft niets te hebben toe te voegen aan het rapport.(…)”
“Conclusie: De cliënt beschikt over duurzaam benutbare mogelijkheden.
Toelichting: De cliënt heeft beperkingen ten opzichte van normaal functioneren (zie rubrieken).
(…)
RUBRIEK III: AANPASSING AAN FYSIEKE VORMGEVINGSEISEN
(…)
5. beschermende middelen
[ het hof leest:] 1 beperkt, namelijk geen kleding/middelen die met directe druk op binnenzijde linkerelleboog op linkerelleboog gepaard gaan.
(…)
8. 1 beperkt, namelijk geen stoten/directe druk op binnenzijde linkerelleboog.
(…)
RUBRIEK IV: DYNAMISCHE HANDELINGEN
1. Dominantie
1 rechts
2. Lokalisatie beperkingen
2 links.
(…)
RUBRIEK VI: ARBEIDSPATROON
Arbeidspatroon
Bij inachtneming van de bovengenoemde beperkingen gelden er geen restricties ten aanzien van het arbeidspatroon.”
40.5.
Uit het rapport van Artoos komt – kort gezegd – naar voren dat [appellant] nog in staat is te achten om met de door Kruithof genoemde beperkingen (zie hiervoor rov. 40.4.) zijn oorspronkelijke functie van vakman gww (grond-, water- en wegenbouw) uit te voeren, zoals dat voor het ongeval het geval was (en zoals hij dat na het ongeval ook nog geruime tijd heeft gedaan), met als aantekening dat er een verhoogd risico is op stoten van de mediale elleboog. Het hof verwijst hiervoor naar de volgende bevindingen van Artoos.
“Verzekeringsarts Kruithof stelt geen andere beperkingen: dus ook niet ten aanzien van fysiek belastende werkzaamheden zoals tillen en dragen, werken in moeilijke houdingen et cetera die voor deze functie typerend zijn.
De vraag die moet worden beantwoord is of er in het werk van betrokkene onaanvaardbaar hoge kansen zijn op het stoten en/of ervaren van druk aan de binnenzijde van de linker elleboog, waardoor betrokkene arbeidsongeschikt zou zijn voor deze functie. Het antwoord hierop is dat door dit fysiek belastende werk in combinatie met de risico’s op onveilige situaties waarin men werkt (zie de beantwoording van vraag 1), er een verhoogd risico is op stoten van lichaamsdelen in het algemeen, dus ook ellebogen, dus ook de mediale zijde van de linkerelleboog. Het gaat echter te ver om als gevolg daarvan te oordelen dat betrokkene arbeidsongeschikt is voor dit werk: het gaat niet om onaanvaardbaar hoge kansen. Zeker in het licht van het feit dat betrokkene na het ongeval nog een negental maanden dit werk heeft uitgevoerd.
Betrokkene is dus nog in staat te achten met de beperkingen om de oorspronkelijke functie van vakman gww uit te voeren, zoals dat voor het ongeval het geval was (en zoals hij dat na het ongeval ook nog een geruime tijd heeft gedaan), met als aantekening dat er een verhoogd risico is op stoten van de mediale linkerelleboog.”
Artoos concludeert vervolgens dat ook andere passende arbeid mogelijk is. Zij verwijst hierbij naar de functies van postbezorger/koerier, (kraan)machinist of machinist bulldozer-, shovel- of grondverzetmachines. Voor deze laatste functies moet [appellant] de noodzakelijke certificaten behalen en werkervaring opdoen. Als laatste is ook de functie van heftruck-/reachtruckchauffeur als passend genoemd door Artoos. Ook in deze functies zijn er geen (verhoogde) risico’s op het stoten van de elleboog. Artoos merkt wel op dat, gelet op het feit dat [appellant] , die al vele jaren niet heeft gewerkt en een volledige arbeidsongeschiktheidsuitkering heeft, individuele begeleiding nodig zal hebben om een passende functie als genoemd te verwerven, daarbij met betrekking tot een aantal van die functies geldt dat hij eerst een certificaat zal moeten behalen alvorens hij via (onbetaalde) werkervaring en tijdelijke contracten of uitzendwerk uiteindelijk een vast contract voor fulltime werk zal kunnen krijgen.
Over de zelfwerkzaamheid merkt Artoos het volgende op:
“De doe-het-zelfwerkzaamheden worden gekenmerkt door een wisselende fysieke belasting van licht/normaal tot zwaarder. Daarbij is er echter geen substantieel verhoogd risico voor het stoten of de druk op de binnenzijde van de linker elleboog. Temeer dat deze werkzaamheden in een eigen tempo kunnen worden uitgevoerd en ze plaatsvinden in de eigen woning die goed gekend is door betrokkene. Er is dan ook geen uitval aan te geven in deze werkzaamheden als gevolg van de gestelde beperkingen van de heer Kruithof. (….) Er is geen behoefte aan hulp, betrokkene kan deze werkzaamheden nog zelf uitvoeren.”
40.6.1.
[appellant] stelt in zijn memorie na deskundigenbericht d.d. 12 januari 2016 dat het hof ten onrechte bij het formuleren van de vragen aan de deskundigen de klachten betreffende zijn golferselleboog en zijn psychische klachten buiten beschouwing heeft gelaten.
40.6.2.
[machinale grondwerken] sluit zich in haar antwoordmemorie na deskundigenbericht d.d. 9 februari 2016 voor de golferselleboog aan bij de eerdere beslissing van het hof hierover. De nieuwe stelling van [appellant] dat er zodanige psychische klachten en beperkingen zijn die op zichzelf leiden tot arbeidsongeschiktheid, is wat [machinale grondwerken] betreft niet onderbouwd en dient – ook vanwege het te late stadium waarin deze stelling nu geponeerd wordt – te worden afgewezen. Inhoudelijk is er volgens [machinale grondwerken] ook geen aanleiding om dit betoog te honoreren.
40.6.3.
Ook [KWS] stelt in haar antwoordmemorie na deskundigenbericht d.d. 8 maart 2016 dat de nadruk van [appellant] op de psychische klachten en beperkingen die hij zou hebben overgehouden aan het ongeval waardoor hij volledig arbeidsongeschikt zou zijn geraakt, moet worden afgewezen en/of gepasseerd. [KWS] verwijst hiervoor naar het tussenarrest van 10 juni 2014.
golferselleboog
40.6.4.
Voor wat betreft de opnieuw door [appellant] aangevoerde klachten en beperkingen ten gevolge van de golferselleboog, verwijst het hof wederom naar rov. 24.3 van het tussenarrest van 7 mei 2013 en naar rov. 27.4 van het tussenarrest van 10 juni 2014 en de daarin genoemde overwegingen uit eerdere tussenarresten. In beide tussenarresten heeft het hof uitdrukkelijk en zonder voorbehoud geoordeeld dat de stelling van [appellant] dat de golferselleboog door de werkzaamheden bij [KWS] is ontstaan, reeds is afgewezen. Hiermee heeft het hof een geschilpunt tussen partijen uitdrukkelijk en zonder voorbehoud beslist. Het hof ziet ook in hetgeen thans opnieuw en herhaald door [appellant] is aangevoerd in zijn memorie na deskundigenbericht geen aanleiding terug te komen op die beslissing. Niet, althans onvoldoende, is gesteld of gebleken dat bedoelde beslissing op een onjuiste juridische of feitelijke grondslag berust. Het bewijsaanbod van [appellant] ter zake in de laatste alinea van zijn laatste memorie wordt dan ook niet gehonoreerd.
psychische klachten en beperkingen
40.6.5.
Ook de psychische klachten en beperkingen zijn door [appellant] opnieuw in zijn laatste memorie aan de orde gesteld. Ook hierover heeft het hof reeds uitdrukkelijk en zonder voorbehoud beslist. Het hof verwijst naar rov. 27.4 van zijn tussenarrest van 10 juni 2014. In deze rechtsoverweging heeft het hof vastgesteld dat [appellant] voor het eerst bij memorie na deskundigenbericht d.d. 31 december 2013 heeft gesteld dat sprake is van PTSS en dat dit zo laat in de procedure is geschied dat het hof aan die, overigens volstrekt onvoldoende onderbouwde, stelling voorbij gaat. Het hof heeft in rov. 27.6. van dit tussenarrest geoordeeld dat er geen aanleiding is om een psychiater tot deskundige te benoemen. De opmerkingen in de memorie na deskundigenbericht d.d. 12 januari 2016 kunnen niet tot een ander oordeel leiden. Het hof heeft ten aanzien van de – mogelijke – psychische component uitdrukkelijk en zonder voorbehoud een eindbeslissing gegeven en er is niet, althans onvoldoende gesteld of gebleken dat die beslissing op een onjuiste juridische of feitelijke grondslag berust, zodat het hof geen aanleiding ziet om op die beslissing terug te komen.
beperkingen door de neuropathie
40.7.1.
[appellant] bestrijdt de conclusie van Artoos dat hij in staat zou zijn te achten met de beperkingen van de neuropathie zijn oorspronkelijke werkzaamheden uit te voeren. Volgens [appellant] bestaat voor hem – deels vanwege tijdsverloop – niet meer de mogelijkheid om passende arbeid, zoals door Artoos omschreven, te verrichten. Voor wat betreft de zelfwerkzaamheid merkt [appellant] naar aanleiding van het rapport van Altoos op dat hij in de praktijk niet geschikt is voor werkzaamheden als behanger en schilder. Het is onjuist dat hij in een huurwoning dergelijke werkzaamheden niet behoeft uit te voeren. De NPP-richtlijnen wijzen voor het uitvoeren van die werkzaamheden op een jaarschade van € 750,00 voor een normale woning met tuin zoals [appellant] die aldoor heeft gehad.
40.7.2.
[machinale grondwerken] concludeert naar aanleiding van het rapport van Artoos dat geen toerekenbare schade is ontstaan door de beperkingen die het hof als ongevalsgevolg heeft geduid. De schadepost verlies aan arbeidsvermogen dient derhalve te worden afgewezen, evenals de vordering kosten huishoudelijke hulp.
40.7.3.
[KWS] concludeert naar aanleiding van de vier deskundigenberichten en de inhoud van de tussenarresten in de onderhavige zaak, dat de door [appellant] gevorderde schadeposten dienen te worden afgewezen. Er is geen sprake van verlies arbeidsvermogen, verlies zelfwerkzaamheid en er is geen behoefte aan huishoudelijk hulp.
40.8.1
Het hof overweegt dat de deskundigenberichten van Kruithof en Artoos onvoldoende gemotiveerd zijn bestreden. [machinale grondwerken] en [KWS] hebben de inhoud van deze rapporten onderschreven en [appellant] heeft in zijn memorie na deskundigenbericht slechts zijn eerdere standpunten – waarop reeds door het hof was beslist – herhaald. Het hof neemt de bevindingen van Kruithof en Artoos over. Het hof acht de rapporten van beide deskundigen onderbouwd en consistent.
Dit betekent dat in rechte vast is komen te staan dat uit de reeds eerder vastgestelde neuropathie van de nervus ulnaris links ten gevolge van het ongeval beperkingen voortvloeien. Uit de functionele mogelijkhedenlijst, gevoegd bij de rapportage van Kruithof, hiervoor aangehaald in rov. 40.4 blijkt dat het gaat om een tweetal beperkingen in categorie III “Aanpassing aan fysieke omgevingseisen”:
  • het gebruik van beschermende middelen is beperkt; geen gebruik kan worden gemaakt van kleding/middelen die met directe druk op de binnenzijde linkerelleboog op linkerelleboog gepaard gaat;
  • de trillingsbelasting is beperkt; er kan geen sprake zijn van stoten/directe druk op de binnenzijde van de linkerelleboog.
40.8.2.
Deze beperkingen leiden evenwel, zoals blijkt uit het deskundigenbericht van Artoos, niet tot arbeidsongeschiktheid van [appellant] voor zijn oorspronkelijke functie van vakman grond-, weg- en waterbouw, omdat weliswaar sprake kan zijn van een verhoogd risico op het stoten van lichaamsdelen in het algemeen – en dus ook van de mediale zijde van de linkerelleboog – maar het hierbij niet gaat om onaanvaardbaar hoge kansen. Naast de omstandigheid dat [appellant] in staat moet worden geacht zijn oorspronkelijke functie na het ongeval te vervullen, behoort ook andere – passende – arbeid voor hem tot de mogelijkheden. Hieruit volgt dat geen sprake kan zijn van verlies aan verdienvermogen dat is voortgevloeid uit het [appellant] op 8 oktober 1997 overkomen arbeidsongeval.
40.8.3.
[appellant] heeft bewijs aangeboden van zijn vele sollicitaties en pogingen tot het uitvoeren van alternatieve werkzaamheden binnen zijn klachten en beperkingen. Het hof vat deze stelling op als een aanbod tot schriftelijke bewijslevering, maar [appellant] heeft nagelaten in dat verband bescheiden over te leggen. Het hof ziet geen aanleiding om [appellant] in dit stadium van de procedure alsnog in de gelegenheid te stellen bedoelde sollicitaties en verklaringen in het geding te brengen. [appellant] had dat uit eigen beweging dienen te doen. Voor het leveren van schriftelijk bewijs is immers geen opdracht van de rechter vereist (zie onder meer HR 19 maart 1999, LJN ZC2874 en HR 9 maart 2012, LJN BU9204).
40.9.
Gelet op de inhoud van het rapport van Artoos moet [appellant] in staat worden geacht de noodzakelijk te achten werkzaamheden in en rond zijn woning zelf te kunnen uitvoeren, nu de door Kruithof vastgestelde beperkingen hier niet aan in de weg kunnen staan. Dat de NPP-richtlijnen uitgaan van een jaarschade van € 750,00 is dan ook niet ter zake doende, nu [appellant] niet is aangewezen op hulp van derden. Er kan dus geen sprake zijn van enige schade op het gebied van verlies zelfwerkzaamheid.
40.10.
Het hof concludeert met inachtneming van bovenstaande rechtsoverwegingen dat [appellant] niet is geslaagd in de bewijslevering van het causaal verband tussen de door hem gestelde schade en het ongeval. Gelet op het ontbreken van dit causaal verband acht het hof ook geen grondslag aanwezig voor toekenning van een bedrag aan immateriële schadevergoeding, het zogenoemde smartengeld, nog daargelaten dat een dergelijke vordering door [appellant] onvoldoende is geconcretiseerd en onderbouwd.
De grieven die zich richten tegen het oordeel van kantonrechter dat onvoldoende bewijs is voor het aannemen van een oorzakelijk verband tussen het ongeval en de gestelde schade, kunnen dus niet slagen. De vordering van [appellant] in eerste aanleg is terecht afgewezen en het principaal appel treft geen doel.
40.11.1.
Het vorenstaande betekent dat [appellant] als de overwegend in het ongelijk gestelde partij in de kosten van beide procedures zal worden veroordeeld. Het hof overweegt hierbij dat het zich realiseert dat het gaat om een aanzienlijke proceskostenveroordeling. Dat laat evenwel onverlet dat [appellant] in de proceskosten zal worden veroordeeld. Het bepaalde in art. 237 Rv biedt immers, anders dan het bepaalde in art. 6:96 BW – waarvan hier geen sprake is – geen ruimte voor een andersluidende kostenveroordeling.
40.11.2.
Voor wat betreft de kosten van de deskundigen, overweegt het hof dat de schadeloosstelling van de deskundigen is voldaan door [machinale grondwerken] en [KWS] , ieder bij helfte. Het gaat om de volgende bedragen:
  • Visser € 1.327,90
  • Verhagen € 6.698,56
  • Kruithof € 4.732,31
  • Artoos
Totaal € 21.969,90
Veroordeling van [appellant] in de proceskosten betekent ook dat hij zal worden veroordeeld tot betaling van de kosten van de deskundigenberichten aan [machinale grondwerken] en [KWS] , die ieder de helft daarvan als voorschot hebben voldaan.
40.11.3.
De kosten voor de procedure in hoger beroep aan de zijde van [machinale grondwerken] zullen worden vastgesteld op:
  • griffierecht € 251,00
  • kosten deskundigenbericht
  • totaal verschotten € 11.235,42
en voor salaris advocaat overeenkomstig het liquidatietarief:
6 punten x € 1.631,00 € 9.786,00.
40.11.4.
De kosten voor de procedure in hoger beroep aan de zijde van [KWS] zullen worden vastgesteld op:
  • griffierecht € 251,00
  • kosten deskundigenbericht
  • totaal verschotten € 11.235,42
en voor salaris advocaat overeenkomstig het liquidatietarief:
6 punten x € 1.631,00 € 9.786,00.

41.De uitspraak

Het hof:
in het principaal en in het incidenteel appel
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
veroordeelt [appellant] in de proceskosten van het hoger beroep, en begroot die kosten tot op heden aan de zijde van [machinale grondwerken] op € 11.235,42 aan verschotten en op € 9.786,00 aan salaris advocaat, en voor wat betreft de nakosten op € 131,00 indien geen betekening plaatsvindt, dan wel op € 199,00 vermeerderd met de explootkosten indien niet binnen veertien dagen na de datum van dit arrest is voldaan aan de bij dit arrest uitgesproken veroordelingen en betekening van dit arrest heeft plaatsgevonden;
bepaalt dat deze bedragen binnen veertien dagen na de dag van deze uitspraak moeten zijn voldaan, bij gebreke waarvan deze bedragen worden vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW daarover vanaf het einde van voormelde termijn tot aan de dag der voldoening;
veroordeelt [appellant] in de proceskosten van het hoger beroep, en begroot die kosten tot op heden aan de zijde van [KWS] op € 11.235,42 aan verschotten en op € 9.786,00 aan salaris advocaat, en wat betreft de nakosten op € 131,00 indien geen betekening plaatsvindt, dan wel op € 199,00 vermeerderd met de explootkosten indien niet binnen veertien dagen na de datum van dit arrest is voldaan aan de bij dit arrest uitgesproken veroordelingen en betekening van dit arrest heeft plaatsgevonden;
bepaalt dat deze bedragen binnen veertien dagen na de dag van deze uitspraak moeten zijn voldaan, bij gebreke waarvan deze bedragen worden vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW daarover vanaf het einde van voormelde termijn tot aan de dag der voldoening;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mrs. C.E.L.M. Smeenk-van der Weijden, M.J.H.A. Venner-Lijten en P.P.M. van Reijsen en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 17 mei 2016.
griffier rolraadsheer