ECLI:NL:GHSHE:2016:1768

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
3 mei 2016
Publicatiedatum
3 mei 2016
Zaaknummer
200.182.676_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid in hoger beroep tegen rolbeslissingen van de kantonrechter

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 3 mei 2016 uitspraak gedaan in een hoger beroep dat was ingesteld door [appellante] tegen beslissingen van de kantonrechter te 's-Hertogenbosch. De kantonrechter had op 16 juli 2015 en 3 september 2015 beslissingen genomen die betrekking hadden op rolbeslissingen en tussenvonnissen. De curatoren, die als geïntimeerden in de hoofdzaak optraden, vorderden de niet-ontvankelijkheid van [appellante] in het hoger beroep. Het hof overwoog dat tegen rolbeslissingen in beginsel geen hoger beroep mogelijk is, tenzij de kantonrechter expliciet anders had bepaald. De doorbrekingsjurisprudentie, die in sommige gevallen hoger beroep mogelijk maakt ondanks een wettelijk appelverbod, was in deze zaak niet van toepassing. Het hof concludeerde dat [appellante] niet-ontvankelijk moest worden verklaard in het hoger beroep en dat zij in de proceskosten moest worden veroordeeld. De kosten werden begroot op € 314,- aan griffierecht en € 894,- aan salaris advocaat, met wettelijke rente vanaf de vervaldatum van de betaling.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
zaaknummer 200.182.676/01
arrest van 3 mei 2016
gewezen in het incident tot niet-ontvankelijkheid in de zaak van
[appellante],
wonende te [woonplaats] , Verenigde Arabische Emiraten,
appellante in de hoofdzaak,
verweerster in het incident,
advocaat: mr. J.H.B. Crucq te Amsterdam,
tegen

1.Mr. Jan Evert Stadig,kantoorhoudende te [kantoorplaats] ,

2.
Mr. Philip Willem Schreurs,
kantoorhoudende te [kantoorplaats] ,
beiden in hun hoedanigheid van curatoren in het faillissement van [gefailleerde] ,
geïntimeerden in de hoofdzaak,
eisers in het incident,
advocaat: mr. R.J.C. Geelen te Venlo,
op het bij beroepschrift van 19 oktober 2015 ingeleide hoger beroep van de beslissingen van de kantonrechter te 's-Hertogenbosch, rechtbank Oost-Brabant, van 16 juli 2015 en 3 september 2015, gewezen tussen appellante - [appellante] - als gedaagde (tevens incidenteel eiseres) en geïntimeerden - de curatoren - als eisers (tevens incidenteel verweerders).

1.Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnummer 3157952 14-5506)

Het verloop van de procedure in eerste aanleg blijkt uit:
- het tussenvonnis van 18 december 2014 waarbij partijen in de gelegenheid zijn gesteld ieder een akte te nemen;
- het tussenvonnis van 30 april 2015 waarbij aan [appellante] een bewijsopdracht is gegeven;
- de beslissing van de kantonrechter van 16 juli 2015 tot - kort gezegd - afwijzing van het verzoek van [appellante] tot het horen van getuigen door middel van videoconferencing, van haar verzoek tot het houden van een rogatoire commissie en van haar verzoek ex artikel 22 Rv;
- de beslissing van de kantonrechter van 3 september 2015 tot afwijzing van het verzoek van [appellante] tot het openstellen van tussentijds hoger beroep tegen de beslissing van 16 juli 2015.

2.Het geding in hoger beroep

Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het door [appellante] ingediende beroepschrift van 19 oktober 2015 tegen de hiervoor vermelde beslissingen van de kantonrechter van 16 juli 2015 en 3 september 2015;
- de uitspraak van de kamer van dit hof belast met de behandeling van rekesten van 17 december 2015 (zaaknummer 200.178.706/01), waarbij de zaak op de voet van artikel 69 Rv is verwezen naar de kamer van dit hof belast met de behandeling van handelszaken en waarbij is bepaald dat de procedure wordt voortgezet met inachtneming van de regels voor dagvaardingszaken;
- de introductie van de zaak op de rol van 5 januari 2016;
- de rolbeslissing van 12 januari 2016 waarbij [appellante] is opgedragen de curatoren bij exploot op te roepen;
  • de constatering op de rol van 9 februari 2016 dat de curatoren advocaat hebben doen stellen;
  • de op de rol van 22 maart 2016 genomen memorie in het incident van de curatoren;
  • de constatering op de rol van 5 april 2016 dat [appellante] geen antwoordmemorie in het incident heeft genomen.
Het hof heeft daarna een datum voor arrest in het incident bepaald.

3.De beoordeling

In het incident
3.1.
De curatoren vorderen [appellante] niet-ontvankelijk te verklaren in het door haar ingestelde hoger beroep tegen de beslissingen van de kantonrechter van 16 juli 2015 en 3 september 2015, met veroordeling van [appellante] in de proceskosten. Volgens [appellante] staat tegen die beslissingen geen tussentijds hoger beroep open.
3.2.
[appellante] heeft, hoewel daartoe in de gelegenheid gesteld, geen verweer gevoerd tegen de vordering in het incident.
Het hof overweegt als volgt.
3.3.
Een rolbeslissing behelst een maatregel ter rolle, die louter wordt genomen ter bevordering van een behoorlijke rechtspraak en ter verzekering van een geregeld verloop van de procesgang, zoals beslissingen omtrent het verlenen van uitstel voor het nemen van een conclusie of de dagbepaling voor pleidooi, comparitie of vonnis. Dergelijke beslissingen worden gezien hun geringe belang en oordeelsgehalte niet als vonnis of arrest beschouwd; zij behoeven in beginsel dan ook niet te worden gemotiveerd en zijn ook niet vatbaar voor hoger beroep of cassatie.
Gaat het daarentegen om een beslissing die ingrijpt in de rechten en belangen van partijen, dan is sprake van een vonnis of arrest. Daarbij komt het aan op de inhoud en strekking van de beslissing, zodat de vorm of de benaming die daaraan is gegeven, niet ter zake doet.
Indien en voor zover de beslissingen van de kantonrechter van 16 juli 2015 en 3 september 2015 niet als rolbeslissingen moeten worden aangemerkt, waartegen in het geheel geen hoger beroep mogelijk is, betreffen die beslissingen tussenvonnissen.
3.4.
In beginsel kan tegen een tussenvonnis - tenzij de rechter anders heeft bepaald - niet dan tegelijk met het eindvonnis hoger beroep worden ingesteld (artikel 337 lid 2 Rv). Alleen tegen een tussenvonnis waarbij op de voet van artikel 223 Rv een voorlopige voorziening is getroffen of geweigerd - waarvan in het onderhavige geval geen sprake is - kan hoger beroep worden ingesteld voordat het eindvonnis is gewezen (artikel 337 lid 1 Rv). De kantonrechter heeft geweigerd om op de voet van artikel 337 lid 2 Rv tussentijds hoger beroep mogelijk te maken.
3.5.
Juist is, zoals de curatoren hebben aangevoerd, dat de zogenaamde doorbrekingsjurisprudentie (inhoudende dat ondanks een wettelijk appelverbod toch hoger beroep mogelijk is indien de rechter buiten het toepassingsgebied van de desbetreffende regeling is getreden, deze ten onrechte buiten toepassing heeft gelaten, dan wel bij de behandeling van de zaak een zodanig fundamenteel rechtsbeginsel heeft veronachtzaamd dat van een eerlijke en onpartijdige behandeling van de zaak niet kan worden gesproken) in het onderhavige geval niet van toepassing is. Artikel 337 lid 2 Rv sluit de bevoegdheid tot appel immers niet uit, maar regelt slechts het moment waarop deze bevoegdheid kan worden uitgeoefend.
3.6.
De slotsom van het hiervoor overwogene is dat de vordering in het incident toewijsbaar is. Tegen de bestreden beslissingen kan niet dan wel niet eerder dan tegelijk met het door de kantonrechter te wijzen eindvonnis hoger beroep worden ingesteld.
Als de in het ongelijk gesteld partij dient [appellante] in de proceskosten van het incident te worden veroordeeld. De door de curatoren daarover gevorderde wettelijke rente is toewijsbaar als hierna vermeld.
In de hoofdzaak
3.7.
[appellante] dient niet-ontvankelijk te worden verklaard in het hoger beroep.
Als de in het ongelijk gesteld partij zal zij in de proceskosten worden veroordeeld. De door de curatoren daarover gevorderde wettelijke rente is toewijsbaar als hierna vermeld.

4.De beslissing

Het hof:
in het incident en de hoofdzaak:
verklaart [appellante] niet-ontvankelijk in het hoger beroep;
veroordeelt [appellante] in de proceskosten, welke kosten aan de zijde van de curatoren tot de dag van deze uitspraak worden begroot op € 314,- aan griffierecht en op € 894,- aan salaris advocaat;
bepaalt dat de hiervoor toegewezen bedragen binnen 14 dagen na de dag van deze uitspraak moeten zijn voldaan, bij gebreke waarvan deze bedragen worden vermeerderd met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW daarover vanaf het einde van voormelde termijn tot aan de dag der voldoening.
Dit arrest is gewezen door mrs. S.M.A.M. Venhuizen, C.N.M. Antens en P.P.M. Rousseau en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 3 mei 2016.
griffier rolraadsheer