3.1.In dit hoger beroep kan worden uitgegaan van de volgende feiten.
[appellante] is met ingang van 1 februari 2001 in dienst getreden van [de stichting] . Ten tijde van de dagvaarding in eerste aanleg was zij parttime (18 uur per week) werkzaam als medewerkster huishoudelijke dienst. Op de arbeidsovereenkomst is de cao Verpleeg- en verzorgingshuizen en Thuiszorg van toepassing.
Begin 2010 heeft [de stichting] besloten tot het doorvoeren van een reorganisatie. Op dat moment was [appellante] ingedeeld in functiegroep (FWG) 15 met een bijbehorend salaris van € 949,50 bruto per maand bij een arbeidsduur van 18 uur per week, exclusief 8% vakantietoeslag en overige emolumenten. In het kader van de reorganisatie heeft [de stichting] op 17 februari 2010 met instemming van drie werknemersorganisaties het Sociaal Plan 2010-2011 vastgesteld (verder aan te halen als “het sociaal plan”). Het sociaal plan verwijst naar een op te stellen reorganisatieplan waarover het advies van de ondernemingsraad moet worden ingewonnen. Onderdeel van de reorganisatie was het invoeren van een nieuwe functie, te weten die van Woonassistent A.
In het reorganisatieplan zijn als aandachtsgebieden voor de Woonassistent omschreven:
“licht huishoudelijk werk (bed verschonen en sanitair), cliëntgebonden verzorgen van voeding/dranken; boodschappen en voorraad; afwas; was rondbrengen, halen & brengen van cliënten. Aandacht voor het welzijn, sfeer en veiligheid van de cliënten in de huiskamer (zoals toezicht); ondersteunen van de cliënt bij licht huishoudelijk werk.”
De Woonassistent is in het reorganisatieplan ingedeeld in FWG 15.
Op 4 maart 2010 heeft [de stichting] [appellante] laten weten dat haar functie van Medewerker Huishoudelijke Dienst wegens boventalligheid zou komen te vervallen. Aan de medewerkers in deze functie is de functie van Woonassistent A met bijpassend scholingsprogramma aangeboden. [appellante] heeft dit aanbod aanvaard en is per 1 juni 2010 gaan werken in de functie van Woonassistent.
Tijdens de opleiding is [appellante] geconfronteerd met een geschil tussen twee bewoners en is zij op een ander moment voor de keuze gesteld om bewoners met slikproblemen te helpen met eten – hoewel een Woonassistent A daartoe niet bevoegd is – of ze zonder eten naar bed te laten brengen. [appellante] heeft daarop aangegeven zo niet te kunnen en willen werken als Woonassistent A.
Met ingang van 1 augustus 2010 is [appellante] op eigen verzoek teruggekeerd in haar functie van medewerker huishoudelijke dienst, waarbij een salaris is overeengekomen “volgens de functionele schaal, behorend bij FWG functiegroep 15”.
Begin september 2010 heeft [de stichting] aangekondigd dat in het kader van de implementatie van de reorganisatie en in verband met de slechte financiële situatie van [de stichting] de medewerkers huishoudelijke dienst teruggeschaald zullen worden van FWG 15 naar FWG 10 (beide tabel 1 van de oude cao); die functie was opnieuw beschreven en gewogen.
Op 9 december 2010 stelt [de stichting] een memo op onder de titel “Memo afbouw garantiesalarissen”, waarin zij aankondigt dat de garantiesalarissen worden afgeschaft. [de stichting] neemt daarbij de verplichting op zich om haar werknemers met een garantiesalaris een functie op het oude salarisniveau aan te bieden, zodra daar een vacature voor zou zijn. Vervolgens zijn aan [appellante] verschillende mededelingen gedaan over een terugschaling.
Op 21 december 2010 wordt door [de stichting] met haar OR gesproken over de resultaten van een extern onderzoek naar de weging van onder meer de functie van Medewerker huishoudelijke dienst. Blijkens het bij conclusie van antwoord overgelegde verslag van deze vergadering is uit dat onderzoek gebleken dat de functie Medewerker huishoudelijke dienst scoort zoals zij doet omdat zij in feite de werkzaamheden van Woonassistent omvat, maar dat de functie eigenlijk twee functiegroepen lager uitkomt.
Bij brief van 26 mei 2011 heeft [de stichting] [appellante] een tweetal opties voorgelegd: scholing tot Woonassistent A, terwijl, kort gezegd, deze functie voor zover deze er is, zal worden aangeboden en behoud van salaris tot het moment dat genoemde functie er is, of, indien geen belangstelling bestaat voor de scholing of bij niet reageren op de brief, inschaling vanaf 1 juli 2011 als medewerker schoonmaak in FWG 10.
Bij brief van haar gemachtigde d.d. 16 juni 2011 laat [appellante] [de stichting] weten dat en waarom zij een wijziging van haar salaris niet wil accepteren en doet zij een beroep op de hardheidsclausule die is opgenomen in het sociaal plan.
In gesprekken van 7 september 2011 en 14 oktober 2011 heeft [de stichting] het beroep van [appellante] op de hardheidsclausule afgewezen. [de stichting] heeft toegezegd dat zij ten bate van [appellante] een maatwerktraject zou inzetten. Zij zendt [appellante] daartoe een memo met uitleg over dat traject.
[appellante] heeft het opleidingstraject niet in willen gaan en heeft bezwaar aangetekend bij de Commissie Sociale Begeleiding.
Tijdens een gesprek van 21 november 2011 laat [appellante] [de stichting] weten het scholingsvoorstel af te wijzen, waarna [de stichting] op 23 november 2011 dit voorstel nog eens herhaalt. [appellante] laat [de stichting] daarop weten dat zij ervan uitgaat dat [de stichting] haar niet zal terugschalen voordat de Commissie Sociale Begeleiding heeft beslist op het ingediende bezwaar. [de stichting] deelt [appellante] vervolgens op 25 november 2011 mede dat zij per 28 november 2011 zal worden teruggeschaald, wanneer zij de functie van Woonassistent A niet zou accepteren.
De Commissie Sociale Begeleiding heeft bij advies van 22 december 2011 het bezwaar afgewezen.
[de stichting] heeft [appellante] met ingang van december 2011 teruggeschaald naar FWG 10. Bij een dienstverband van 18 uur per week bedroeg het verschil aan loon tussen de nieuwe inschaling en handhaving van de bestaande inschaling een bedrag van € 31,75 bruto per maand in december 2011, oplopend tot € 64,26 bruto per maand in september 2012.
3.2.1.In de onderhavige procedure vordert [appellante] [de stichting] te veroordelen om: primair [appellante] met terugwerkende kracht in te schalen in FWG 15, subsidiair het beroep van [appellante] op de hardheidsclausule uit het sociaal plan te honoreren, beide op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 2.500,= voor elke dag dat [de stichting] hiermee in gebreke blijft, met veroordeling van [de stichting] tot vergoeding van buitengerechtelijke kosten (in eerste aanleg gesteld op € 1.500,=) en met veroordeling van [de stichting] in de kosten van het geding, met nakosten en rente alles voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad.
3.2.2.Aan deze vordering heeft [appellante] , kort samengevat, (in eerste aanleg) primair ten grondslag gelegd dat de terugschaling in strijd is met het sociaal plan en met de nadere afspraken die met haar zijn gemaakt en neergelegd in een annex d.d. 29 juli 2010 bij haar arbeidsovereenkomst. Toestemming van de OR met een terugschaling van de functie geeft, zo die er al zou zijn, nog geen bevoegdheid om in individuele arbeidsovereenkomsten tot terugschaling over te gaan. Subsidiair heeft [appellante] een beroep gedaan op toepassing van de hardheidsclausule in het sociaal plan, omdat zij heeft geprobeerd de aan haar voorgestelde opleiding te volgen, maar deze heeft moeten afbreken als gevolg van omstandigheden die voor rekening en risico komen van [de stichting] .
3.2.3.[de stichting] heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Zij voert aan dat zij als goed werkgever aanleiding heeft kunnen vinden tot het doen van een redelijk voorstel tot wijziging van de arbeidsvoorwaarden en dat aanvaarding van het voorstel in het licht van de omstandigheden van het geval redelijkerwijs van [appellante] gevergd kon worden. Dat verweer en de daarvoor aangevoerde gronden zullen, voor zover in hoger beroep van belang, in een vervolg op dit arrest aan de orde komen.