Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
1.[ADSR] v.o.f.,gevestigd te [vestigingsplaats] ,
Bouwbedrijf [ADSR] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
ASVB Bouw Nederland B.V.gevestigd te [vestigingsplaats] ,
6.Het verloop van de procedure
- het tussenarrest van 23 juni 2015;
- het proces-verbaal van de enquête van 28 september 2015;
- het proces-verbaal van de contra-enquête van 30 november 2015.
7.De verdere beoordeling
kankomen. Uit de getuigenverklaringen van [geïntimeerde] , haar partner [partner van geïntimeerde] en [makelaar 1] , makelaar van Woonaccent Makelaars [plaats] , blijkt dat [makelaar 1] [geïntimeerde] voorafgaand aan het sluiten van de overeenkomst heeft meegedeeld dat de woning met een berging zou zijn. Gelet daarop mocht [geïntimeerde] er redelijkerwijs op vertrouwen dat de bouw van een berging deel uitmaakte van de aannemingsovereenkomst met [ADSR] . Uit genoemde verklaringen blijkt ook dat [geïntimeerde] daar ook daadwerkelijk van is uitgegaan (totdat zij er na de koop achter kwam dat [ADSR] zich op het standpunt stelde dat er geen berging bij de woning hoorde). [ADSR] moest dit ook redelijkerwijs verwachten, mede in aanmerking genomen dat zij Woonaccent Makelaars [plaats] had ingeschakeld als verkopend makelaar. Immers, [ADSR] behoorde te beseffen dat een koper afgaat op van de makelaar afkomstige mededelingen over de aanwezigheid van een berging. Dat [ontwikkelmanager ADSR] (voormalig ontwikkelmanager van [ADSR] ) als getuige heeft verklaard dat hij bij het ter beschikking stellen van het materiaal voor de verkoop met [makelaar 1] heeft doorgenomen dat besloten was de desbetreffende woningen zonder berging te maken, is dan ook van onvoldoende betekenis.
stenenberging was. Gezien de getuigenverklaringen kan ervan worden uitgegaan dat in het kantoor van [makelaar 1] , waar de verkoopgesprekken plaatsvonden, er stenen waren van het soort waarmee de woning zou worden gebouwd. Dit hebben [geïntimeerde] en [partner van geïntimeerde] zo verklaard. [ontwikkelmanager ADSR] heeft verklaard dat [ADSR] materiaal via monsterborden aan de makelaars had verstrekt. Ook de verklaring van [makelaar 1] duidt daarop. Het is volgens hem gebruikelijk dat blokken steen getoond worden in verkoopgesprekken, al kan hij in dit geval niet met zekerheid zeggen dat dit in dit geval is gebeurd, omdat hij destijds verschillende projecten had lopen. Zowel volgens de getuigenverklaring van [geïntimeerde] als volgens die van [partner van geïntimeerde] is in het kantoor van [makelaar 1] tegen hen gezegd dat de berging zou worden gebouwd met dezelfde soort stenen als waarmee de woning zou worden gebouwd. [geïntimeerde] heeft verklaard dit is gezegd door [makelaar 1] zelf en door zijn vervanger, makelaar [makelaar 2] . [partner van geïntimeerde] herinnert zich dat dit heeft plaatsgevonden in een gesprek met [makelaar 2] . Mede gelet op deze gang van zaken acht het hof de veronderstelling van [geïntimeerde] dat de berging die bij de woning hoorde een stenen berging was, gerechtvaardigd. Daarbij is ook in aanmerking genomen dat [makelaar 1] heeft verklaard dat bij een project van deze klasse (het project Prinsheerlijk in [plaats] ) men een stenen (en niet bijvoorbeeld een houten) berging zou mogen verwachten.