Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
8.Het verloop van de procedure
- het tussenarrest van 14 juli 2015;
- het deskundigenbericht van 14 oktober 2015, met bijlagen;
- de memorie na deskundigenbericht van [appellante] ;
- de antwoordmemorie na deskundigenbericht van het azM.
9.De verdere beoordeling
onderzoek moeten doen in het rijbroekgebied,
de anusreflex en anale sfincter moeten onderzoeken,
moeten navragen bij [appellante] hoe het plassen tot stand was gekomen (spontaan of door drukken op de onderbuik),
een controle moeten uitvoeren op het mogelijk achtergebleven zijn van een residu in de blaas (door nakatheterisatie of een bladderscan)?
specifiekgevaar voor het ontstaan van schade te voorkomen, en als degene die zich op schending van deze norm beroept, ook bij betwisting aannemelijk heeft gemaakt dat in het concrete geval het (specifieke) gevaar waartegen de norm bescherming beoogt te bieden, zich heeft verwezenlijkt. Terecht heeft het azM opgemerkt dat welhaast elke medische fout, met enige creativiteit, wel zou kunnen worden gekwalificeerd als een specifieke norm welke ziet op het voorkomen van de verwezenlijking van bepaalde risico’s. Daarmee zou het werkingsgebied van de beperkt bedoelde omkeringsregel aanmerkelijk te ver worden verruimd, aldus azM.
specifiekgevaar voor het ontstaan van schade te voorkomen is niet aan de orde. Het hof ziet mitsdien geen reden om terug te komen op zijn oordeel dat de omkeringsregel niet van toepassing is.
beginnendcaudasyndroom, en heeft de deskundige zich in zijn antwoord op vraag 2 dan ook strikt genomen daartoe beperkt, uit zijn antwoord op vragen 1, 2 en 3 volgt genoegzaam dat niet zozeer op grond van een specifiek daarop gericht protocol, als wel op grond van de basiskennis van een neuroloog, bepaalde onderzoeken (anale reflex, anale sfincter, residubepaling) verricht dienen te worden indien er verdenking bestaat voor een caudasyndroom. Dat aspect kan evenwel hooguit bijdragen tot een oordeel omtrent het handelen of nalaten van [huisarts 3] of een andere azM medewerker, maar leidt niet tot toepassing van de omkeringsregel.
Bij de fouten welke [huisarts 3] en/of andere medewerkers van het azM – in de loop van 12 januari 2001 - zouden hebben gemaakt gaat het niet om verkeerde handelingen welke op dat moment zelf tot schade hebben geleid; dat is althans gesteld noch gebleken. Het gaat om tekortkomingen welke ertoe leidden of konden leiden dat belangrijke symptomen werden gemist, symptomen welke – indien aanwezig en ontdekt – hadden kunnen leiden, en naar ervaringsregels hadden geleid, tot eerder ingrijpen.
Dit betekent dat sprake is van een keten van gebeurtenissen welke in causaal verband tot elkaar (zouden) staan. In de eerste plaats gaat het om het causaal verband tussen de gedragingen of nalatigheden van [huisarts 3] en/of andere medewerkers van het azM en het daardoor opgetreden delay. In de tweede plaats is aan de orde het causaal verband tussen het delay en de schade welke [appellante] als gevolg daarvan heeft of kan hebben ondervonden.
De rechtbank wees alle schadeposten (uitgezonderd de buitengerechtelijke kosten) af omdat deze onvoldoende zouden zijn onderbouwd. De buitengerechtelijke kosten werden slechts ten dele toegewezen.
Bij de vaststelling van de proceskosten gaat het hof uit van tarief VII, dat recht geeft op € 2.580,-- per punt bij de rechtbank en € 3.895,-- per punt bij het hof.