In deze zaak, die voorligt bij het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, betreft het een incident ex artikel 351 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) in een civiele procedure. De zaak is een vervolg op een eerder vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, waarin de vordering van de appellante, [appellante], om een omgangsregeling voor de hond Zara te treffen, werd afgewezen. De appellante heeft in het incident verzocht om schorsing van de uitvoerbaarverklaring van het vonnis, omdat zij stelt dat zij niet in staat is om de maandelijkse betalingen aan de geïntimeerde, [geïntimeerde], te voldoen. De partijen hebben een affectieve relatie gehad en een hond aangeschaft tijdens hun samenwoning, die in augustus 2007 is beëindigd. De rechtbank had de vordering van [appellante] afgewezen en de vordering van [geïntimeerde] toegewezen, waarbij [appellante] een bedrag van € 13.150,- moest betalen in maandelijkse termijnen.
Het hof heeft de argumenten van [appellante] voor de schorsing van de uitvoerbaarverklaring beoordeeld. Het hof oordeelt dat de financiële omstandigheden van [appellante] niet zijn veranderd sinds de uitspraak van de rechtbank en dat er geen nieuwe feiten zijn die een heroverweging rechtvaardigen. De vordering van [appellante] wordt afgewezen, en de proceskosten worden gecompenseerd. De zaak is verwezen naar de rol van 14 juni 2016 voor verdere behandeling in incidenteel appel. Het hof heeft de beslissing op 10 mei 2016 openbaar uitgesproken.