In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de moeder tegen een beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 8 juli 2015, waarin de hoofdverblijfplaats van de minderjarige bij de vader is vastgesteld. De moeder, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. M.A.P. Kolsteren-van Heijst, verzoekt het hof om de beschikking te vernietigen en te bepalen dat de minderjarige bij haar komt wonen. De vader, vertegenwoordigd door mr. L.C.A. van Bokhoven, verzoekt de bestreden beschikking te bekrachtigen. Tijdens de mondelinge behandeling op 5 april 2016 zijn beide ouders en de Raad voor de Kinderbescherming gehoord. De minderjarige heeft ook haar mening kenbaar gemaakt. Het hof heeft de situatie van de minderjarige en de ouders beoordeeld, waarbij het belang van het kind voorop staat. De moeder voert aan dat zij inmiddels stabieler is en meer te bieden heeft dan de vader, terwijl de vader stelt dat hij een gestructureerd leven leidt en goed voor de minderjarige zorgt. Het hof concludeert dat de huidige situatie, waarbij de minderjarige bij de vader woont, in haar belang is en bekrachtigt de beschikking van de rechtbank. De beslissing is openbaar uitgesproken op 12 mei 2016.