In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch diende, betreft het een hoger beroep in een civiele procedure over bouwkosten van een lift. De zaak is een vervolg op eerdere tussenarresten van het hof en betreft een geschil tussen een vennootschap en twee geïntimeerden, die in het incidenteel appel zijn opgetreden. De vennootschap, vertegenwoordigd door advocaat mr. J.L.J.E. Koster, heeft in eerste aanleg vorderingen ingesteld tegen de geïntimeerden, die worden bijgestaan door advocaat mr. Ph.C.M. van der Ven. De procedure is gestart naar aanleiding van vonnissen van de rechtbank Maastricht en de rechtbank Limburg, die eerder in de zaak hebben geoordeeld.
Tijdens de procedure heeft het hof een deskundigenonderzoek gelast naar de door de vennootschap betaalde facturen met betrekking tot meerwerk, elektra en sanitair. De deskundige, H.J.M. Bertram, heeft zijn bevindingen gepresenteerd, waarbij hij onderscheid heeft gemaakt tussen elektrische en werktuigbouwkundige installaties. De deskundige concludeert dat de vordering van de vennootschap ten aanzien van de E-installaties onredelijk is en dat deze niet hoger mag zijn dan € 906,49 exclusief btw. Voor de W-installaties en sanitair komt de deskundige tot een bedrag van € 41.715,36 exclusief btw.
Het hof heeft partijen in overweging gegeven om een onderlinge regeling van het geschil te beproeven en heeft verdere beslissingen aangehouden. De zaak is verwezen naar de rol voor een akte aan de zijde van de vennootschap, waarbij het hof geen antwoordakte verwacht. De uitspraak is gedaan op 3 mei 2016 en is openbaar uitgesproken door de rolraadsheer.