ECLI:NL:GHSHE:2016:1782
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Toewijzing van verzoeken tot schuldsanering en beoordeling van te goeder trouw zijn van schuldenaren
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] en [appellante] tegen een vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, waarin hun verzoek om toelating tot de schuldsaneringsregeling werd afgewezen. De rechtbank oordeelde dat niet voldoende aannemelijk was dat de schuldenaren te goeder trouw waren ten aanzien van het ontstaan of onbetaald laten van hun schulden in de vijf jaar voorafgaand aan de indiening van het verzoekschrift. De schulden, die onder andere bestonden uit belastingschulden en een schuld aan het Zorgkantoor Midden-Brabant, waren ontstaan door onterecht ontvangen toeslagen en een niet-erkende zorginstelling in België. Het hof heeft de zaak gevoegd behandeld en de mondelinge behandeling vond plaats op 20 april 2016. Tijdens de zitting werd duidelijk dat [appellant] en [appellante] met hun jongste kind waren verschenen, wat leidde tot de beslissing dat [appellante] en haar kind buiten de zittingzaal zouden blijven. Het hof heeft de argumenten van de schuldenaren gehoord, maar kwam tot de conclusie dat zij niet te goeder trouw waren geweest. Het hof bekrachtigde het vonnis van de rechtbank, waarbij het de gedragsmaatstaf van artikel 288 lid 1 aanhef en sub b van de Faillissementswet toepaste. Het hof concludeerde dat de schuldenaren onvoldoende bewijs hadden geleverd dat zij te goeder trouw waren in hun financiële handelen, en dat zij niet voldaan hadden aan hun mededelingsverplichtingen aan de gemeente en de belastingdienst. De verzoeken tot toelating tot de schuldsaneringsregeling werden derhalve afgewezen.