In artikel 7:272 BW is in het eerste lid bepaald dat een opgezegde huurovereenkomst van rechtswege van kracht blijft tot de rechter onherroepelijk heeft beslist op een vordering van de verhuurder als bedoeld in het tweede lid. Dit tweede lid ziet op de vordering dat de rechter het tijdstip zal vaststellen waarop de huurovereenkomst zal eindigen.
Voormelde bepaling heeft niet de strekking om aan de rechter elke bevoegdheid te ontnemen om zijn beslissing tot vaststelling van het tijdstip waarop de huurovereenkomst zal eindigen en de ontruiming moet plaatsvinden uitvoerbaar bij voorraad te verklaren, ook wanneer slechts daardoor kan worden voorkomen dat de huurder, alleen of hoofdzakelijk met het doel de beëindiging van de huur uit te stellen, rechtsmiddelen tegen de beslissing aanwendt (HR 8 januari 1982, ECLI:HR:1982:AG4313).
Ook afweging van de belangen van partijen kan meebrengen dat voormelde bepaling niet aan een uitvoerbaarverklaring bij voorraad in de weg kan staan (HR 3 mei 1996, ECLI:NL:HR:1996:ZC2065). Uit de inhoud van de grieven van [appellante] blijkt niet dat zij alleen of hoofdzakelijk met het doel de beëindiging van de huur uit te stellen hoger beroep heeft ingesteld. Enige onderdelen van de eerste grief zijn zelfs gegrond bevonden.
Bovendien heeft [appellante] ruim vóór het verstrijken van de hoger beroepstermijn, namelijk al op 18 februari 2015, hoger beroep ingesteld van het vonnis van 8 januari 2015. In hoger beroep heeft [appellante] naar het oordeel van het hof met voldoende voortvarendheid geprocedeerd, zodat in de procedure na het nemen van de memorie van antwoord in het incidenteel hoger beroep op 1 september 2015 in de zaak arrest kon worden gewezen, waar partijen op 15 september 2015 om hebben verzocht.
Ook in eerste aanleg heeft [appellante] naar het oordeel van het hof met voldoende voortvarendheid geprocedeerd: na dagvaarding op 8 april 2014 was na de mondelinge behandeling op 25 september 2014 de zaak zo ver dat daarin vonnis kon worden gewezen.
Voorafgaand aan de procedure heeft [appellante] weliswaar geen medewerking verleend aan Mooiland en contact met haar vermeden, maar hiertoe bestond aan de zijde van [appellante] ook geen verplichting. Bovendien maakte het gedrag van [appellante] aan Mooiland duidelijk dat [appellante] niet zou instemmen met opzegging. Mooiland heeft dan ook vrijwel direct na de in artikel 7:272 lid 2 BW bedoelde termijn van zes weken na haar opzegging van 28 januari 2014, [appellante] op 8 april 2014 gedagvaard om tot beëindiging van de huurovereenkomst te komen.
Veronderstellenderwijs aannemende zoals Mooiland stelt, dat [appellante] haar advocaat opdracht heeft gegeven om de uiteindelijke ontruiming zo lang mogelijk uit te stellen en de juridische procedure zo lang mogelijk te rekken, doet dat niets af aan het hiervoor beschreven gedrag van (de advocaat van) [appellante] in beide instanties, waaruit naar het oordeel van het hof blijkt dat met voldoende voortvarendheid en met inhoudelijke argumenten is geprocedeerd. Gelet op het voorgaande wordt het hierop betrekking hebbende bewijsaanbod van Mooiland als niet ter zake dienend gepasseerd.
Een afweging van belangen leidt niet tot een ander oordeel. Niet is komen vast te staan dat [appellante] , zoals hiervoor is overwogen, misbruik heeft gemaakt van haar wettelijk toegekende rechten en aan haar geboden rechtsbescherming. Het belang van Mooiland is, zoals hierboven aangenomen weliswaar zwaarwegend en dringend, maar Mooiland heeft niet voldoende gesteld om aan te kunnen nemen dat het van zodanig gewicht is dat de aan [appellante] gegeven wettelijke bescherming en rechten daarvoor moeten wijken. Veronderstellenderwijs voorts aannemende dat Mooiland zoals zij stelt door verder uitstel de door haar begrote schade zal leiden, legt dat belang onvoldoende gewicht in de schaal aangezien Mooiland in haar planvorming van de aanvang af dient mee te nemen dat één of meer huurders niet meewerken aan de beëindiging van hun huurovereenkomst. Deze omstandigheid komt derhalve voor rekening en risico van Mooiland.
Op grond van het voorgaande wordt de grief verworpen en zal het hof de beslissing tot beëindiging en ontruiming niet uitvoerbaar bij voorraad verklaren.