In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 3 mei 2016 uitspraak gedaan in een hoger beroep dat was ingesteld door [appellante] tegen beslissingen van de kantonrechter te 's-Hertogenbosch. De kantonrechter had op 16 juli 2015 en 3 september 2015 beslissingen genomen die betrekking hadden op rolbeslissingen en tussenvonnissen. De curatoren, die als geïntimeerden in de hoofdzaak optraden, vorderden de niet-ontvankelijkheid van [appellante] in het hoger beroep. Het hof overwoog dat tegen rolbeslissingen in beginsel geen hoger beroep mogelijk is, tenzij de kantonrechter expliciet anders had bepaald. De doorbrekingsjurisprudentie, die in sommige gevallen hoger beroep mogelijk maakt ondanks een wettelijk appelverbod, was in deze zaak niet van toepassing. Het hof concludeerde dat [appellante] niet-ontvankelijk moest worden verklaard in het hoger beroep en dat zij in de proceskosten moest worden veroordeeld. De kosten werden begroot op € 314,- aan griffierecht en € 894,- aan salaris advocaat, met wettelijke rente vanaf de vervaldatum van de betaling.