ECLI:NL:GHSHE:2016:1828

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
10 mei 2016
Publicatiedatum
10 mei 2016
Zaaknummer
200.141.903_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verjaring van eigendomsrechten en schadevergoeding in civiele procedure

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen de Gemeente Onderbanken, waarbij de appellant vorderingen heeft ingesteld met betrekking tot een perceel grond dat hij in eigendom heeft. Het perceel, dat grenst aan twee openbare wegen, is in het verleden deels door de gemeente in gebruik genomen. De appellant stelt dat de gemeente onrechtmatig gebruik maakt van zijn eigendom en vordert onder andere schadevergoeding en ontruiming van het perceel. De rechtbank heeft in eerste aanleg geoordeeld dat de vorderingen van de appellant zijn verjaard, omdat de gemeente al meer dan twintig jaar in bezit is van de grond. In hoger beroep heeft de appellant grieven aangevoerd en zijn eis vermeerderd, maar het hof oordeelt dat de verjaringstermijn van toepassing is en dat de vorderingen van de appellant niet toewijsbaar zijn. Het hof bekrachtigt het vonnis van de rechtbank en veroordeelt de appellant in de proceskosten van het hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
zaaknummer 200.141.903/01
arrest van 10 mei 2016
in de zaak van
[appellant],
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
hierna aan te duiden als [appellant] ,
advocaat: mr. M.C.G. Nijssen te Heerlen,
tegen
Gemeente Onderbanken,
zetelend te Schinveld, gemeente Onderbanken,
geïntimeerde,
hierna aan te duiden als gemeente Onderbanken,
advocaat: mr. M.A. Bosman te Rotterdam,
op het bij exploot van dagvaarding van 17 december 2013 ingeleide hoger beroep van het vonnis van 18 september 2013, door de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, gewezen tussen [appellant] als eiser en gemeente Onderbanken als gedaagde.

1.Het geding in eerste aanleg (zaaknr. C/03/178632 / HAZA 13-86)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis.

2.Het geding in hoger beroep

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding in hoger beroep;
  • de memorie van grieven met producties en vermeerdering van eis;
  • de memorie van antwoord;
  • de akte van [appellant] .
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.

3.De beoordeling

3.1.
In dit hoger beroep kan worden uitgegaan van de volgende feiten.
Het bosperceel te [plaats] , kadastraal bekend Sectie [sectieletter] nummer [perceelnummer] , groot 10.90 are (hierna: het perceel) grenst aan twee openbare wegen, te weten [adres 1] en [adres 2] .
[appellant] is in 2006 eigenaar geworden van het perceel.
3.2.1.
In de onderhavige procedure vordert [appellant] :
te verklaren voor recht dat het thans bij de gemeente in gebruik zijnde gedeelte van het perceel eigendom is van [appellant] ;
de gemeente te veroordelen om het thans bij de gemeente in gebruik zijnde gedeelte van het perceel binnen twee maanden na betekening van het vonnis van de rechtbank in ontruimde staat aan [appellant] ter beschikking te stellen, zulks op straffe van een dwangsom van € 250,- per dag (of gedeelte van een dag) dat de gemeente daarmee in gebreke blijft, zulks met een maximum van € 25.000,-;
de gemeente te veroordelen om aan [appellant] te betalen een bedrag van € 8.719,27, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 november 2011, althans vanaf de dag der dagvaarding tot de dag der algehele voldoening;
met veroordeling van de gemeente in de proceskosten.
3.2.2.
Aan deze vorderingen heeft [appellant] , kort samengevat, het volgende ten grondslag gelegd.
Zowel aan de zijde van [adres 2] als aan de zijde van [adres 1] is de openbare weg eind 1989/begin 1990 deels gerealiseerd op het perceel van [appellant] . Die grond is nog steeds zijn eigendom.
Bij de werkzaamheden in het kader van de aanleg zijn de wortels van vier zich op het perceel van [appellant] bevindende bomen beschadigd, zoals blijkt uit het door [appellant] overgelegde rapport van Algemene Bomendienst Limburg B.V. (hierna: ABL). De totale schade aan de bomen bedraagt € 7.927,92. Ook vordert [appellant] de kosten van het opmaken van voornoemd rapport (ter vaststelling van de schade) ten bedrage van € 791,35.
3.2.3.
Gemeente Onderbanken heeft gemotiveerd verweer gevoerd.
3.3.
In het vonnis waarvan beroep heeft de rechtbank vastgesteld dat partijen overeenstemming hebben bereikt over een grenscorrectie met betrekking tot de grens van het perceel aan de zijde van [adres 2] in verband met aldaar door gemeente Onderbanken uit te voeren werkzaamheden. De rechtbank heeft daaraan de conclusie verbonden dat [appellant] geen belang meer heeft bij zijn vorderingen onder 1 en 2 voor zover deze het geschil omtrent die perceelgrens betreffen. Daarnaast heeft de rechtbank geoordeeld dat de vorderingen van [appellant] onder 1 en 2, voor zover het de perceelgrens aan de zijde van [adres 1] betreft, zijn verjaard. Ook de vordering tot vergoeding van de gestelde schade aan de bomen is naar het oordeel van de rechtbank verjaard.
Op grond daarvan heeft de rechtbank de vorderingen van [appellant] afgewezen en hem in de proceskosten veroordeeld.
3.4.
[appellant] heeft in hoger beroep drie grieven aangevoerd. [appellant] heeft geconcludeerd tot vernietiging van het beroepen vonnis en tot het alsnog toewijzen van zijn vorderingen.
Voorts heeft [appellant] in hoger beroep zijn eis voor wat betreft de derde vordering vermeerderd met een bedrag van € 4.216,68.
[appellant] heeft geen grief gericht tegen de afwijzing van zijn vorderingen voor zover die zien op de perceelgrens aan de zijde van [adres 2] . In zoverre zijn de vorderingen van [appellant] in hoger beroep daarom niet meer aan de orde.
[appellant] heeft evenmin een grief gericht tegen het gedeelte van rov. 4.2.1 van het beroepen vonnis waarin is geoordeeld dat het beroep van de gemeente op verjaring niet, zoals [appellant] had gesteld, naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. Dit (oorspronkelijke) onderwerp van geschil is daarom in hoger beroep niet meer aan de orde.
3.5.
Gemeente Onderbanken heeft geen bezwaar gemaakt tegen de eiswijzing van [appellant] . Het hof ziet ook geen aanleiding de eiswijziging ambtshalve buiten beschouwing te laten wegens strijd met de goede procesorde. Recht zal worden gedaan op de gewijzigde eis.
3.6.
In aanvulling op hetgeen [appellant] in eerste aanleg ten aanzien van de eerste twee vorderingen heeft aangevoerd, stelt [appellant] in hoger beroep dat hem pas na het beroepen vonnis is gebleken dat [adres 1] , na aanleg in 2006 is gereconstrueerd bij de ontwikkeling van woongebied [woongebied] . [adres 1] is daarbij deels opnieuw aangelegd en deels uitgevoerd in betonklinkerverharding tot de huidige breedte. Deze betonverharding ligt deels op een strook grond van het perceel van [appellant] . De inbezitneming door gemeente Onderbanken van de strook grond van het perceel van [appellant] heeft derhalve niet in 1989/1990 maar pas in 2006 plaatsgevonden. De door [appellant] in eerste aanleg ingestelde vorderingen zijn aldus niet verjaard en gemeente Onderbanken dient de in 2006 aangebrachte betonklinkerverharding en onderliggende fundering te verwijderen op straffe van verbeurte van een dwangsom, aldus nog steeds [appellant] .
3.7.
Tussen partijen is niet in geschil dat gemeente Onderbanken het bezit van de in geschil zijnde strook grond heeft. Wel is in geschil wie eigenaar van de strook grond is.
Indien de strook grond eigendom is van [appellant] dan verkrijgt gemeente Onderbanken ingevolge artikel 3:105 BW als bezitter op het tijdstip waarop de verjaring van de rechtsvordering strekkende tot beëindiging van het bezit wordt voltooid de strook, ook al was het bezit niet te goeder trouw. Op grond van artikel 3:306 BW is de verjaringstermijn van de rechtsvordering waarmee een rechthebbende kan optreden tegen een bezitter twintig jaar. Gemeente Onderbanken heeft op die verjaringstermijn een beroep gedaan dat volgens de rechtbank slaagt. In hoger beroep zal het hof, gelet op de grief van [appellant] , opnieuw beoordelen of de vorderingen van [appellant] zijn verjaard.
3.8.1.
Vast staat dat eind 1989/begin 1990 een reconstructie heeft plaatsgevonden van [adres 1] en [adres 2] . Dat is tussen partijen niet in geschil. Wel verschillen partijen van mening over de vraag wanneer de verbreding van [adres 1] heeft plaatsgevonden. [appellant] stelt zich in hoger beroep op het standpunt dat de verbreding in 2006 bij de reconstructie van [adres 1] heeft plaatsgevonden, terwijl gemeente Onderbanken stelt dat de verbreding van [adres 1] reeds in 1989/1990 heeft plaatsgevonden.
3.8.2.
Als productie 4 bij de inleidende dagvaarding is onder meer de brief van de rechtsvoorganger van [appellant] aan gemeente Onderbanken van 17 december (hof: 1990) overgelegd. Hierin stelt de rechtsvoorganger van [appellant] :
“(…) Ook is ons gebleken dat u [adres 1] en [adres 2] (voorheen [adres 3] ) dusdanig verbreed en geasfalteerd heeft dat u ca 1,60 over de lengte van het terrein, ongevraagd en zonder overdracht onzerzijds, in gebruik hebt genomen. (…)”.
Bij brief van 15 maart 1991 (eveneens als productie 4 bij de inleidende dagvaarding overgelegd) schrijft gemeente Onderbanken aan de rechtsvoorganger van [appellant] :
“(…) Naar aanleiding van Uw schrijven d.d. 15 december 1990 kunnen wij U berichten, dat het civiel-technisch plan voor de reconstructie van de weg inclusief de aanleg van de riolering naar de woonwagenlocatie is gemaakt door het adviesbureau [adviesbureau] te [plaats] .
Hierbij is gebruik gemaakt van veldwerkgegevens van het kadaster.
Ondanks de verbreding van [adres 1] is deze toch gelegen binnen de eigendomsgrens van de gemeente.(…)”
Daarop heeft de rechtsvoorganger van [appellant] bij brief van 19 maart 1991 (nogmaals productie 4 bij de dagvaarding) gereageerd als volgt:
“(…) Tijdens het veldwerk van het kadaster ter plekke is ons gebleken dat plaatselijk de oorspronkelijke grens 1,65 verwijderd lag van de nu bestaande afrastering. (niet door ons aangebracht) De opmeter van het kadaster heeft hiervan een aantekening gemaakt, die ook vandaag nog, duidelijk zichtbaar is. Ook verwijzen wij er nog eens op dat de plaats van de dode eik niet de grens van het perceel vormt. Die loopt n.l. spits toe en eindigt vóór de rioolput die daar nu is aangebracht (…) Nu is de weg, pal vóór de eik, rond geasfalteerd. Wij benadrukken dit enkel om, zou er ooit reden voor zijn (b.v. verkoop) , wij middels dit schrijven, van ons protest blijk hebben gegeven.(…)”.
3.8.3.
Uit voorgaande briefwisseling tussen de rechtsvoorganger van [appellant] en gemeente Onderbanken is naar het oordeel van het hof voldoende komen vast te staan dat de verbreding van [adres 1] reeds in 1989/1990 heeft plaatsgevonden. [appellant] heeft ter onderbouwing van zijn stelling dat de verbreding pas in 2006 heeft plaatsgevonden het besluit van gemeente Onderbanken van 19 november 2013 naar aanleiding van het beroep van [appellant] op de Wet Openbaarheid Bestuur overgelegd waarin gemeente Onderbanken schrijft:
“(…) 1. De betonklinkerverharding op [adres 1] (en met name de aansluiting bij [adres 1] / [woongebied] is aangebracht in het kalenderjaar 2006 (december) (…)”
Naar het oordeel van het hof kan hieruit niet worden opgemaakt dat gemeente Onderbanken erkent dat [adres 1] (pas) in 2006 is verbreed. In de brief wordt alleen aangegeven dat de (huidige) betonklinkerverharding in 2006 is aangebracht.
Voorts heeft [appellant] bij akte van 22 juli 2014 gesteld dat de verbreding van [adres 1] mede blijkt uit de meting door het kadaster op 14 juni 2006. Dit zijn volgens [appellant] niet de in 1991 door het kadaster aangebrachte markeringen maar de markeringen die pas in 2006 door het kadaster zijn aangebracht. [appellant] biedt ter onderbouwing van die stelling nader bewijs aan door middel van het doen horen van de medewerkers van het Kadaster.
Ook het beroep op de kadastrale inmeting in 2006 kan [appellant] in dit verband niet baten. Immers, daaruit blijkt niet dat in 2006 ten opzichte van de situatie in 1989/1990 een wijziging heeft plaatsgevonden. Een kadastrale inmeting uit 1989/1990 is niet overgelegd zodat een vergelijking niet mogelijk is.
Ten slotte valt in de als productie 14 bij de memorie van grieven overgelegde notulen van een overleg d.d. 29 november 2012 geen erkenning van gemeente Onderbanken te lezen dat in 2006 de klinkerbestrating van [adres 1] deels op het perceel van [appellant] is aangelegd.
3.8.4.
Nu het er daarom in dit geding voor moet worden gehouden dat de verbreding van [adres 1] in 1989/1990 heeft plaatsgevonden en het bezit door gemeente Onderbanken van de strook grond (die volgens [appellant] tot zijn eigendom behoort) aldus meer dan 20 jaar heeft voortgeduurd, komt het hof evenals de rechtbank tot het oordeel dat de vordering van [appellant] jegens gemeente Onderbanken ingevolge artikel 3:306 BW is verjaard. Zou in onderhavige procedure al komen vast te staan dat het bedoelde stuk grond eigendom is van [appellant] (hetgeen door gemeente Onderbanken gemotiveerd is betwist), dan kan daarop gelet op de verjaring geen beroep meer worden gedaan.
3.9.
Aldus dienen de eerste twee vorderingen van [appellant] te worden afgewezen en falen de daarop betrekking hebbende grieven.
3.10.
Tegen het oordeel van de rechtbank ten aanzien van de gevorderde schade aan de bomen richt zich de tweede grief van [appellant] .
3.10.1.
Ter toelichting op die grief verwijst [appellant] naar het rapport van ABL waarin wordt aangegeven dat de schade bestaat uit wortelschade als gevolg van in het verleden uitgevoerde graafwerkzaamheden. [appellant] stelt dat vast staat dat in de nabijheid van de bomen aan [adres 2] in de recente jaren regelmatig is gegraven voor het aanbrengen van leidingen, die zich bevinden pal langs de voet en in het wortelgebied van de betreffende bomen. Nu de schade recent is veroorzaakt en de verjaringstermijn pas aanvangt nadat [appellant] met de schade en de aansprakelijke partij bekend is geworden, kan de vordering van [appellant] ter zake de geleden schade niet zijn verjaard, aldus nog steeds [appellant] .
[appellant] heeft in de akte van 22 juli 2014 nog gereageerd op de betwisting van gemeente Onderbanken dat door haar tussen 1989 en 2013 graafwerkzaamheden ter plaatse zijn uitgevoerd door te stellen dat in de periode tussen 1989 en 2013 drie nieuwe huizen aan [adres 2] zijn gebouwd die allemaal voorzieningen nodig hebben zoals water, gas, elektra, tv en andere internet- en telefoondiensten waarvoor geregeld graafwerkzaamheden moeten worden verricht. Ook verwijst [appellant] naar het rapport van [naam] stellende dat de aangetroffen kabels zeker niet stammen uit de periode van voor 1989.
3.10.2.
Gemeente Onderbanken betwist dat tussen 1989 en 2013 werkzaamheden ter plaatse zijn uitgevoerd.
3.10.3.
Tussen partijen is niet in geschil dat de aanleg van [adres 1] en [adres 2] in 1989/1990 heeft plaatsgevonden.
In eerste aanleg heeft [appellant] zich op het standpunt gesteld dat bij de werkzaamheden in het kader van de aanleg van de wegen en/of aanleg riolering een aantal bomen beschadigd is geraakt. In hoger beroep stelt [appellant] dat de schade van een latere datum dan 1989/1990 is, meer in het bijzonder dat de schade voorafgaand aan de jaren 2010/2011 is ontstaan en dat door gemeente Onderbanken tussen 1989 en 2013 regelmatig werkzaamheden ter plaatse zijn uitgevoerd.
3.10.4.
Mede gelet op de betwisting van gemeente Onderbanken heeft [appellant] zijn stelling dat de schade niet bij de aanleg van [adres 2] maar later is ontstaan onvoldoende onderbouwd. Wanneer de door [appellant] in zijn akte van 22 juli 2014 bedoelde huizen zijn gebouwd is niet gesteld. Niet is gebleken dat bij de bouw van genoemde huizen graafwerkzaamheden in de nabijheid van de beschadigde bomen hebben plaatsgevonden. Evenmin is door [appellant] gesteld van welke datum de bij het onderzoek door [naam] aangetroffen kabels dateren zodat ook daarin geen aanwijzing kan worden gevonden dat tussen 1990 en 2013 graafwerkzaamheden ter plaatse hebben plaatsgevonden. Een voldoende specifiek bewijsaanbod van [appellant] om zijn stellingen te bewijzen ontbreekt eveneens.
Aldus, veronderstellenderwijs uitgaande van de juistheid van de door [appellant] gestelde – en door gemeente Onderbanken betwiste – schade aan de bomen, is deze schade ontstaan bij de verbreding van [adres 1] en [adres 2] in 1989/1990 en is de vordering tot vergoeding van schade gelet op artikel 3:310 lid 1 BW verjaard. Nu de door [appellant] gestelde schadeveroorzakende gebeurtenissen meer dan twintig jaar geleden hebben plaatsgevonden, is het feit dat [appellant] pas (veel) later met de schade en de daarvoor aansprakelijke persoon bekend is geworden niet langer relevant.
Aldus dient ook de derde vordering te worden afgewezen en faalt de daarop betrekking hebbende grief.
3.11.
Het hof zal [appellant] als de in het ongelijk gestelde partij in de kosten van het hoger beroep veroordelen.

4.De uitspraak

Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
veroordeelt [appellant] in de proceskosten van het hoger beroep, en begroot die kosten tot op heden aan de zijde van gemeente Oosterbanken op € 1.920,- aan griffierecht en op € 632,- aan salaris advocaat;
verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.C.J. van Craaikamp, D.A.E.M. Hulskes en G.A.M. Peper en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 10 mei 2016.
griffier rolraadsheer