In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 29 maart 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Limburg. De verdachte was eerder veroordeeld voor opzettelijke brandstichting en kreeg een gevangenisstraf van 18 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk. De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen dit vonnis. Tijdens de zitting in hoger beroep heeft het hof de verklaringen van de verdachte en de bewijsstukken uit het dossier zorgvuldig gewogen. De verdachte verklaarde dat hij met een sigaret en een vuilniszak in de hand in de ruimte kwam waar later brand ontstond. Hij trapte tegen een keukenkastje, waardoor een fles bio-ethanol omviel en as van zijn sigaret in de vloeistof viel, wat leidde tot een steekvlam. Het hof concludeerde dat de lezing van de verdachte niet in afdoende mate werd weerlegd door de beschikbare bewijsmiddelen. Er bleef twijfel bestaan over de vraag of de verdachte opzettelijk brand had gesticht. Het hof benadrukte dat niet elke onbedachtzaamheid of onvoorzichtigheid automatisch leidt tot strafrechtelijke aansprakelijkheid. De advocaat-generaal had gevorderd dat het hof het vonnis van de rechtbank zou bevestigen, maar het hof oordeelde dat de bewijsvoering onvoldoende was om tot een veroordeling te komen. Uiteindelijk sprak het hof de verdachte vrij van zowel de primair als subsidiair ten laste gelegde feiten, omdat niet bewezen kon worden dat hij opzettelijk of door schuld brand had gesticht.