De moeder voert in het beroepschrift, zoals aangevuld ter zitting - kort samengevat - het volgende aan. In oktober 2014 bestond er geen noodzaak voor de uithuisplaatsing van [minderjarige] . De moeder heeft voldoende opvoedkwaliteiten om voor [minderjarige] te zorgen en de kinderen bevonden zich niet in een dreigende en onveilige situatie. Voorts was er in die periode geen sprake van alcoholmisbruik van de moeder. Zij liep in die tijd wel tegen verscheidene problemen aan, maar daarvoor had zij hulp, onder meer functionele gezinstherapie. De moeder heeft destijds ingestemd met een ondertoezichtstelling om op die manier de voortzetting van de hulpverlening te borgen. Tijdens de behandeling van het verzoek tot ondertoezichtstelling werd plotseling en onvoorzien om een crisismachtiging uithuisplaatsing verzocht. Dat laatste verzoek is toegewezen en de kinderen zijn diezelfde dag nog uit huis geplaatst.
Als gevolg van de zeer plotselinge uithuisplaatsing van de kinderen is het met de moeder snel bergafwaarts gegaan. Zij is in die periode depressief geraakt en was niet in staat om voor [minderjarige] te zorgen, mede door alcoholmisbruik. Deze zorgelijke situatie is echter slechts van tijdelijke duur geweest.
De moeder betwist dat de ontwikkelingsproblemen van [minderjarige] door haar zijn veroorzaakt. De zorgen die de GI heeft over de ontwikkeling van [minderjarige] zien uitsluitend op hetgeen deze heeft doorgemaakt sinds de uithuisplaatsing. De plotselinge uithuisplaatsing is voor [minderjarige] , die autistisch is, zeer traumatisch geweest en heeft zijn persoonlijke ontwikkeling teniet gedaan.
De moeder is van mening dat zij onvoldoende in de gelegenheid is gesteld om [minderjarige] met de juiste begeleiding en hulp zelf op te voeden. [minderjarige] ontwikkelde zich goed in de thuissituatie, hetgeen wordt bevestigd door WIJ- [kantoorplaats] .
De stelling van de GI dat het opvoedperspectief van [minderjarige] niet bij de moeder ligt, is onvoldoende onderbouwd. Anders dan de GI stelt, heeft de moeder wel degelijk voldoende groei laten zien en heeft zij haar problematiek aangepakt. De aanvaardbare termijn voor een thuisplaatsing is volgens de moeder nog niet verstreken. De moeder heeft haar leven weer op orde en kan [minderjarige] een stabiel en veilig thuis bieden. [minderjarige] heeft er recht op om door zijn biologische moeder te worden opgevoed. De moeder beroept zich in dit verband op artikel 8 EVRM. [minderjarige] mist de moeder zeer. De contacten tussen de moeder en [minderjarige] verlopen goed. Bij de pleegvader is de situatie te onrustig voor [minderjarige] . De communicatie tussen de moeder en de pleegvader is de laatste tijd beter geworden.
De rechtbank heeft ten onrechte overwogen dat de moeder nog een lange weg te gaan heeft, waarbij zij zelf veel hulpverlening nodig zal hebben. Deze overweging is onvoldoende onderbouwd, nu er nog geen onderzoek is gedaan naar de gesteldheid van de moeder sinds haar opname op de PAAZ-afdeling in augustus 2015. Die opname heeft drie weken geduurd. De moeder is daarna begeleid door het crisisteam en vanaf 4 december 2015 door het FACT- team van de GGzE. De moeder is inmiddels onderzocht door een psycholoog en dit onderzoek heeft uitgewezen dat de moeder geen persoonlijkheidsstoornis heeft. Er is enkel sprake geweest van een tijdelijke ernstige overbelasting.