ECLI:NL:GHSHE:2016:1838

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
10 mei 2016
Publicatiedatum
10 mei 2016
Zaaknummer
200.164.238_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verdeling van de huwelijksgemeenschap en rechterlijke vrijheid bij vaststelling van de verdeling

In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch werd behandeld, betreft het een hoger beroep over de verdeling van de huwelijksgemeenschap tussen twee partijen na hun echtscheiding. De rechtbank had eerder een vonnis gewezen waarin de verdeling van de ontbonden huwelijksgemeenschap werd vastgesteld. De appellante, vertegenwoordigd door mr. D.M. Gijzen, en de geïntimeerde, vertegenwoordigd door mr. R.G.P. Voragen, hebben beide hun standpunten naar voren gebracht over de wijze van verdeling. Het hof heeft in zijn uitspraak op 10 mei 2016 bevestigd dat de rechtbank de juiste uitgangspunten heeft gehanteerd bij de verdeling, namelijk dat de gemeenschap van goederen alle tegenwoordige en toekomstige goederen en schulden van de echtgenoten omvat, en dat partijen in beginsel een gelijk aandeel in die gemeenschap hebben.

Het hof heeft verder geoordeeld dat de rechter bij de vaststelling van de verdeling veel vrijheid heeft. Dit betekent dat partijen geen eis in reconventie hoeven in te stellen om hun voorstellen voor de verdeling naar voren te brengen. Het hof heeft de eerdere beslissing van de rechtbank bekrachtigd, waarbij de peildatum voor de verdeling is vastgesteld op de datum van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking. De rechtbank had ook bepaald dat de partijen ieder voor de helft draagplichtig zijn voor de gemeenschappelijke schulden en dat de verdeling van de inboedel op een billijke manier diende te geschieden.

De appellante heeft in haar grieven onder andere betoogd dat de geïntimeerde geen inzicht heeft gegeven in de saldi van de aan hem toebedeelde bankrekeningen. Het hof heeft de geïntimeerde opgedragen om deze informatie te verstrekken. Daarnaast heeft het hof de grieven van de appellante met betrekking tot de waarde van de inboedel en de toedeling van bepaalde goederen verworpen, omdat deze onvoldoende onderbouwd waren. Het hof heeft de zaak naar de rol verwezen voor verdere aktewisseling, waarbij de geïntimeerde de saldi van de bankrekeningen en de waarde van de inboedel dient op te geven.

Uitspraak

GERECHTSHOF ̓s-HERTOGENBOSCH
Afdeling civiel recht
zaaknummer HD 200.164.238/01
arrest van 10 mei 2016
in de zaak van
[appellante] ,
wonende te [woonplaats] ,
appellante in het principaal appel,
geïntimeerde in het incidenteel appel,
advocaat: mr. D.M. Gijzen te Heerlen,
tegen
[geïntimeerde] ,
wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerde in het principaal appel,
appellant in het incidenteel appel,
advocaat: mr. R.G.P. Voragen te Heerlen,
als vervolg op het incidenteel arrest van dit hof van 25 augustus 2015 in het hoger beroep van het door de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht onder zaaknummer/rolnummer C/03/185397/HA ZA 13-421 tussen partijen gewezen vonnis van 10 december 2014.

5.Het verdere verloop van het geding

Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:
  • het incidenteel arrest van 25 augustus 2015;
  • het schriftelijk pleidooi op 6 oktober 2015, waarbij partijen pleitnotities hebben overgelegd, [geïntimeerde] met producties.
Partijen hebben arrest gevraagd.

6.De verdere beoordeling

6.1
Bij genoemd incidenteel arrest heeft het hof de incidentele vordering van [geïntimeerde] ex artikel 843a Rv tot overlegging van bankafschriften van enkele bankrekeningen afgewezen en de kosten van het incident tussen partijen gecompenseerd. In de hoofdzaak is daarna schriftelijk pleidooi gevolgd. Het hof zal nu ingaan op de hoofdzaak.
6.2
Beide partijen verlangen vaststelling van de (wijze van) verdeling van de huwelijksgemeenschap die tussen partijen heeft bestaan, maar zij verschillen van mening over de manier waarop dat moet gebeuren. De rechtbank heeft bij de beoordeling hiervan vooropgesteld dat tussen partijen een algehele gemeenschap van goederen bestond, hetgeen in beginsel meebrengt dat die gemeenschap, op grond van artikel 1:94 BW, alle tegenwoordige en toekomstige goederen en schulden van de echtgenoten omvat, ongeacht door wie ze zijn verkregen of door wie ze zijn aangegaan en dat bij de verdeling van de ontbonden gemeenschap partijen op grond van het bepaalde in artikel 1:100 BW in beginsel een gelijk aandeel in die ontbonden gemeenschap hebben. Tegen deze uitgangspunten zijn geen grieven aangevoerd; ook het hof gaat hiervan uit.
6.3
In dit hoger beroep is de vaststelling van de verdeling aan de orde. Voor een nader begrip van de vaststelling van de verdeling door de rechter zelf wijst het hof ook in deze zaak op de conclusie van Advocaat-Generaal Langemeijer voor HR 12 januari 2007 (ECLI:NL:PHR:2007:AZ1492):
“2.5 (…) Voor zover de deelgenoten over een verdeling niet tot overeenstemming kunnen komen, gelast op vordering van de meest gerede partij de rechter de wijze van verdeling of stelt hij zelf de verdeling vast, rekening houdende naar billijkheid zowel met de belangen van partijen als met het algemeen belang (art. 3:185 lid 1 BW; zie ook art. 677 - 680 Rv). Indien vaststelling van de verdeling door de rechter wordt gevorderd - waartoe de eiser niet terstond een bepaalde wijze van verdeling behoeft voor te stellen - kan ieder van de betrokken partijen naar voren brengen hoe naar haar zienswijze de goederen moeten worden verdeeld, zonder dat de rechter gebonden is aan hetgeen partijen aldus voorstellen(8). Deze rechterlijke vrijheid wordt verklaard door de aard van de adiudicatio. Omdat partijen zelf er niet uitkomen, vragen zij de rechter om de verdeling van een gemeenschap voor hen vast te stellen. Als wijzen van verdeling komen in aanmerking: de toedeling van een gedeelte van het/de te verdelen goed(eren) aan ieder van de deelgenoten, een overbedeling van één of meer deelgenoten tegen vergoeding van de overwaarde of de verdeling van de netto-opbrengst na verkoop van het goed of de goederen. Wil ooit een verdeling tot stand kunnen komen, zeker indien veel partijen bij de verdeling zijn betrokken, dan heeft de rechter veel vrijheid nodig om zelf kavels vast te stellen, met de kavelindeling te schuiven en/of te switchen tussen een toedeling in gelijke delen en een overbedeling met vergoeding van de overwaarde, zonder al te zeer te zijn gebonden aan de voorstellen van partijen daaromtrent. Weliswaar bestaat ook hier een grens in de vorm van het verbod van zgn. ‘verrassingsbeslissingen’, maar in de regel dienen partijen op voorhand er rekening mee te houden dat de rechter naar eigen inzicht de verdeling maakt.”
6.4
Het hof neemt verder tot uitgangspunt dat bij de vaststelling van de verdeling de voorstellen van beide partijen in aanmerking genomen dienen te worden. Om dat te bewerkstelligen behoeft degene die in eerste aanleg gedaagde is geen eis in reconventie in te stellen (Asser/Perrick, 3-V 2015/181). Dit gaat op voor zover die gedaagde een standpunt over de verdeling naar voren brengt. Voor eventuele andere tegenvorderingen dient de gedaagde een eis in reconventie in te stellen. Dat is in dit geval niet gebeurd: in de conclusie van antwoord wordt niet kenbaar gemaakt dat naast het eigen voorstel van [geïntimeerde] voor de verdeling van de huwelijksgemeenschap nog enige andere vordering tegen [appellante] wordt ingesteld. Na de conclusie van antwoord kan geen eis in reconventie meer worden ingesteld, zodat in deze procedure uitsluitend aan de orde is de verdeling van de huwelijksgemeenschap.
6.5
De rechtbank heeft vastgesteld dat op grond van het overgangsrecht als peildatum voor de omvang en samenstelling heeft te gelden de datum van de inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand op 8 mei 2013 en dat, in afwijking van de hoofdregel, die datum in dit geval ook heeft te gelden voor de waardering van de vermogensbestanddelen. Tegen deze vaststellingen zijn geen grieven gericht, zodat ook het hof hiervan uitgaat.
6.6
De rechtbank heeft in het eindvonnis van 10 december 2014 onder 5.1 het volgende beslist (met correctie van een enkele tikfout):
bepaalt omtrent de (wijze van) verdeling van de ontbonden huwelijksgemeenschap, omtrent de draagplicht ten aanzien van de gemeenschappelijke schulden alsook over hetgeen overigens tussen partijen geldt naar aanleiding van de financiële afwikkeling van hun huwelijk het volgende:
Woning:
  • de woning met ondergrond staande en gelegen te [postcode] [plaats] , aan [adres] , wordt verkocht aan een derde,
  • uit de verkoopopbrengst en de opbrengst van de bij gelegenheid van de verkoop en levering van de woning te gelde te maken levensverzekeringspolis bij Fortis ASR Levensverzekering N.V. worden voldaan de schuld uit hoofde van de hypothecaire lening bij Fortis Hypotheek Bank N.V. en de verkoopkosten waaronder de kosten van de verkoopmakelaar en de overige met de verkoop en levering van de woning gepaard gaande kosten, welke kosten door ieder van partijen bij helfte dienen te worden gedragen,
  • van de opbrengst die na aftrek van de hiervoor genoemde kosten resteert, komt ieder van partijen de helft toe,
  • indien de verkoopopbrengst en de opbrengst van de levensverzekeringspolis ontoereikend zijn om de schuld uit hoofde van de hypothecaire lening en/of de verkoopkosten te voldoen, dienen partijen de resterende schuld gelijkelijk te dragen,
  • [geïntimeerde] dient de betalingsachterstand in de hypotheekrente die in de periode na het feitelijk uiteengaan van partijen tot en met de peildatum is ontstaan, in de onderlinge verhouding met [appellante] als eigen schuld voor zijn rekening te nemen en [appellante] te vrijwaren van aansprakelijkheid voor de betaling daarvan,
  • [geïntimeerde] dient de hypotheekrente van € 699,65 per maand vanaf de peildatum, 8 mei 2013, totdat de woning is verkocht en geleverd, in de onderlinge verhouding tussen hem en [appellante] als eigen schuld voor zijn rekening te nemen onder de verplichting [appellante] te vrijwaren van aansprakelijkheid voor de betaling van die hypotheekrente,
  • indien [geïntimeerde] de hypotheekrente niet betaalt, waardoor hij de op hem rustende verplichting jegens [appellante] toerekenbaar niet nakomt en indien de hypotheekhouder om die reden overgaat tot executoriale verkoop van de woning, is [geïntimeerde] gehouden het verschil tussen de onderhandse verkoopwaarde ten tijde van de executoriale verkoop en de opbrengst bij een executoriale verkoop, aan [appellante] te vergoeden,
Banksaldi:
deelt aan ieder der partijen toe:
- de helft van het saldo op de rekening bij ING Bank met rekeningnummer [bankrekeningnummer 1] dat op de peildatum € 373,91 bedroeg, zodat aan ieder der partijen een bedrag € 186,96 aan ieder van partijen wordt toegedeeld onder de verplichting aan ieder van partijen om binnen veertien dagen na dagtekening van dit vonnis datgene te doen wat nodig is om deze rekening op te heffen,
indien en voor zover [geïntimeerde] weigert binnen deze termijn hieraan zijn
medewerking te verlenen, machtigt de rechtbank [appellante] namens [geïntimeerde]
datgene te doen wat nodig is om tot opheffing van deze rekening te geraken,
bepaalt dat partijen:
- het saldo op de rekening bij ING Bank met rekeningnummer [bankrekeningnummer 1] dat op de peildatum € 20,76 debet bedroeg, gelijkelijk dienen te dragen, onder de verplichting aan ieder van partijen om binnen veertien dagen na dagtekening van dit vonnis datgene te doen wat nodig is om deze rekening op te heffen,
indien en voor zover [geïntimeerde] weigert binnen deze termijn hieraan zijn medewerking te verlenen, machtigt de rechtbank [appellante] namens [geïntimeerde] datgene te doen wat nodig is om tot opheffing van deze rekening te geraken,
bepaalt dat partijen:
- het saldo op de rekening bij ING Bank met rekeningnummer [bankrekeningnummer 2] dat op de peildatum € 50,10 debet bedroeg, gelijkelijk dienen te dragen, onder de verplichting aan ieder van partijen om binnen veertien dagen na dagtekening van dit vonnis datgene te doen wat nodig is om deze rekening op te heffen,
indien en voor zover [geïntimeerde] weigert binnen deze termijn hieraan zijn
medewerking te verlenen, machtigt de rechtbank [appellante] namens [geïntimeerde]
datgene te doen wat nodig is om tot opheffing van deze rekening te geraken,
deelt toe aan [appellante] :
  • het saldo op de Rabobank bankrekening met rekeningnummer [bankrekeningnummer 3] , groot € 157,79,
  • het saldo op de ING betaalrekening met rekeningnummer [bankrekeningnummer 4] , groot € 2.664,51,
  • het saldo op de ING toprekening met rekeningnummer [bankrekeningnummer 4] , groot € 1,=, onder de verplichting om aan [geïntimeerde] de helft van de hiervoor genoemde bedragen aldus een bedrag van, in totaal, € 1.410,85 te vergoeden, binnen veertien dagen na dagtekening van dit vonnis en te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf de vijftiende dag tot aan de dag der algehele voldoening,
deelt toe aan [geïntimeerde] :
  • het saldo op de Rabobank bankrekeningen met rekeningnummers [bankrekeningnummer 5] en Rabo bankrekening [bankrekeningnummer 6] , onder de verplichting aan [geïntimeerde] om [appellante] inzage te verschaffen over het saldo van deze bankrekeningen op de peildatum en onder de verplichting om de helft van die respectievelijke saldi op de peildatum aan [appellante] te vergoeden, een en ander binnen veertien dagen na dagtekening van dit vonnis en te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf de vijftiende dag tot aan de dag der algehele voldoening,
  • voor het geval dat ten aanzien van (een van) deze bankrekeningen zou blijken dat op de peildatum sprake was van een debetsaldo, dient [geïntimeerde] dat debetsaldo dient aan te zuiveren tot nul, onder de verplichting aan [appellante] om de helft van dat bedrag aan [geïntimeerde] te vergoeden, binnen veertien dagen na dagtekening van dit vonnis en te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf de vijftiende dag tot aan de dag der algehele voldoening,
Schulden overig:
  • bepaalt dat [appellante] de schuld aan Santander, op de peildatum groot € 655,38 als eigen schuld voor haar rekening dient te nemen onder de verplichting om [geïntimeerde] te vrijwaren van aansprakelijkheid voor deze schuld,
  • bepaalt dat [appellante] de schuld aan respectievelijk de heren [schuldeiser 1] en [schuldeiser 2] en mevrouw [appellante] , voor zover nog aanwezig op de peildatum, als eigen schuld voor haar rekening dient te nemen onder de verplichting om [geïntimeerde] te vrijwaren van aansprakelijkheid voor deze schulden,
  • bepaalt dat [appellante] en [geïntimeerde] ieder voor de helft draagplichtig zijn voor de schuld aan [roepnaam] , op de peildatum groot € 3.689,70,
Auto’s:
  • deelt toe aan [appellante] de Opel Corsa met kenteken [kenteken 1] onder de verplichting aan [appellante] om de helft van de waarde op de peildatum, aldus een bedrag van € 400,= aan [geïntimeerde] te voldoen, binnen veertien dagen na dagtekening van dit vonnis en te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf de vijftiende dag tot aan de dag der algehele voldoening,
  • deelt toe aan [geïntimeerde] de Opel Zafira met kenteken [kenteken 2] met de verplichting aan [geïntimeerde] om de helft van de waarde op de peildatum, aldus een bedrag van € 5.000,00 aan [appellante] te voldoen, binnen veertien dagen na dagtekening van dit vonnis en te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf de vijftiende dag tot aan de dag der algehele voldoening,
Hond:
- deelt de hond toe aan [geïntimeerde] ,
Spaargeld:
- deelt het spaargeld dat op de peildatum € 22.050,= bedroeg, toe aan [geïntimeerde] , zodat [geïntimeerde] uit hoofde van overbedeling een bedrag van € 11.025,= aan [appellante] dient te voldoen, binnen veertien dagen na dagtekening van dit vonnis en te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf de vijftiende dag tot aan de dag der algehele voldoening,
Inboedel:
  • deelt toe aan [appellante] twee laptops die samen een waarde van € 1.700,= vertegenwoordigen, onder de verplichting aan [appellante] om de helft van die waarde aldus een bedrag van € 850,= aan [geïntimeerde] te vergoeden, binnen veertien dagen na dagtekening van dit vonnis en te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf de vijftiende dag tot aan de dag der algehele voldoening,
  • deelt toe aan [geïntimeerde] de goederen die op de door hem bij akte na comparitie van 18 juni 2014 in het geding gebrachte lijst als “niet aanwezig” zijn bestempeld en die samen een waarde van € 790,= vertegenwoordigen, onder de verplichting aan [geïntimeerde] om de helft van die waarde, aldus een bedrag van € 395,= te vergoeden, binnen veertien dagen na dagtekening van dit vonnis en te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf de vijftiende dag tot aan de dag der algehele voldoening,
  • bepaalt ten aanzien van de goederen waarover partijen overeenstemming hebben aan wie ze worden toegedeeld, dat die goederen worden aan de desbetreffende partij worden toegedeeld onder de verplichting aan die partij om aan de ander de helft van het gemiddelde van de waarde die partijen ieder afzonderlijk aan ieder afzonderlijk goed hebben toegekend, te vergoeden,
  • bepaalt ten aanzien van de goederen waarover partijen geen overeenstemming hebben aan wie ze worden toegedeeld, dat die goederen worden toegedeeld aan de partij die de hoogste waarde eraan heeft toegekend, onder de verplichting van die partij om de helft van die waarde aan de ander te vergoeden,
  • bepaalt ten aanzien van de goederen waarover partijen geen overeenstemming hebben aan wie ze worden toegedeeld en waaraan partijen dezelfde waarde toekennen, dat die goederen worden toegedeeld aan degene die het feitelijk reeds houdt onder de verplichting aan diegene om de helft van de waarde aan de ander te vergoeden,
  • bepaalt dat partijen binnen veertien dagen na dagtekening van dit vonnis de verdeling van de inboedel overeenkomstig de hiervoor geschetste wijze dienen te effectueren en dat zij eveneens binnen deze termijn over en weer én gelijktijdig zorg dienen te dragen voor overgang en dus afgifte van die goederen, indien en voor zover de hiervoor geschetste wijze van verdeling ertoe leidt dat een der partijen uit dien hoofde overbedeeld zal zijn, dient die partij binnen veertien dagen nadat de verdeling feitelijk heeft plaatsgevonden én de in artikel 3:186 BW bedoelde overgang en dus afgifte van de goederen heeft plaatsgevonden, datgene wat hij uit overbedeling verschuldigd is aan de ander te voldoen, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf de vijftiende dag tot aan de dag der algehele voldoening.
6.7
Met grief 1 in het principaal appel betoogt [appellante] dat [geïntimeerde] geen inzicht geeft in de saldi per peildatum van de aan hem toebedeelde bankrekeningen met de nummers [bankrekeningnummer 5] en [bankrekeningnummer 6] . Zij verlangt thans, bij vermeerdering van eis, dat [geïntimeerde] wordt veroordeeld binnen 14 dagen na dagtekening dan wel betekening van het te wijzen arrest en op verbeurte van een dwangsom inzage te verstrekken in die waarde. [geïntimeerde] heeft hier niet inhoudelijk op gereageerd. Het hof draagt [geïntimeerde] op bij akte de saldi van beide bankrekeningen per 8 mei 2013, voorzien van afschriften waar die saldi uit blijken, kenbaar te maken.
6.8
Grief 1 betreft daarnaast een door [appellante] gestelde lijfrente ten name van [geïntimeerde] . Ook grief 2 ziet daarop. [appellante] verlangt opgave van de waarde daarvan per peildatum en toedeling ervan aan [geïntimeerde] met veroordeling van [geïntimeerde] tot betaling van de helft van die waarde aan [appellante] . [geïntimeerde] ontkent het bestaan van een lijfrente. Naar het oordeel van het hof heeft [appellante] haar vordering op dit onderdeel onvoldoende met feitelijke gegevens en bescheiden onderbouwd, zodat het hof hierover tot dezelfde conclusie komt als de rechtbank en de grieven en eiswijziging van [appellante] , voor zover die hierop betrekking hebben, worden verworpen.
6.9
Grief 3 van [appellante] betreft de waarde van de hond. Met de rechtbank is het hof van oordeel dat aan de hond geen financiële waarde kan worden toegekend, zodat deze grief wordt verworpen en hetgeen [geïntimeerde] naar voren heeft gebracht over de kosten van de hond als niet ter zake dienend buiten beschouwing blijft.
6.1
Grief 4 van [appellante] betreft de toedeling van twee laptops aan haar tegen een waarde per peildatum van € 1.700,=. Volgens [appellante] hebben de laptops geen waarde en kunnen zij aan [geïntimeerde] worden toebedeeld. [geïntimeerde] heeft daar geen behoefte aan. Deze grief wordt verworpen. [appellante] heeft de laptops in haar bezit gehouden en zij heeft aanvankelijk geen bezwaar gemaakt tegen toedeling ervan aan haarzelf tegen een waarde van € 1.700,=. Het hof ziet in hetgeen [appellante] in haar toelichting op deze grief naar voren heeft gebracht geen grond om thans alsnog tot toedeling van de twee laptops aan [geïntimeerde] dan wel tot vaststelling van een andere waarde per peildatum over te gaan.
6.11
Bij wijze van vermeerdering van eis vordert [appellante] afgifte van alle aan haar toebedeelde zaken binnen 14 dagen na dagtekening dan wel betekening van het te wijzen arrest en op verbeurte van een dwangsom, en een verklaring voor recht dat [geïntimeerde] alle roerende zaken vermeld in productie 1 bij memorie van grieven aan haar dient af te geven met bepaling dat zij eerst na afgifte daarvan een [geïntimeerde] verschuldigd is een bedrag van € 1.183,25. Hiermee heropent [appellante] de discussie over de inboedel; hetzelfde doet [geïntimeerde] met een aantal van zijn grieven in het incidenteel appel.
6.12
Het hof overweegt hierover het volgende. Sinds de peildatum zijn inmiddels ruim drie jaar verstreken. In een periode van een dergelijke omvang verbleekt doorgaans het belang van partijen die een inboedel te verdelen hebben bij een zeer gedetailleerde uitvoering daarvan. Het hof acht de wijze van verdeling die de rechtbank heeft vastgesteld een adequate regeling en is voornemens deze te bekrachtigen, tenzij zou komen vast te staan dat in de omschrijving van de inboedel waar de rechtbank van is uitgegaan onjuistheden voorkomen. Het hof acht deze in dit stadium alleen van belang in zoverre hierdoor partijen uiteindelijk niet ieder de helft van de waarde van de inboedel per peildatum zouden verkrijgen.
Het hof zal [geïntimeerde] in de gelegenheid stellen bij akte aan te geven welke waarde de totale inboedel per peildatum had en welk aandeel in die waarde ieder van hen inmiddels heeft verkregen. Voor de goede orde merkt het hof hierbij op dat aan een huishoudelijke inboedel als waarvan in dit geval sprake in het algemeen geen hoge waarde kan worden toegekend. In haar productie 1 bij memorie van grieven komt [appellante] uit op een bedrag van in totaal € 13.706,=, hetgeen het hof realistisch voorkomt.
6.13
Ten slotte vordert [appellante] bij wijze van vermeerdering van eis een verklaring voor recht dat [geïntimeerde] gehouden is tot betaling aan haar van een bedrag van € 16.578,74 wegens hypothecaire verplichtingen. Deze vordering is door [geïntimeerde] gemotiveerd betwist en daartegenover door [appellante] onvoldoende onderbouwd, zodat deze vordering wordt afgewezen.
6.14
Voor zover de onderwerpen die [geïntimeerde] in zijn grieven in het incidenteel appel aan de orde heeft gesteld in het voorgaande niet afzonderlijk aan de orde zijn geweest, is dat gebeurd omdat daarvoor een toereikende onderbouwing van de kant van [geïntimeerde] ontbreekt dan wel de grieven een zodanig globaal karakter hebben dat daaruit niet kan worden afgeleid dat de beslissingen die de rechtbank in het eindvonnis van 10 december 2014 op de desbetreffende onderdelen heeft genomen aanpassing zouden behoeven.
Conclusie
6.15
In deze zaak resteren thans twee kwesties, te weten de door [geïntimeerde] te verstrekken opgave van
  • de saldi per peildatum van de aan hem toebedeelde bankrekeningen met de nummers [bankrekeningnummer 5] en [bankrekeningnummer 6] (r.o. 6.7) en
  • de opgave van de totale waarde van de inboedel per peildatum en de door ieder van partijen inmiddels verkregen aandelen daarin (r.o. 6.12).
Het hof zal de zaak naar de rol verwijzen voor akte aan de zijde van [geïntimeerde] . [appellante] zal hierop bij antwoordakte kunnen reageren. Van partijen worden (afgezien van bescheiden inzake de twee bankrekeningen) geen verdere producties verwacht. Voor het overleggen daarvan is inmiddels voldoende gelegenheid geweest. Voor enig ander doel is deze aktewisseling niet bestemd. Het hof zal iedere verdere beslissing aanhouden.

7.De uitspraak

Het hof:
verwijst de zaak naar de rol van dinsdag 7 juni 2016 voor akte aan de zijde van [geïntimeerde] met
uitsluitendhet hiervoor onder 6.7 en 6.12 vermelde doel, waarna antwoordakte aan de zijde van [appellante] ;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. B.A. Meulenbroek, O.G.H. Milar en J.H.C. Schouten en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 10 mei 2016.
griffier rolraadsheer