ECLI:NL:GHSHE:2016:1859

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
10 mei 2016
Publicatiedatum
10 mei 2016
Zaaknummer
200.185.605_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep kort geding inzake opheffing van de onverdeeldheid en vaststellingsovereenkomst

In deze zaak gaat het om een hoger beroep in kort geding dat is ingesteld door [appellant] tegen een vonnis van de voorzieningenrechter van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. Het vonnis, gewezen op 24 december 2015, veroordeelde [appellant] tot nakoming van een vaststellingsovereenkomst van 11 maart 2015. De voorzieningenrechter legde een dwangsom op van € 500 per dag voor iedere dag dat [appellant] niet aan de veroordelingen voldeed, met een maximum van € 25.000. Daarnaast werd bepaald dat [appellant] de woning van partijen ontruimd diende te hebben ten tijde van de levering aan AlleeWonen, eveneens onder een dwangsom van € 500 per dag.

[Appellant] heeft tegen dit vonnis hoger beroep ingesteld en een incident ex art. 351 Rv ingediend, waarin hij verzocht om schorsing van de tenuitvoerlegging van het vonnis. [Geïntimeerde] heeft zich gerefereerd aan het oordeel van het hof en aangegeven niet tot tenuitvoerlegging over te gaan totdat in hoger beroep is beslist. Het hof heeft geoordeeld dat [appellant] geen belang meer had bij zijn vordering in het incident, omdat [geïntimeerde] had aangegeven niet tot tenuitvoerlegging over te gaan.

Het hof heeft de vordering van [appellant] in het incident afgewezen en de kosten van het incident aangehouden tot de einduitspraak in de hoofdzaak. De zaak is verwezen naar de rol voor memorie van antwoord in incidenteel appel, waarbij iedere verdere beslissing is aangehouden. Het arrest is gewezen op 10 mei 2016 door de rechters O.G.H. Milar, C.N.M. Antens en A.J. Henzen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
zaaknummer 200.185.605/01
arrest van 10 mei 2016
gewezen in het incident ex art. 351 Rv
in de zaak van
[appellant] ,
wonende te [woonplaats] ,
appellant in de hoofdzaak,
eiser in het incident,
advocaat: mr. L.E.P. Gremmen te Breda,
tegen
[geïntimeerde] ,
wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerde in de hoofdzaak,
verweerster in het incident,
advocaat: mr. R.A.H. Vullings te Breda,
op het bij exploot van dagvaarding van 20 januari 2016 ingeleide hoger beroep van het vonnis van 24 december 2015, door de voorzieningenrechter van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda in kort geding gewezen tussen appellant – [appellant] – als gedaagde en geïntimeerde – [geïntimeerde] – als eiseres.

1.Het geding in eerste aanleg (zaaknummer C/02/306212 KG ZA 15-677)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis.

2.Het geding in hoger beroep

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding in hoger beroep met bijlagen;
  • de memorie van grieven tevens houdende incidentele vordering ex art. 351 Rv met producties;
  • de antwoordmemorie in het incident van [geïntimeerde] .
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald.

3.De beoordeling

In het incident
3.1.
Bij het bestreden vonnis in kort geding heeft de voorzieningenrechter [appellant] veroordeeld tot nakoming van de vaststellingsovereenkomst van 11 maart 2015 op de wijze als in r.o. 4.1. onder A. tot en met E. van dat vonnis is weergegeven, op verbeurte van een dwangsom van € 500,= voor iedere dag dat [appellant] niet aan één van de onder A. tot en met D. gegeven veroordelingen voldoet, met een maximum van in totaal € 25.000,= aan te verbeuren dwangsommen en heeft de voorzieningenrechter bepaald dat [appellant] gehouden is om de woning van partijen ten tijde van de levering aan AlleeWonen ontruimd te hebben en te houden, zulks op verbeurte van een dwangsom van € 500,= voor iedere dag dat hij hieraan niet voldoet, met een maximum van € 25.000,=. De kantonrechter heeft het vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad verklaard, de proceskosten gecompenseerd en het meer of anders gevorderde afgewezen.
3.2.
[appellant] is van dit vonnis in hoger beroep gekomen en heeft een incident ex art. 351 Rv ingesteld. Hij heeft daartoe in essentie aangevoerd dat na belangenafweging de tenuitvoerlegging van het vonnis moet worden geschorst.
3.3.
[geïntimeerde] heeft zich gerefereerd aan het oordeel van het hof.
3.4.
Het hof overweegt het volgende.
3.5.
Bij antwoord in het incident heeft [geïntimeerde] aangegeven dat zij niet zal overgaan tot tenuitvoerlegging van het bestreden vonnis totdat in hoger beroep is beslist.
[appellant] heeft dan ook geen belang meer bij zijn vordering in dit incident.
3.6.
Dit leidt ertoe dat de vordering moet worden afgewezen.
3.7.
Het hof zal de kosten van het incident aanhouden tot de einduitspraak in de hoofdzaak.
In de hoofdzaak
3.8.
De zaak wordt naar de rol verwezen voor memorie van antwoord in incidenteel appel.
Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.

4.De beslissing

Het hof:
in het incident:
wijst de vordering van [appellant] af;
houdt de beslissing over de proceskosten aan tot de einduitspraak in de hoofdzaak;
in de hoofdzaak:
verwijst de zaak naar de rol van 21 juni 2016 voor memorie van antwoord in incidenteel appel;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. O.G.H. Milar, C.N.M. Antens en A.J. Henzen en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 10 mei 2016.
griffier rolraadsheer