ECLI:NL:GHSHE:2016:1762

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
28 april 2016
Publicatiedatum
3 mei 2016
Zaaknummer
200.182.882/01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling wegens niet-nakoming van verplichtingen

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 28 april 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep over de tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling van de appellant. De rechtbank Limburg had eerder op 22 december 2015 de schuldsaneringsregeling beëindigd op verzoek van de bewindvoerder, omdat de appellant zich niet aan zijn verplichtingen had gehouden. De appellant had in zijn beroepschrift verzocht om vernietiging van dit vonnis en om voortzetting van de schuldsaneringsregeling. Tijdens de mondelinge behandeling op 20 april 2016 is de appellant niet verschenen, maar zijn advocaat heeft de zaak namens hem behandeld. De bewindvoerder heeft haar verzoek tot beëindiging van de regeling gemotiveerd gehandhaafd.

Het hof heeft vastgesteld dat de appellant zich niet, althans onvoldoende, heeft gehouden aan de informatieplicht die voortvloeit uit de schuldsaneringsregeling. Het hof heeft daarbij gekeken naar de omstandigheden van de zaak en de gedragingen van de appellant. Het hof concludeert dat de appellant door zijn handelen de uitvoering van de schuldsaneringsregeling heeft belemmerd en bovenmatige schulden heeft laten ontstaan. De bewindvoerder heeft ook aangetoond dat er geen verbetering is opgetreden in de situatie van de appellant sinds de eerdere zitting.

Uiteindelijk heeft het hof de beslissing van de rechtbank bekrachtigd en de tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling bevestigd, omdat er geen aanleiding was om de regeling te verlengen. De appellant heeft geen concreet plan gepresenteerd om de ontstane boedelachterstand in te lossen, en er is geen bewijs dat zijn situatie is verbeterd. Het hof heeft geoordeeld dat de appellant niet in staat is om aan zijn verplichtingen te voldoen, wat leidt tot de conclusie dat de schuldsaneringsregeling terecht is beëindigd.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
Uitspraak : 28 april 2016
Zaaknummer : 200.182.882/01
Zaaknummer eerste aanleg : C/03/13/788 R
in de zaak in hoger beroep van:
[appellant] ,
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
hierna te noemen: [appellant] ,
advocaat: mr. I. Wudka te Maastricht.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar het vonnis van de rechtbank Limburg (zittingsplaats Maastricht) van 22 december 2015.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 30 december 2015, heeft [appellant] verzocht voormeld vonnis te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, te bepalen dat [appellant] zal blijven te verkeren in de wettelijke schuldsaneringsregeling.
2.2.
Op 3 februari 2016 is de mondelinge behandeling aangehouden. De voortgezette mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 20 april 2016. Bij die laatste gelegenheid zijn gehoord:
- namens [appellant] , mr. P.J.M. Bongaarts, waarnemend voor mr. Wudka.
  • mevrouw [de bewindvoerder] , hierna te noemen: de bewindvoerder.
  • [appellant] is, hoewel op juiste wijze opgeroepen, niet ter zitting verschenen.
2.3.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg d.d. 15 december 2015;
- de brief met bijlagen van de advocaat van [appellant] d.d. 19 januari 2016;
- de brief met bijlagen van de bewindvoerder d.d. 7 januari 2016;
- de ter zitting door de advocaat van [appellant] overgelegd besluit van Sociale Zaken [woonplaats] Heuvelland d.d. 4 maart 2016.

3.De beoordeling

3.1.
Bij vonnis van 17 december 2013 is ten aanzien van [appellant] de toepassing van de schuldsaneringsregeling uitgesproken.
3.2.
Bij vonnis waarvan beroep heeft de rechtbank op de voet van artikel 350 lid 3 aanhef en sub c en sub d Faillissementswet (Fw) de toepassing van de schuldsaneringsregeling op verzoek van de bewindvoerder d.d. 8 oktober 2015 tussentijds beëindigd, nu [appellant] een of meer van zijn uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen niet naar behoren nakomt of door zijn doen of nalaten de uitvoering van de schuldsaneringsregeling anderszins belemmert dan wel frustreert en bovenmatige schulden doet of laat ontstaan.
Bij het ontbreken van enige baten voor uitdeling eindigt de schuldsaneringsregeling door het in kracht van gewijsde gaan van het vonnis, aldus de rechtbank.
3.3.
[appellant] kan zich met deze beslissing niet verenigen en is hiervan in hoger beroep gekomen. [appellant] heeft in het beroepschrift - zakelijk weergegeven - het volgende aangevoerd.
[appellant] stelt dat hij zich weliswaar niet altijd heeft gehouden aan zijn informatieplicht, maar daarbij moet wel rekening worden gehouden met de zeer beperkende kwalen waaronder en waaraan [appellant] lijdt.
Volgens [appellant] komt de langdurigheidstoeslag niet hem alleen toe, maar dient deze gedeeld te worden met zijn partner, die geen saniet is.
Wat de schadevergoeding van € 1.491, betreft, de vergoeding werd bij brief van 18 december 2013 medegedeeld, terwijl het vonnis toepassing van de schuldsaneringsregeling dateert van 17 december 2013, zodat hij lange tijd heeft gedacht dat hij deze buiten de boedel mocht laten. Toen duidelijk werd dat het bedrag wel in de boedel viel, had hij geen ruimte voor een terugbetalingstraject.
[appellant] is van mening dat hij de bewindvoerder wel degelijk op de hoogte heeft gehouden van zijn zeer slechte gezondheid.
[appellant] heeft altijd in de veronderstelling geleefd dat het overigens ook niet zo belangrijk was de bewindvoerder verder te informeren over de door de gemeente [woonplaats] terug te vorderen bedragen van € 758,30 en € 12.244,73.
[appellant] vindt de beslissing van de rechtbank disproportioneel.
3.4.
De bewindvoerder heeft haar verzoek om de schuldsaneringsregeling tussentijds te beëindigen gemotiveerd gehandhaafd.
3.5.
Het hof komt tot de volgende beoordeling.
3.5.1.
Het hof dient, gelet op het bepaalde in artikel 350 lid 3 aanhef en sub c en d Fw, te beoordelen of er bij [appellant] , in het licht van de overige omstandigheden van het geval, sprake is van het niet naar behoren nakomen van één of meer uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen of het door zijn doen of nalaten anderszins belemmeren dan wel frustreren van de uitvoering van de schuldsaneringsregeling en het doen of laten ontstaan van bovenmatige schulden.
3.5.2.
Gelet op de inhoud van de processtukken en op hetgeen namens [appellant] en de bewindvoerder ter gelegenheid van de mondelinge behandeling in hoger beroep over en weer naar voren is gebracht is het hof van oordeel dat de rechtbank terecht en op goede gronden heeft geoordeeld dat [appellant] zich niet, althans onvoldoende, heeft gehouden aan de aan hem opgelegde uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende informatieplicht.
Het hof overweegt dat van de handelwijze van [appellant] , het herhaaldelijk niet dan wel onvoldoende informeren van de bewindvoerder over al datgene dat van belang is voor een adequate uitvoering van de toepassing van de schuldsaneringsregeling, hem een zodanig ernstig verwijt kan worden gemaakt dat dit reeds voldoende grond oplevert om de toepassing van de schuldsaneringsregeling tussentijds te beëindigen.
3.5.3.
Zo is het hof uit de door bewindvoerder overgelegde verslagen en correspondentie gebleken dat de bewindvoerder reeds bij brief van 27 juni 2014 [appellant] heeft verzocht hem nader te informeren rond de vordering van de gemeente [woonplaats] wegens ten onrechte ontvangen bijstand door [appellant] en zijn echtgenote, aan welk verzoek [appellant] tot op dat moment geen gevolg had gegeven. Het hof stelt vast dat de advocaat van [appellant] eerst bij brief van 10 december 2015, de uitspraak van de rechtbank Limburg d.d. 1 december 2014 aan de rechtbank heeft overgelegd. Uit deze uitspraak blijkt dat het bezwaar van [appellant] en zijn echtgenote tegen het besluit van de gemeente tot terugvordering van 9 augustus 2013 bij besluit van 14 februari 2014 ongegrond is verklaard voor zover het is gericht tegen de herziening en terugvordering. De rechtbank heeft bij beslissing van 1 december 2014 het beroep tegen dat besluit van 14 februari 2014 ongegrond verklaard. Naar het oordeel van het hof had [appellant] dan ook in een veel eerder stadium alle op deze procedure betrekking hebbende stukken aan de bewindvoerder kunnen en moeten over leggen, hetgeen hij kennelijk om hem moverende redenen heeft nagelaten.
3.5.4.
Voorts heeft de bewindvoerder onweersproken gesteld dat zij [appellant] op 23 augustus 2015 een overzicht heeft verstuurd ter zake van een nieuwe ontstane schuld aan VGZ van
€ 551,-- en hem daarbij heeft verzocht een betalingsregeling te treffen met VGZ, doch sedertdien heeft de bewindvoerder niets meer van [appellant] vernomen.
Ter gelegenheid van de mondelinge behandeling in hoger beroep heeft de advocaat van [appellant] weliswaar gesteld dat hij van zijn kantoorgenoot, mr. Wudka, heeft vernomen dat de kwestie met VGZ zou zijn geregeld, doch van deze stelling ontbreekt ieder verificatoir bewijs, zodat het hof hieraan voorbijgaat.
3.5.5.
Met betrekking tot de ontstane boedelachterstand overweegt het hof tot slot dat, wat er ook zij van de hoogte van de ontstane boedelachterstand - in de visie van de advocaat dient van de aan [appellant] toegekende uitkering in het kader van de Wet Schadefonds geweldsmisdrijven alleen de toegekende immateriële schade van € 1.000,-- ten goede moeten komen aan de boedel in plaats de totale toegekende schade van € 1.491,-- - door en namens [appellant] nog geen begin van een concreet plan van aanpak is overgelegd op welke wijze [appellant] voornemens zou zijn de ontstane boedelachterstand integraal in te lossen, indien de toepassing van de schuldsaneringsregeling zou worden verlengd. Aangegeven is zelfs juist dat er in het geheel geen geld is om de achterstand in te lossen.
Het hof merkt in dat verband nog op dat ook voor het overige geen aanleiding wordt gezien de toepassing van de schuldsaneringsregeling te verlengen om [appellant] alsnog de gelegenheid te bieden alle aan hem uit de schuldsaneringsregeling opgelegde kernverplichtingen onverkort na te komen, nu, zoals de bewindvoerder ter zitting in hoger beroep onweersproken heeft gesteld, sinds de eindzitting bij de rechtbank op 15 december 2015 er geen enkele verbetering is opgetreden in de gedragingen van [appellant] , terwijl alle uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende door het instellen van hoger beroep door [appellant] onverkort doorliepen.
3.6.
Al hetgeen hiervoor is overwogen voort het hof tot de slotsom dat de toepassing van de schuldsaneringsregeling tussentijds beëindigd dient te worden
3.7.
Het vonnis waarvan beroep zal worden bekrachtigd.

4.De uitspraak

Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep.
Dit arrest is gewezen door mrs. A.P. Zweers-Van Vollenhoven, L.Th.L.G. Pellis en C.N.M. Antens en in het openbaar uitgesproken op 28 april 2016.