ECLI:NL:GHSHE:2016:1750

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
3 mei 2016
Publicatiedatum
3 mei 2016
Zaaknummer
200.160.350_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over aanneming van werk en bewijswaardering van offerte en werkzaamheden

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant], h.o.d.n. [Montage en Afbouw], tegen [geïntimeerde] betreffende een overeenkomst van aanneming van werk voor de verbouwing van de woning van [geïntimeerde]. De partijen hebben in 2013 een mondelinge overeenkomst gesloten met een aanneemsom van € 10.000,00. Er is onenigheid ontstaan over de inhoud van de overeengekomen werkzaamheden en de wijzigingen die zijn doorgevoerd. [appellant] stelt dat hij voor een aantal werkzaamheden, die niet in de oorspronkelijke overeenkomst zijn opgenomen, recht heeft op extra betaling. De kantonrechter heeft de vordering van [appellant] in eerste aanleg afgewezen, waarna [appellant] in hoger beroep is gegaan. Het hof heeft in het tussenarrest van 13 januari 2015 een comparitie van partijen gelast en heeft de zaak vervolgens verder behandeld. Tijdens de zitting heeft [appellant] zijn vordering gewijzigd en verminderd. Het hof heeft de zaak aangehouden voor bewijslevering over de vraag of partijen overeenstemming hebben bereikt over de offerte en het overzicht van werkzaamheden. Het hof heeft de zaak naar de rolzitting verwezen voor het opgeven van getuigen en verhinderdata. De uitspraak is gedaan door mrs. J.M. Brandenburg, M. van Ham en P.P.M. Rousseau en is openbaar uitgesproken op 3 mei 2016.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
zaaknummer 200.160.350/01
arrest van 3 mei 2016
in de zaak van
[appellant] , h.o.d.n. [Montage en Afbouw] Montage en Afbouw,
wonende te [woonplaats] , gemeente [gemeente] ,
appellant,
hierna aan te duiden als [appellant] ,
advocaat: mr. R.H.G.M. Kerckhoffs te Maastricht,
tegen
[geïntimeerde] ,
wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerde,
hierna aan te duiden als [geïntimeerde] ,
advocaat: mr. A.J.J. Kreutzkamp te Valkenburg,
als vervolg op het door het hof gewezen tussenarrest van 13 januari 2015 in het hoger beroep van het door de kantonrechter van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, onder zaaknummer 2813737 CV EXPL 14-1973 gewezen vonnis van 30 juli 2014.

5.Het verloop van de procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenarrest van 13 januari 2015 waarbij het hof een comparitie van partijen heeft gelast;
  • het proces-verbaal van comparitie van 5 maart 2015;
  • de dagvaarding in hoger beroep;
  • de memorie van grieven met producties;
  • de memorie van antwoord met productie;
  • het pleidooi, waarbij partijen pleitnotities hebben overgelegd;
  • de bij H12-formulier van 2 februari 2016 door mr. Kerckhoffs toegezonden producties 12 en 13, die mr. Kerckhoffs bij het pleidooi in het geding heeft gebracht.
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.

6.De beoordeling

6.1.
Het gaat in dit hoger beroep om het volgende.
6.1.1.
[appellant] en [geïntimeerde] hebben in 2013 mondeling een overeenkomst van aanneming van werk gesloten betreffende de verbouwing van de woning van [geïntimeerde] in [plaats] . Daarbij is aanvankelijk een vaste aanneemsom van € 10.000,-- overeengekomen.
6.1.2
Partijen zijn het niet eens over de inhoud van de aanvankelijk overeengekomen werkzaamheden en de overeengekomen wijzigingen.
6.1.3.
[appellant] stelt zich op het standpunt dat aanvankelijk de volgende werkzaamheden zijn overeengekomen (prod. 1 bij inl. dagv.):
1. het leveren van een ijzeren balk;
2. het monteren van deze balk;
3. stutten en afdekken;
4. huren materiaal [bedrijf] ;
5. container en afvoeren puin;
6. stucwerk;
7. levering/montage raamkozijn;
8. levering/montage overkapping;
9. klein metselwerk;
10. afvoer goot.
6.1.4.
Uitgevoerd zijn, aldus [appellant] , de werkzaamheden 1 t/m 6. De prijs voor deze werkzaamheden bedraagt € 5.000,00 excl. btw (prod. 1 bij inl. dagv.). Na aftrek van het door [geïntimeerde] betaalde stucwerk ad € 408,10 excl. btw resteert er een voor deze werkzaamheden te betalen bedrag van € 4.591,90 excl. btw.
6.1.5.
Het resterende bedrag van de aanneemsom ad € 5.000,00 excl. btw is niet in rekening gebracht, omdat de werkzaamheden 7 t/m 10 niet zijn uitgevoerd. Nader uitgevoerd zijn, aldus [appellant] , de volgende werkzaamheden (prod. 4 bij inl. dagv. na
‘Vergroten keuken’; zie voor deze productie verder hierna onder 6.1.8):
- Metselen nieuwe penant;
- Electrowerkzaamheden;
- Plafond/Wand/Spots keuken;
- Loodgieterswerkzaamheden;
- Demontagewerkzaamheden;
- Ramen/Lichtstraat;
- Dak;
- Werkzaamheden [derde] .
6.1.6.
[appellant] heeft op 1 september 2013 een overzicht gemaakt van de werkzaamheden die tot dat moment waren uitgevoerd met de daarbij behorende kosten (prod. 2 bij inl. dagv.) (hierna: het overzicht van 1 september 2013).
6.1.7.
[appellant] heeft op 5 september 2013 een offerte uitgebracht (prod. 3 bij inl. dagv.) (hierna: de offerte). Als totaalprijs van de daarin opgenomen posten is berekend € 9.925,00 excl. btw.
6.1.8.
[appellant] heeft [geïntimeerde] een factuur d.d. 23 oktober 2013 doen toekomen ad
€ 16.923,41 incl. btw en een creditfactuur d.d. 23 oktober 2013 ad € 2.403,41 incl. btw in verband met een coulanceregeling ad € 12.000,00 excl. btw (prod. 8 cva). Als bijlage bij deze facturen is gevoegd een overzicht ‘Geleverde en uitgevoerde werkzaamheden t.b.v. Ontvangstruimte/Proeflokaal’ d.d. 9 december 2013 (prod. 4 bij inl. dagv.) (hierna: het overzicht van 9 december 2013).
6.1.9.
[geïntimeerde] heeft tegen de hoogte van de factuur van 23 oktober 2013 schriftelijk geprotesteerd (prod. 9 bij concl. van antw.).
6.1.10.
[geïntimeerde] heeft op 2 juli 2013 een betaling verricht van € 4.055,80, op 12 december 2013 een betaling van € 4.500,00 en op 18 maart 2014 – na betekening van de inleidende dagvaarding – een betaling van € 3.891,95. Derhalve heeft [geïntimeerde] in totaal € 12.447,75 betaald.
6.2.
In de onderhavige procedure vorderde [appellant] in eerste aanleg [geïntimeerde] te veroordelen om aan [appellant] te betalen de somma van € 11.526,91 vermeerderd met rente en kosten. Aan zijn vordering heeft [appellant] , samengevat, ten grondslag gelegd dat de in r.o. 6.1.5. opgesomde werkzaamheden meerwerk betreffen, dat dit meerwerk is uitgevoerd op basis van regie, dat [geïntimeerde] voor dit meerwerk op basis van regie opdracht heeft gegeven en dat [geïntimeerde] de kosten van dit op basis van regie uitgevoerde meerwerk ad € 12.005,38 excl. btw derhalve dient te betalen, naast de somma van € 5.000,00 excl. btw voor de werkzaamheden 1 t/m 6, verminderd met het door [geïntimeerde] reeds betaalde stucwerk ad € 408,10 excl. btw.
6.3.
Bij het bestreden vonnis heeft de kantonrechter, na door [geïntimeerde] gevoerd gemotiveerd verweer, de vordering van [appellant] afgewezen en [appellant] in de proceskosten veroordeeld.
6.4.
[appellant] is van dit vonnis tijdig in hoger beroep gekomen. Hij heeft geconcludeerd tot vernietiging van het beroepen vonnis en tot het alsnog toewijzen van zijn vordering, met veroordeling van [geïntimeerde] in de proceskosten in beide instanties alsmede in de nakosten. Daartoe heeft [appellant] bij memorie van grieven tien grieven tegen het beroepen vonnis aangevoerd. De grieven lenen zich voor gezamenlijke behandeling.
6.5.
Ter zitting in hoger beroep heeft [appellant] , rekening houdend met de na betekening van de inleidende dagvaarding ontvangen betaling van € 3.891,95, zijn vordering gewijzigd en verminderd tot € 7.634,96, te vermeerderen met rente en kosten.
6.6.
In eerste aanleg heeft [geïntimeerde] zich tegen de vordering van [appellant] verweerd met de stelling dat hij slechts de overeengekomen aanneemsom van € 10.000,00 excl. btw aan [appellant] is verschuldigd, nu alle uitgevoerde werkzaamheden moeten worden geacht in dat bedrag te zijn begrepen en van in opdracht van [geïntimeerde] verricht meerwerk, behoudens een wijziging van het overeengekomen plafond(materiaal), dat overigens door [geïntimeerde] is betaald, geen sprake is. Indien al sprake is van andersoortig meerwerk dan de genoemde wijziging van het plafond(materiaal) kan [appellant] geen verhoging van de prijs wegens meerwerk vorderen, nu [appellant] [geïntimeerde] niet heeft gewezen op de noodzaak van een uit dat meerwerk voortvloeiende prijsverhoging en [geïntimeerde] de noodzaak van prijsverhoging evenmin uit zichzelf had moeten begrijpen, aldus [geïntimeerde] .
Bij memorie van antwoord heeft [geïntimeerde] aangevoerd dat sprake was van het vergroten van de keuken voor een bedrag ad € 4.591,90 onder verwijzing naar de factuur van 23 oktober 2013 van [appellant] (prod. 10 bij MvG/prod. 8 cva). Uit die productie (de bijlage bij die factuur, zijnde het overzicht van 9 december 2013) blijkt, zo overweegt het hof, dat sprake is van een bedrag van € 4.591,90 exclusief BTW. Voorts heeft [geïntimeerde] erkend de geoffreerde prijs ad € 9.925,-- verschuldigd te zijn. Ook dat bedrag is blijkens de offerte (prod. 3 bij dagvaarding) exclusief BTW. Ter zitting heeft [geïntimeerde] herhaald dat bij de bespreking d.d. 5 september 2013 is afgesproken dat [geïntimeerde] deze bedragen verschuldigd was, met dien verstande dat [geïntimeerde] nog een beroep heeft gedaan op verrekening met enkele hierna te bespreken posten.
6.7.
Het hof overweegt het volgende.
6.8.
Ter staving van zijn stelling dat opdrachten tot meerwerk door [geïntimeerde] aan [appellant] zijn gegeven, wijst [appellant] op het feit dat in het overzicht van 1 september 2013 (prod. 2 bij inl. dagv.) na de post
‘Vergroten keuken’en in de offerte (prod. 3 bij inl. dagv.) werkzaamheden zijn vermeld die niet genoemd staan in het overzicht dat is overgelegd als productie 1 bij inleidende dagvaarding. [appellant] stelt dat deze werkzaamheden meerwerk betreffen die door [geïntimeerde] nog betaald dienen te worden.
6.9.
In voormelde stellingname van [appellant] en in zijn stellingname dat hij met [geïntimeerde] de offerte (prod. 3 bij inl. dagv.) heeft besproken en het overzicht van 1 september 2013 (prod. 2 bij inl. dagv.) heeft doorgenomen, ligt het standpunt van [appellant] besloten dat partijen overeengekomen zijn dat [geïntimeerde] naast de door hem erkende bedragen van € 4.591,90 excl. btw en € 9.925,00 excl. btw, tevens is verschuldigd een bedrag van € 2.985,38, zijnde de totaalprijs van de in het overzicht van 1 september 2013 (prod. 2 bij inl. dagv.) na post 1
‘Vergroten keuken’opgenomen posten.
6.10.
Gelet op de gemotiveerde betwisting door [geïntimeerde] zal het hof [appellant] , op wie ingevolge de hoofdregel van art 150 Rv de bewijslast rust, toelaten te bewijzen dat partijen op of omstreeks 5 september 2013 niet alleen overeenstemming hebben bereikt over de offerte (prod. 3 bij inl. dagv.), maar ook over het overzicht van 1 september 2013 (prod. 2 bij inl. dagv.).
Indien [appellant] slaagt in het hem opgedragen bewijs dient het verweer van [geïntimeerde] te worden verworpen dat [appellant] geen aanspraak op verhoging van de overeengekomen prijs wegens meerwerk kan maken, nu [appellant] in strijd heeft gehandeld met de in artikel 7:755 BW bedoelde waarschuwingsplicht en [geïntimeerde] de noodzaak van prijsverhoging evenmin uit zichzelf heeft hoeven begrijpen. Dan staat immers vast dat partijen een verhoging van de prijs zijn overeengekomen
6.11.
[geïntimeerde] heeft nog gesteld dat het bedrag ad € 2.357,26 excl. btw behorende bij de op het overzicht van 9 december 2013 (prod. 4 bij inl. dagv.) genoemde post
‘Plafond/Wand/Spots keuken’al is begrepen in het eerder op datzelfde overzicht bij de post
‘Vergroten keuken’genoemde bedrag ad € 4.591,90 excl. btw, zodat, nu beide bedragen door [appellant] aan [geïntimeerde] in rekening zijn gebracht, dienaangaande sprake is van een dubbeltelling. Ten aanzien van deze stelling van [geïntimeerde] zal het hof na bewijslevering beslissen.
6.12.
Bij conclusie van antwoord in eerste aanleg heeft [geïntimeerde] aanspraak gemaakt op verrekening van kosten voor stucwerk die door toedoen van [appellant] zouden zijn ontstaan doordat [appellant] een scheur in een muur van de woning van [geïntimeerde] zou hebben veroorzaakt en daarnaast zou zijn tekort geschoten in de uitvoering van het stucwerk. Nu [geïntimeerde] op het daarmee volgens hem gemoeide bedrag van € 1.095,00 in hoger beroep, ook bij gelegenheid van het pleidooi, niet meer is ingegaan, daar waar andere posten wel uitvoerig door hem zijn besproken, dient dit beroep van [geïntimeerde] op verrekening bij gebreke van een voldoende onderbouwing te worden verworpen.
6.13.
Datzelfde heeft te gelden voor de door [geïntimeerde] in hoger beroep genoemde te verrekenen kosten voor stucwerk van € 385,00 en € 640,00, nu het er zonder nadere motivering, die ontbreekt, voor moet worden gehouden dat er buiten het stucwerk dat is opgenomen in het bedrag van € 5.000,00 excl. btw, waarvan de kosten (als door [geïntimeerde] zelf betaald) reeds met [geïntimeerde] zijn verrekend, geen stucwerk is verricht. Weliswaar is in de offerte (prod. 3 bij inl. dagv.) een stelpost stucwerk opgenomen ad € 750,00 excl. btw, maar in het overzicht van 9 december 2013 (prod. 4 bij inl. dagv.) keert deze post niet terug. Niet valt dan ook in te zien waarop de genoemde kosten voor stucwerk van € 385,00 en € 640,00 betrekking hebben.
6.14.
Wat betreft het gestelde minderwerk heeft te gelden dat de door [geïntimeerde] genoemde werkzaamheden die, hoewel overeengekomen, niet zouden zijn uitgevoerd (regenpijp/stadsuitloop en daktrim/boeiboord) niet als uit te voeren werkzaamheden zijn vermeld in de offerte (prod. 3 bij inl. dagv.). Daarbij komt dat [geïntimeerde] heeft nagelaten een met deze werkzaamheden overeenstemmend bedrag te noemen dat voor verrekening in aanmerking zou moeten komen. De vordering tot verrekening van minderwerk dient dan ook bij gebreke van een voldoende onderbouwing te worden afgewezen.
6.15.
Tijdens het pleidooi van 19 februari 2016 is door het hof nog het volgende aan de orde gesteld.
In het overzicht van 1 september 2013 (prod. 2 bij inl. dagv.) zijn (onder meer) de navolgende posten en bedragen opgenomen:
Post 2) Stroomwerkzaamheden
(…)
Gewerkte uren 19 uur a € 35,00 ex btw € 704,90
Post 3) Plafond/Wand keuken
Levering en montage 22 m2 gipsplafond € 43,00 ex btw/m2 € 1144,66
Levering en montage 12 spots € 17,50/st ex btw € 254,10
Hoewel in de omschrijving bij deze drie posten de vermelding ‘ex btw’ is opgenomen, blijkt uit de hoogte van de bijbehorende bedragen dat daarin wèl btw is opgenomen. Immers:
19 uur x € 35,00 p/u = € 665,00 en geen € 704,90
22m2 x € 43,00 = € 946,00 en geen € 1144,66 en
12 spots x € 17,50 = € 210,00 en geen € 254,10.
Voormelde posten zijn overgenomen op het overzicht dat als productie 4 bij inleidende dagvaarding is overgelegd, waarbij over voormelde bedragen (opnieuw) btw is berekend, ervan uitgaande dat het bedragen exclusief btw betreft.
Zoals partijen tijdens het pleidooi van 19 februari 2016 ook is meegedeeld, gaat het hof er vooralsnog vanuit, nu het hier reeds om drie posten gaat, dat voormelde (foutieve) berekeningswijze is toegepast bij alle posten in het overzicht van 1 september 2013 (prod. 2 bij inl. dagv.) en in de offerte (prod. 3 bij inl. dagv.) waarbij in de omschrijving een aantal en/of een stuksprijs is genoemd.
Naar aanleiding van deze bemerkingen heeft [appellant] verzocht zich dienaangaande nog schriftelijk te mogen uitlaten. De gelegenheid daartoe zal hij krijgen bij memorie na enquête. [appellant] dient zijn schriftelijke toelichting vergezeld te doen gaan van onderliggende facturen bij de verrichte werkzaamheden. [geïntimeerde] zal hierop desgewenst bij antwoordmemorie na enquête kunnen reageren.
6.16.
Tenslotte overweegt het hof het volgende. De bewijsopdracht ziet op een relatief beperkt bedrag. Het hof heeft beslissingen genomen over enkele “tegenvorderingen/verrekenposten” van [geïntimeerde] en de factuur van [appellant] dient, in ieder geval op enkele onderdelen, gecorrigeerd te worden in verband met ten onrechte dubbel in rekening gebrachte BTW. In dat licht bezien geeft het hof partijen in overweging om de zaak in overleg te regelen.
6.17.
In afwachting van bewijslevering wordt iedere verdere beslissing aangehouden.

7.De uitspraak

Het hof:
laat [appellant] toe tot het bewijs dat partijen op of omstreeks 5 september 2013 overeenstemming hebben bereikt over zowel de offerte (prod. 3 bij inl. dagv.) als over het overzicht van 1 september 2013 (prod. 2 bij inl. dagv.);
bepaalt, voor het geval [appellant] bewijs door getuigen wil leveren, dat getuigen zullen worden gehoord ten overstaan van mr. Rousseau als raadsheer-commissaris, die daartoe zitting zal houden in het Paleis van Justitie aan de Leeghwaterlaan 8 te ’s-Hertogenbosch op een door deze te bepalen datum;
verwijst de zaak naar de rolzitting van 17 mei 2016 voor opgave van het aantal getuigen en van de verhinderdata van partijen zelf, hun raadslieden en de getuige(n) op dinsdagen of donderdagen in de periode van 4 tot 12 weken na de datum van dit arrest;
bepaalt dat de raadsheer-commissaris na genoemde rolzitting dag en uur van het getuigenverhoor zal vaststellen;
bepaalt dat de advocaat van [appellant] tenminste zeven dagen voor het verhoor de namen en woonplaatsen van de te horen getuigen zal opgeven aan de wederpartij en aan de civiele griffie;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.M. Brandenburg, M. van Ham en P.P.M. Rousseau en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 3 mei 2016.
griffier rolraadsheer