ECLI:NL:GHSHE:2016:1863

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
12 mei 2016
Publicatiedatum
12 mei 2016
Zaaknummer
200 177 836_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake zorgregeling en vervangende toestemming verhuizing van minderjarige

In deze zaak gaat het om een hoger beroep betreffende de zorgregeling en de vervangende toestemming voor verhuizing van een minderjarige. De moeder, appellante in principaal appel, verzoekt om de beschikking van de rechtbank Limburg te vernietigen, die de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken heeft bepaald. De vader, verweerder in principaal appel, heeft incidenteel appel ingesteld en verzoekt om de hoofdverblijfplaats van de minderjarige bij hem te bepalen. De rechtbank had eerder bepaald dat de minderjarige om de week bij de moeder en de vader verblijft, maar de moeder wil verhuizen naar [woonplaats 1] en vraagt toestemming om de minderjarige daar in te schrijven op school.

De mondelinge behandeling vond plaats op 5 april 2016, waarbij beide ouders hun standpunten toelichtten. De moeder stelt dat de verhuizing noodzakelijk is voor haar nieuwe leven met haar partner en dat de school in [woonplaats 1] beter aansluit bij de behoeften van de minderjarige. De vader betwist dit en stelt dat de huidige school in [woonplaats 2] goed is voor de ontwikkeling van de minderjarige en dat de verhuizing schadelijk zou zijn voor de band tussen hem en de minderjarige.

Het hof overweegt dat de belangen van de minderjarige voorop staan en dat de moeder onvoldoende heeft aangetoond dat de verhuizing in het belang van de minderjarige is. Het hof wijst het verzoek van de moeder tot vervangende toestemming voor verhuizing af en bepaalt dat de hoofdverblijfplaats van de minderjarige bij de vader zal zijn. De zorgregeling wordt vastgesteld zoals door de vader verzocht, waarbij de minderjarige twee weekenden per maand bij de moeder verblijft en een woensdag per twee weken.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
Uitspraak: 12 mei 2016
Zaaknummer: 200.177.836/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/03/198167/FA RK 14-3484
in de zaak in hoger beroep van:
[appellante],
wonende te [woonplaats 1] ,
appellante in principaal appel,
verweerster in incidenteel appel,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. J.J.H. Cuijpers,
tegen
[verweerder],
wonende te [woonplaats 2] ,
verweerder in principaal appel,
appellant in incidenteel appel,
hierna te noemen: de vader
,
advocaat: mr. S.J.C. Vaessen.
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend: de Raad voor de Kinderbescherming, hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, van 10 juli 2015.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 30 september 2015, zoals aangevuld ter terechtzitting van het hof, heeft de moeder verzocht voormelde beschikking te vernietigen voor zover het de daarbij bepaalde verdeling van de zorg- en opvoedingstaken betreft en opnieuw rechtdoende de in eerste aanleg door de moeder verzochte vervangende toestemming te verlenen om met de hierna nader te noemen [minderjarige] naar [woonplaats 1] , te verhuizen en hem aldaar of omgeving op een basisschool in te schrijven en een zorg- en contactregeling tussen de vader en [minderjarige] vast te stellen in die zin dat [minderjarige] een keer per veertien dagen van vrijdag 18:00 uur tot zondag 18:00 uur bij de vader zal verblijven, waarbij de vader [minderjarige] dient te halen en te brengen.
2.2.
Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie op 19 november 2015, heeft de vader verzocht de moeder in haar appel niet-ontvankelijk te verklaren, althans dit appel af te wijzen als ongegrond en/of onbewezen.
Tevens heeft de vader incidenteel appel ingesteld en verzocht voormelde beschikking deels te vernietigen en opnieuw rechtdoende te bepalen dat:
- [minderjarige] zijn hoofdverblijf krijgt bij de vader;
- [minderjarige] twee weekenden per maand (om en om) bij de moeder verblijft van vrijdagmiddag na school tot zondagavond;
- [minderjarige] een woensdag per twee weken vanuit school tot donderdagochtend bij de moeder verblijft;
- de vakanties en feestdagen in onderling overleg worden geregeld.
2.2.1.
Bij verweerschrift in incidenteel appel, ingekomen ter griffie op 29 december 2015, heeft de moeder verzocht de vader in zijn incidenteel appel niet-ontvankelijk te verklaren, althans de incidentele verzoeken af te wijzen als ongegrond en/of onbewezen.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 5 april 2016. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de moeder, bijgestaan door mr. Cuijpers;
-de vader, bijgestaan door mr. Vaessen;
-de raad, vertegenwoordigd door de heer [vertegenwoordiger van de raad] .
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg d.d. 29 mei 2015;
- het V6-formulier met bijlagen van de advocaat van de vader d.d. 22 maart 2016;
- het V6-formulier met bijlagen van de advocaat van de vader d.d. 24 maart 2016;
- de ter zitting door de advocaat van de moeder overgelegde notities.
2.4.1.
Volgens afspraak is na de mondelinge behandeling, op 6 april 2016, ingekomen het faxbericht met bijlage van de advocaat van de moeder gedateerd 24 maart 2016.

3.De beoordeling

In het principaal en incidenteel appel:
3.1.
Partijen zijn op 6 oktober 2004 met elkaar gehuwd.
Uit het huwelijk van partijen is op [geboortedatum] 2005 te [geboorteplaats] [minderjarige] (hierna: [minderjarige] ) geboren.
3.2.
Bij beschikking van 30 november 2007 heeft de rechtbank ’s-Hertogenbosch tussen partijen de echtscheiding uitgesproken, welke beschikking op 14 december 2007 is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
Blijkens het door de rechtbank in deze beschikking opgenomen echtscheidingsconvenant d.d.
6 november 2007 zijn partijen onder meer als volgt overeengekomen:
- partijen hebben het gezamenlijk ouderlijk gezag over [minderjarige] ;
- partijen kiezen voor co-ouderschap, in verband waarmee partijen woonachtig blijven in [woonplaats 2] ;
- [minderjarige] zal op het woonadres van de moeder worden ingeschreven.
3.3.
Bij inleidend verzoekschrift d.d. 23 oktober 2014 heeft de moeder, voor zover thans van belang, verzocht haar vervangende toestemming te verlenen voor de verhuizing van haar en [minderjarige] naar [woonplaats 1] , en [minderjarige] aldaar in de gemeentelijke registers in te schrijven, te bepalen dat de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] bij haar zal zijn en een zorgregeling vast te stellen zoals in het verzoekschrift is weergegeven.
3.3.1.
Bij verweerschrift tevens houdende zelfstandig verzoek d.d. 3 december 2014 heeft de vader verzocht de moeder in haar verzoek niet-ontvankelijk te verklaren althans dit verzoek af te wijzen en, voor zover thans van belang, te bepalen dat de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] bij hem zal zijn en een zorgregeling vast te stellen als in het verweerschrift tevens houdende zelfstandig verzoek is weergegeven.
3.3.2.
Bij beschikking van 22 december 2014 van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, heeft de rechtbank de raad verzocht een onderzoek te doen en een advies uit te brengen over de verhuizing van [minderjarige] naar [woonplaats 1] en de inschrijving op een basisschool in [woonplaats 1] , de hoofdverblijfplaats en de zorgregeling.
Uit rechtsoverweging 3.2. van deze beschikking blijkt voorts dat de moeder haar verzoek tot vaststelling van het hoofdverblijf van [minderjarige] bij haar ter zitting heeft ingetrokken, aangezien de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] reeds bij de moeder is bepaald.
3.4.
Bij de bestreden - in zoverre uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de rechtbank de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken betreffende [minderjarige] als volgt bepaald:
- [minderjarige] verblijft de ene week bij de moeder en de andere week bij de vader, waarbij het wisselmoment plaatsvindt op vrijdagmiddag na school;
- de ouder bij wie [minderjarige] verblijft, draagt de volle verantwoordelijkheid voor het vervoer van en naar school;
- de vakantie- en feestdagen zullen de ouders, in onderling overleg, bij helften verdelen.
3.5.
Partijen kunnen zich met deze beslissing niet verenigen en zij zijn hiervan in hoger beroep gekomen.
3.6.
De moeder voert - kort samengevat - het volgende aan.
Anders dan de rechtbank stelt, heeft de moeder niet vrijwillig voor het co-ouderschap gekozen, maar werd haar dit door de vader, schoonouders en de mediator opgedrongen. De co-ouderschapsregeling liep ook niet naar behoren en is alleen door de inspanningen van de moeder in stand gebleven. De moeder heeft na rijp beraad gekozen om in [woonplaats 1] te gaan wonen bij haar partner, die in verband met zijn bedrijf aan die plaats gebonden is. In tegenstelling tot de vader, bood haar partner haar en [minderjarige] perspectieven voor de toekomst.
De school bij de moeder in de buurt scoort beter dan de huidige school van [minderjarige] in [woonplaats 2] en biedt tevens meer mogelijkheden aan [minderjarige] , die beterbegaafd is. De moeder is bovendien in staat om [minderjarige] zelf tussen- en naschools op te vangen, terwijl de vader sinds hij een studie is begonnen steeds anderen moet charteren om [minderjarige] van school te halen, op te vangen en zelfs te laten logeren. Daarnaast heeft [minderjarige] , buiten de school, geen enkele binding meer met [woonplaats 2] . Nu [minderjarige] in [woonplaats 1] op scouting zit, krijgt hij daar vriendjes en de huidige partner van de moeder heeft er een groot kennissen- en familienetwerk. Bovendien heeft [minderjarige] in [woonplaats 1] een babybroertje, [babybroertje] . [minderjarige] vindt het reuze om de moeder bij de verzorging van [babybroertje] te helpen.
De vader heeft 1,5 jaar schematherapie gevolgd, een therapie die aan (ex)alcoholisten wordt voorgeschreven als het drinken in een of meer persoonlijkheidsstoornissen is gelegen. De vader drinkt nog steeds alcohol en het reële gevaar bestaat dat de vader weer terugvalt in zijn verslaving. De vader kan [minderjarige] geen rustige en stabiele leefomgeving bieden. Wel blijft hij de vader van [minderjarige] . Vanuit een standaard omgangs- en contactregeling, eventueel gesteund door de multimedia, kan hij nog immer het nodige voor [minderjarige] betekenen.
De afstand tussen [woonplaats 1] en [woonplaats 2] (twee maal op en neer, ofwel 240 km per dag) valt voor de moeder nauwelijks te overbruggen. Wanneer de moeder straks de universiteit in [plaats] weer bezoekt, helemaal niet meer.
3.7.
De vader voert - kort samengevat - het volgende aan.
Het is onjuist dat de moeder tegen haar wil heeft ingestemd met een co-ouderschapsregeling. Van enige dwang of opdringen was absoluut geen sprake. De omgang tussen [minderjarige] en de vader is nadien alleen maar uitgebreid.
De vader betwist dat hij een persoonlijkheidsstoornis heeft dan wel dat hij nog steeds met een alcoholprobleem en/of gameverslaving kampt. De moeder zet de vader bij derden en ook bij [minderjarige] , geheel onterecht, neer als een labiel persoon. Nooit eerder heeft de moeder haar zorgen geuit ten aanzien van de vader in relatie met [minderjarige] .
[minderjarige] voelt zich erg thuis op zijn huidige school. Hij is gekozen in de leerlingenraad en is daar erg trots op. De school is bovendien op een goede manier bezig met de bijzondere ontwikkeling van [minderjarige] . Er is een traject ingezet om [minderjarige] van groep zes naar groep acht te laten gaan. De buitenschoolse opvang is prima geregeld; grotendeels doet de vader dit zelf en slechts twee dagen in de week is [minderjarige] na schooltijd even een paar uurtjes bij oma of bij een vriendje. [minderjarige] heeft zijn sociale leven in [woonplaats 2] , zijn familie (vz) woont daar, alsmede vriendjes, sport en school. Het is niet in zijn belang hem weg te halen uit zijn vertrouwde omgeving. [minderjarige] is graag het weekend bij de moeder en haar partner, maar hij heeft geen enkele binding met [woonplaats 1] . Hij kent er niemand en er is daar niets te doen voor hem. De reisafstand is voor [minderjarige] een te grote belasting. Op schooldagen moet hij vroeg op en moet anderhalf uur per dag reizen in druk verkeer. Als [minderjarige] door de week bij hem zou komen wonen en op zijn adres wordt ingeschreven, komt er meer rust en stabiliteit voor [minderjarige] en meer ruimte voor afspraken met vriendjes en sport. Hij kan dan elke week gaan trainen en ook wedstrijd spelen. Volgend jaar al gaat [minderjarige] naar de middelbare school. [minderjarige] wil dan met zijn vriendjes naar school fietsen en na school kunnen afspreken.
De moeder stelt haar eigen belangen en die van haar partner voorop, terwijl de belangen van [minderjarige] voorop dienen te staan. [minderjarige] wil en hoeft niet te kiezen tussen zijn ouders. Het ontstane vervoersprobleem voor de moeder is voortgekomen uit haar eigen keuze 3,5 jaar geleden om naar [woonplaats 1] te verhuizen en het co-ouderschap volledig in stand te laten. [minderjarige] en de vader hoeven niet de consequenties te dragen van de keuzes van de moeder.
Als het hoofdverblijf bij de vader wordt bepaald, zal het contact met de moeder in stand gehouden c.q. bevorderd worden. In de omgekeerde situatie vreest de vader langzaam uit het leven van [minderjarige] te worden verbannen.
3.8.
De raad heeft ter zitting aangegeven dat het in het rapport van 2 april 2015 gegeven advies om het hoofdverblijf van [minderjarige] bij de vader te bepalen, wordt gehandhaafd.
3.9.
Het hof overweegt het volgende.
3.10.
Ter zitting is met partijen besproken dat de rechtbank in het dictum van de bestreden (deel)beschikking niet definitief heeft beslist op het verzoek van de moeder ter zake de vervangende toestemming tot verhuizing van [minderjarige] naar [woonplaats 1] en hem aldaar in te schrijven op de basisschool en het verzoek van de vader om het hoofdverblijf van [minderjarige] bij hem te bepalen. Uit voormeld faxbericht van 6 april 2016 is gebleken dat de rechtbank niet alsnog op genoemde verzoeken heeft beslist bij (eind)beschikking van 22 oktober 2015. Gelet op de inhoud van de bestreden beschikking, begrijpt het hof, evenals partijen, zoals blijkt uit hun verklaringen ter zitting, dat de rechtbank heeft bedoeld genoemde verzoeken af te wijzen. Het hof zal er derhalve van uitgaan dat de rechtbank deze verzoeken heeft afgewezen.
Vervangende toestemming verhuizing en hoofdverblijf
3.12.
De moeder verzoekt aan haar vervangende toestemming te verlenen om met [minderjarige] naar [woonplaats 1] te verhuizen en hem aldaar of in die omgeving op een basisschool in te schrijven. Het hof overweegt hierover als volgt.
3.12.1.
Ingevolge artikel 1:253a lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kunnen geschillen omtrent de gezamenlijke uitoefening van het ouderlijk gezag aan de rechter worden voorgelegd. De gezamenlijke gezagsuitoefening van partijen brengt mee dat de moeder voor het wijzigen van de woonplaats van [minderjarige] toestemming van de vader behoeft. Indien de ouders het hierover niet eens worden zal de rechter hierover een beslissing nemen. De rechter neemt een zodanige beslissing als hem in het belang van het kind wenselijk voorkomt.
3.12.2.
Bij een dergelijke beslissing dient het hof - conform vaste rechtspraak - alle omstandigheden in acht te nemen en alle belangen af te wegen. Hoewel het belang van het kind een overweging van de eerste orde dient te zijn bij de te verrichten afweging van belangen, kunnen andere belangen ertoe leiden dat deze zwaarder dienen te wegen dan het belang van het kind. Het gaat onder meer om: het recht en belang van de verhuizende ouder en de vrijheid om zijn of haar leven opnieuw in te richten, de noodzaak om te verhuizen, de (on)mogelijkheid om op een andere wijze aan dat belang tegemoet te komen, de mate waarin de verhuizing is doordacht en voorbereid, de door de verhuizende ouder geboden alternatieven en maatregelen om de gevolgen van de verhuizing voor de minderjarige en de andere ouder te verzachten en/of te compenseren, de leeftijd van het kind, de te overbruggen afstanden en de mate waarin de ouders in staat zijn tot onderlinge communicatie en overleg.
3.12.3.
Evenals de rechtbank is het hof van oordeel dat het verzoek van de moeder dient te worden afgewezen. Het hof overweegt daartoe als volgt.
Het hof stelt voorop dat de moeder het recht heeft haar verblijfplaats te kiezen en een nieuw leven op te bouwen in [woonplaats 1] . Uit de stukken en het verhandelde ter zitting in hoger beroep is gebleken dat de verhuizing van de moeder naar [woonplaats 1] overwegend is ingegeven door de - op zich begrijpelijke - wens aldaar een nieuw leven op te bouwen met haar nieuwe partner.
Het hof acht evenwel niet gebleken of aannemelijk gemaakt dat de belangen van [minderjarige] op dit moment zijn gediend met een verhuizing naar [woonplaats 1] en de daaraan gekoppelde wisseling van school. Hetgeen de moeder ten gunste van de school in [woonplaats 1] en tegen de huidige school in [woonplaats 2] , samenhangend met de beterbegaafdheid van [minderjarige] , in hoger beroep heeft aangevoerd, overtuigt het hof geenszins. Gebleken is immers dat de school in [woonplaats 2] zich volledig inzet om tegemoet te komen aan de beterbegaafdheid van [minderjarige] . Zo is, met medewerking van partijen, een traject ingezet om [minderjarige] vervroegd naar groep acht te laten gaan. Het hof acht het niet in het belang van [minderjarige] dit traject thans weer te doorbreken. Bovendien, zoals ook de rechtbank heeft overwogen, voelt [minderjarige] zich vertrouwd op zijn huidige school en lijkt hij zich daar goed te ontwikkelen. Het feit dat de school in een probleemwijk zou liggen, zoals door de moeder aangevoerd, zo al van belang, maakt dat niet anders. Evenals de rechtbank acht het hof het in het belang van [minderjarige] wenselijk dat hij zijn huidige school kan blijven bezoeken en zijn huidige vriendjes kan behouden. Het hof is niet gebleken dat de tussen- en/of naschoolse opvang van [minderjarige] problematisch is, zoals door de moeder gesteld. Voor zover de moeder heeft gesteld dat de vader een persoonlijkheidsstoornis dan wel een alcoholprobleem heeft, is het hof daarvan niet gebleken en heeft de moeder die enkele stelling ook op geen enkele wijze onderbouwd.
Ten aanzien van de vader stelt het hof voorts vast dat hij als ouder belang heeft bij een op zijn minst gelijkblijvend contact met [minderjarige] en een onverminderde mogelijkheid om invulling te geven aan zijn ouderschap. Gelet op de huidige co-ouderschapsregeling zou een verhuizing en schoolgang van [minderjarige] naar/in [woonplaats 1] voor de vader een aanzienlijke inperking van zijn ouderrol betekenen.
Het hof rekent het de moeder aan dat zij de vader geen enkel alternatief heeft geboden om de gevolgen van een eventuele verhuizing voor de vader te verzachten en/of te compenseren. Integendeel, in haar beroepschrift stelt zij dat de vader, in het belang van [minderjarige] , een stap terug moet doen en met de gebruikelijke omgangsregeling genoegen moet nemen.
Gelet hierop heeft het hof niet het vertrouwen dat bij een verhuizing van [minderjarige] naar [woonplaats 1] de vader de rol wordt gegund die hem als ouder toekomt, hetgeen het hof voorts bevestigd ziet in de wijze waarop de vader in de onderhavige procedure door de moeder wordt neergezet alsook in het feit dat de moeder [minderjarige] zonder toestemming of medeweten van de vader in de gemeente [woonplaats 1] heeft ingeschreven, een handelswijze die niet strookt met het uitgangspunt van gezamenlijk gezag.
In het licht van het voorgaande en de belangen van de moeder, [minderjarige] en de vader tegen elkaar afwegend is het hof van oordeel dat het belang van de moeder om met [minderjarige] naar [woonplaats 1] te verhuizen niet dient te prevaleren boven de belangen van [minderjarige] en de vader bij niet verhuizen. Het hof zal het verzoek van de moeder tot verkrijging van vervangende toestemming om met [minderjarige] naar [woonplaats 1] te verhuizen dan ook afwijzen.
Anders dan de rechtbank acht het hof het handhaven van de co-ouderschapsregeling in verband met de lange reisafstand niet langer in het belang van [minderjarige] . Met de raad is het hof van oordeel dat een wijziging van het hoofdverblijf van [minderjarige] bij de vader in zijn belang is. Daarbij overweegt het hof dat de vader beter in staat is, meer dan de moeder, oprecht de belangen van [minderjarige] voor ogen te houden en een onbelast contact met de andere ouder, i.c. de moeder, te waarborgen. Voorts is het hof van oordeel dat de sterk verslechterde verhouding tussen partijen een verdere goede uitvoering van de co-ouderschapsregeling in de weg staat. Het hof zal het verzoek van de vader het hoofdverblijf van [minderjarige] bij hem te bepalen dan ook toewijzen.
Vervangende toestemming inschrijving basisschool
3.13.
Het verzoek van de moeder tot het verkrijgen van vervangende toestemming voor inschrijving van [minderjarige] op een basisschool in [woonplaats 1] behoeft gelet op het voorgaande geen bespreking. Het hof zal dit verzoek afwijzen.
Zorgregeling
3.14.
Het hof zal de zorgregeling vaststellen zoals door de vader verzocht, nu de moeder daartegen geen bezwaren heeft geuit en de regeling het hof in het belang van [minderjarige] wenselijk voorkomt.
3.15.
Het voorgaande leidt tot de volgende beslissing.

4.De beslissing

Het hof:
op het principaal en incidenteel appel:
vernietigt de tussen partijen gegeven beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, van 10 juli 2015, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
en in zoverre opnieuw rechtdoende:
wijzigt de beschikking van 30 november 2007 van de rechtbank ’s-Hertogenbosch en het echtscheidingsconvenant d.d. 6 november 2007 als volgt:
bepaalt dat [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2005 te [geboorteplaats] , zijn hoofdverblijfplaats heeft bij de vader;
stelt omtrent de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken tussen de vader en de moeder met betrekking tot [minderjarige] de volgende regeling vast:
[minderjarige] verblijft bij de moeder:
- twee weekenden per maand (om en om) van vrijdagmiddag na school tot zondagavond;
- een woensdag per twee weken vanuit school tot donderdagochtend;
- in de vakanties en op feestdagen in onderling overleg,
waarbij heeft te gelden dat de moeder [minderjarige] op vrijdagmiddag en woensdag van school haalt en op donderdagochtend naar school brengt en de vader [minderjarige] op zondagavond bij de moeder ophaalt;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.A.M. Scheij, C.D.M. Lamers en H.M.A.W. Erven en in het openbaar uitgesproken op 12 mei 2016.