In deze zaak gaat het om een hoger beroep betreffende de zorgregeling en de vervangende toestemming voor verhuizing van een minderjarige. De moeder, appellante in principaal appel, verzoekt om de beschikking van de rechtbank Limburg te vernietigen, die de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken heeft bepaald. De vader, verweerder in principaal appel, heeft incidenteel appel ingesteld en verzoekt om de hoofdverblijfplaats van de minderjarige bij hem te bepalen. De rechtbank had eerder bepaald dat de minderjarige om de week bij de moeder en de vader verblijft, maar de moeder wil verhuizen naar [woonplaats 1] en vraagt toestemming om de minderjarige daar in te schrijven op school.
De mondelinge behandeling vond plaats op 5 april 2016, waarbij beide ouders hun standpunten toelichtten. De moeder stelt dat de verhuizing noodzakelijk is voor haar nieuwe leven met haar partner en dat de school in [woonplaats 1] beter aansluit bij de behoeften van de minderjarige. De vader betwist dit en stelt dat de huidige school in [woonplaats 2] goed is voor de ontwikkeling van de minderjarige en dat de verhuizing schadelijk zou zijn voor de band tussen hem en de minderjarige.
Het hof overweegt dat de belangen van de minderjarige voorop staan en dat de moeder onvoldoende heeft aangetoond dat de verhuizing in het belang van de minderjarige is. Het hof wijst het verzoek van de moeder tot vervangende toestemming voor verhuizing af en bepaalt dat de hoofdverblijfplaats van de minderjarige bij de vader zal zijn. De zorgregeling wordt vastgesteld zoals door de vader verzocht, waarbij de minderjarige twee weekenden per maand bij de moeder verblijft en een woensdag per twee weken.