40.5.Uit het rapport van Artoos komt – kort gezegd – naar voren dat [appellant] nog in staat is te achten om met de door Kruithof genoemde beperkingen (zie hiervoor rov. 40.4.) zijn oorspronkelijke functie van vakman gww (grond-, water- en wegenbouw) uit te voeren, zoals dat voor het ongeval het geval was (en zoals hij dat na het ongeval ook nog geruime tijd heeft gedaan), met als aantekening dat er een verhoogd risico is op stoten van de mediale elleboog. Het hof verwijst hiervoor naar de volgende bevindingen van Artoos.
“Verzekeringsarts Kruithof stelt geen andere beperkingen: dus ook niet ten aanzien van fysiek belastende werkzaamheden zoals tillen en dragen, werken in moeilijke houdingen et cetera die voor deze functie typerend zijn.
De vraag die moet worden beantwoord is of er in het werk van betrokkene onaanvaardbaar hoge kansen zijn op het stoten en/of ervaren van druk aan de binnenzijde van de linker elleboog, waardoor betrokkene arbeidsongeschikt zou zijn voor deze functie. Het antwoord hierop is dat door dit fysiek belastende werk in combinatie met de risico’s op onveilige situaties waarin men werkt (zie de beantwoording van vraag 1), er een verhoogd risico is op stoten van lichaamsdelen in het algemeen, dus ook ellebogen, dus ook de mediale zijde van de linkerelleboog. Het gaat echter te ver om als gevolg daarvan te oordelen dat betrokkene arbeidsongeschikt is voor dit werk: het gaat niet om onaanvaardbaar hoge kansen. Zeker in het licht van het feit dat betrokkene na het ongeval nog een negental maanden dit werk heeft uitgevoerd.
Betrokkene is dus nog in staat te achten met de beperkingen om de oorspronkelijke functie van vakman gww uit te voeren, zoals dat voor het ongeval het geval was (en zoals hij dat na het ongeval ook nog een geruime tijd heeft gedaan), met als aantekening dat er een verhoogd risico is op stoten van de mediale linkerelleboog.”
Artoos concludeert vervolgens dat ook andere passende arbeid mogelijk is. Zij verwijst hierbij naar de functies van postbezorger/koerier, (kraan)machinist of machinist bulldozer-, shovel- of grondverzetmachines. Voor deze laatste functies moet [appellant] de noodzakelijke certificaten behalen en werkervaring opdoen. Als laatste is ook de functie van heftruck-/reachtruckchauffeur als passend genoemd door Artoos. Ook in deze functies zijn er geen (verhoogde) risico’s op het stoten van de elleboog. Artoos merkt wel op dat, gelet op het feit dat [appellant] , die al vele jaren niet heeft gewerkt en een volledige arbeidsongeschiktheidsuitkering heeft, individuele begeleiding nodig zal hebben om een passende functie als genoemd te verwerven, daarbij met betrekking tot een aantal van die functies geldt dat hij eerst een certificaat zal moeten behalen alvorens hij via (onbetaalde) werkervaring en tijdelijke contracten of uitzendwerk uiteindelijk een vast contract voor fulltime werk zal kunnen krijgen.
Over de zelfwerkzaamheid merkt Artoos het volgende op:
“De doe-het-zelfwerkzaamheden worden gekenmerkt door een wisselende fysieke belasting van licht/normaal tot zwaarder. Daarbij is er echter geen substantieel verhoogd risico voor het stoten of de druk op de binnenzijde van de linker elleboog. Temeer dat deze werkzaamheden in een eigen tempo kunnen worden uitgevoerd en ze plaatsvinden in de eigen woning die goed gekend is door betrokkene. Er is dan ook geen uitval aan te geven in deze werkzaamheden als gevolg van de gestelde beperkingen van de heer Kruithof. (….) Er is geen behoefte aan hulp, betrokkene kan deze werkzaamheden nog zelf uitvoeren.”
40.6.1.[appellant] stelt in zijn memorie na deskundigenbericht d.d. 12 januari 2016 dat het hof ten onrechte bij het formuleren van de vragen aan de deskundigen de klachten betreffende zijn golferselleboog en zijn psychische klachten buiten beschouwing heeft gelaten.
40.6.2.[machinale grondwerken] sluit zich in haar antwoordmemorie na deskundigenbericht d.d. 9 februari 2016 voor de golferselleboog aan bij de eerdere beslissing van het hof hierover. De nieuwe stelling van [appellant] dat er zodanige psychische klachten en beperkingen zijn die op zichzelf leiden tot arbeidsongeschiktheid, is wat [machinale grondwerken] betreft niet onderbouwd en dient – ook vanwege het te late stadium waarin deze stelling nu geponeerd wordt – te worden afgewezen. Inhoudelijk is er volgens [machinale grondwerken] ook geen aanleiding om dit betoog te honoreren.
40.6.3.Ook [KWS] stelt in haar antwoordmemorie na deskundigenbericht d.d. 8 maart 2016 dat de nadruk van [appellant] op de psychische klachten en beperkingen die hij zou hebben overgehouden aan het ongeval waardoor hij volledig arbeidsongeschikt zou zijn geraakt, moet worden afgewezen en/of gepasseerd. [KWS] verwijst hiervoor naar het tussenarrest van 10 juni 2014.
40.6.4.Voor wat betreft de opnieuw door [appellant] aangevoerde klachten en beperkingen ten gevolge van de golferselleboog, verwijst het hof wederom naar rov. 24.3 van het tussenarrest van 7 mei 2013 en naar rov. 27.4 van het tussenarrest van 10 juni 2014 en de daarin genoemde overwegingen uit eerdere tussenarresten. In beide tussenarresten heeft het hof uitdrukkelijk en zonder voorbehoud geoordeeld dat de stelling van [appellant] dat de golferselleboog door de werkzaamheden bij [KWS] is ontstaan, reeds is afgewezen. Hiermee heeft het hof een geschilpunt tussen partijen uitdrukkelijk en zonder voorbehoud beslist. Het hof ziet ook in hetgeen thans opnieuw en herhaald door [appellant] is aangevoerd in zijn memorie na deskundigenbericht geen aanleiding terug te komen op die beslissing. Niet, althans onvoldoende, is gesteld of gebleken dat bedoelde beslissing op een onjuiste juridische of feitelijke grondslag berust. Het bewijsaanbod van [appellant] ter zake in de laatste alinea van zijn laatste memorie wordt dan ook niet gehonoreerd.
psychische klachten en beperkingen
40.6.5.Ook de psychische klachten en beperkingen zijn door [appellant] opnieuw in zijn laatste memorie aan de orde gesteld. Ook hierover heeft het hof reeds uitdrukkelijk en zonder voorbehoud beslist. Het hof verwijst naar rov. 27.4 van zijn tussenarrest van 10 juni 2014. In deze rechtsoverweging heeft het hof vastgesteld dat [appellant] voor het eerst bij memorie na deskundigenbericht d.d. 31 december 2013 heeft gesteld dat sprake is van PTSS en dat dit zo laat in de procedure is geschied dat het hof aan die, overigens volstrekt onvoldoende onderbouwde, stelling voorbij gaat. Het hof heeft in rov. 27.6. van dit tussenarrest geoordeeld dat er geen aanleiding is om een psychiater tot deskundige te benoemen. De opmerkingen in de memorie na deskundigenbericht d.d. 12 januari 2016 kunnen niet tot een ander oordeel leiden. Het hof heeft ten aanzien van de – mogelijke – psychische component uitdrukkelijk en zonder voorbehoud een eindbeslissing gegeven en er is niet, althans onvoldoende gesteld of gebleken dat die beslissing op een onjuiste juridische of feitelijke grondslag berust, zodat het hof geen aanleiding ziet om op die beslissing terug te komen.
beperkingen door de neuropathie
40.7.1.[appellant] bestrijdt de conclusie van Artoos dat hij in staat zou zijn te achten met de beperkingen van de neuropathie zijn oorspronkelijke werkzaamheden uit te voeren. Volgens [appellant] bestaat voor hem – deels vanwege tijdsverloop – niet meer de mogelijkheid om passende arbeid, zoals door Artoos omschreven, te verrichten. Voor wat betreft de zelfwerkzaamheid merkt [appellant] naar aanleiding van het rapport van Altoos op dat hij in de praktijk niet geschikt is voor werkzaamheden als behanger en schilder. Het is onjuist dat hij in een huurwoning dergelijke werkzaamheden niet behoeft uit te voeren. De NPP-richtlijnen wijzen voor het uitvoeren van die werkzaamheden op een jaarschade van € 750,00 voor een normale woning met tuin zoals [appellant] die aldoor heeft gehad.
40.7.2.[machinale grondwerken] concludeert naar aanleiding van het rapport van Artoos dat geen toerekenbare schade is ontstaan door de beperkingen die het hof als ongevalsgevolg heeft geduid. De schadepost verlies aan arbeidsvermogen dient derhalve te worden afgewezen, evenals de vordering kosten huishoudelijke hulp.
40.7.3.[KWS] concludeert naar aanleiding van de vier deskundigenberichten en de inhoud van de tussenarresten in de onderhavige zaak, dat de door [appellant] gevorderde schadeposten dienen te worden afgewezen. Er is geen sprake van verlies arbeidsvermogen, verlies zelfwerkzaamheid en er is geen behoefte aan huishoudelijk hulp.
40.8.1Het hof overweegt dat de deskundigenberichten van Kruithof en Artoos onvoldoende gemotiveerd zijn bestreden. [machinale grondwerken] en [KWS] hebben de inhoud van deze rapporten onderschreven en [appellant] heeft in zijn memorie na deskundigenbericht slechts zijn eerdere standpunten – waarop reeds door het hof was beslist – herhaald. Het hof neemt de bevindingen van Kruithof en Artoos over. Het hof acht de rapporten van beide deskundigen onderbouwd en consistent.
Dit betekent dat in rechte vast is komen te staan dat uit de reeds eerder vastgestelde neuropathie van de nervus ulnaris links ten gevolge van het ongeval beperkingen voortvloeien. Uit de functionele mogelijkhedenlijst, gevoegd bij de rapportage van Kruithof, hiervoor aangehaald in rov. 40.4 blijkt dat het gaat om een tweetal beperkingen in categorie III “Aanpassing aan fysieke omgevingseisen”:
- het gebruik van beschermende middelen is beperkt; geen gebruik kan worden gemaakt van kleding/middelen die met directe druk op de binnenzijde linkerelleboog op linkerelleboog gepaard gaat;
- de trillingsbelasting is beperkt; er kan geen sprake zijn van stoten/directe druk op de binnenzijde van de linkerelleboog.
40.8.2.Deze beperkingen leiden evenwel, zoals blijkt uit het deskundigenbericht van Artoos, niet tot arbeidsongeschiktheid van [appellant] voor zijn oorspronkelijke functie van vakman grond-, weg- en waterbouw, omdat weliswaar sprake kan zijn van een verhoogd risico op het stoten van lichaamsdelen in het algemeen – en dus ook van de mediale zijde van de linkerelleboog – maar het hierbij niet gaat om onaanvaardbaar hoge kansen. Naast de omstandigheid dat [appellant] in staat moet worden geacht zijn oorspronkelijke functie na het ongeval te vervullen, behoort ook andere – passende – arbeid voor hem tot de mogelijkheden. Hieruit volgt dat geen sprake kan zijn van verlies aan verdienvermogen dat is voortgevloeid uit het [appellant] op 8 oktober 1997 overkomen arbeidsongeval.
40.8.3.[appellant] heeft bewijs aangeboden van zijn vele sollicitaties en pogingen tot het uitvoeren van alternatieve werkzaamheden binnen zijn klachten en beperkingen. Het hof vat deze stelling op als een aanbod tot schriftelijke bewijslevering, maar [appellant] heeft nagelaten in dat verband bescheiden over te leggen. Het hof ziet geen aanleiding om [appellant] in dit stadium van de procedure alsnog in de gelegenheid te stellen bedoelde sollicitaties en verklaringen in het geding te brengen. [appellant] had dat uit eigen beweging dienen te doen. Voor het leveren van schriftelijk bewijs is immers geen opdracht van de rechter vereist (zie onder meer HR 19 maart 1999, LJN ZC2874 en HR 9 maart 2012, LJN BU9204).