ECLI:NL:GHSHE:2016:1739

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
3 mei 2016
Publicatiedatum
3 mei 2016
Zaaknummer
200.131.249_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bouwkosten lift en bewijsopdracht in civiele procedure

In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch diende, betreft het een hoger beroep in een civiele procedure over bouwkosten van een lift. De zaak is een vervolg op eerdere tussenarresten van het hof en betreft een geschil tussen een vennootschap en twee geïntimeerden, die in het incidenteel appel zijn opgetreden. De vennootschap, vertegenwoordigd door advocaat mr. J.L.J.E. Koster, heeft in eerste aanleg vorderingen ingesteld tegen de geïntimeerden, die worden bijgestaan door advocaat mr. Ph.C.M. van der Ven. De procedure is gestart naar aanleiding van vonnissen van de rechtbank Maastricht en de rechtbank Limburg, die eerder in de zaak hebben geoordeeld.

Tijdens de procedure heeft het hof een deskundigenonderzoek gelast naar de door de vennootschap betaalde facturen met betrekking tot meerwerk, elektra en sanitair. De deskundige, H.J.M. Bertram, heeft zijn bevindingen gepresenteerd, waarbij hij onderscheid heeft gemaakt tussen elektrische en werktuigbouwkundige installaties. De deskundige concludeert dat de vordering van de vennootschap ten aanzien van de E-installaties onredelijk is en dat deze niet hoger mag zijn dan € 906,49 exclusief btw. Voor de W-installaties en sanitair komt de deskundige tot een bedrag van € 41.715,36 exclusief btw.

Het hof heeft partijen in overweging gegeven om een onderlinge regeling van het geschil te beproeven en heeft verdere beslissingen aangehouden. De zaak is verwezen naar de rol voor een akte aan de zijde van de vennootschap, waarbij het hof geen antwoordakte verwacht. De uitspraak is gedaan op 3 mei 2016 en is openbaar uitgesproken door de rolraadsheer.

Uitspraak

GERECHTSHOF ̓s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
zaaknummer HD 200.131.249/01
arrest van 3 mei 2016
in de zaak van
[de vennootschap],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
appellante in het principaal appel,
geïntimeerde in het incidenteel appel,
verder: [de vennootschap] ,
advocaat: mr. J.L.J.E. Koster te Maastricht,
tegen:

1.[geïntimeerde 1] ,

wonende te [woonplaats] ,
2. [geïntimeerde 2] ,
wonende te [woonplaats] (België),
geïntimeerden in het principaal appel,
appellanten in het incidenteel appel,
verder: [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] ,
advocaat: mr. Ph.C.M. van der Ven te ’s-Hertogenbosch,
als vervolg op de tussenarresten van dit hof van 16 december 2014, 21 april 2015 en 4 augustus 2015 in het hoger beroep van de door de rechtbank Maastricht respectievelijk rechtbank Limburg zittingsplaats Maastricht tussen partijen onder zaaknummer 164794/HA ZA 11-718 gewezen vonnissen van 21 november 2012 en 6 maart 2013.

12.Het verdere verloop van het geding

Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenarrest van 4 augustus 2015;
  • het deskundigenbericht van 27 januari 2016;
  • de beslissing van 11 februari 2016 waarbij het hof de schadeloosstelling en het loon van de deskundige heeft vastgesteld op in totaal € 2.725,60 inclusief btw;
  • de memorie na deskundigenbericht van [de vennootschap] van 29 maart 2016 met producties;
  • de antwoordmemorie na deskundigenbericht van [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] van 29 maart 2016 met producties.
Partijen hebben arrest gevraagd.

13.De verdere beoordeling

In het principaal appel en in het incidenteel appel
13.1
Bij tussenarrest van 4 augustus 2015 heeft het hof bepaald dat een deskundigenonderzoek wordt verricht naar de volgende vragen:
Kunt u aangeven welke van de door [de vennootschap] betaalde facturen (zie productie 10 bij dagvaarding in eerste aanleg) ter zake van meerwerk, elektra en sanitair betrekking hebben op de ruwbouw van het appartementencomplex [het appartementencomplex] te [vestigingsplaats] en tot beloop van welke bedragen (inclusief btw)?
Kunt u aangeven welke van die door [de vennootschap] betaalde facturen hebben betrekking op het appartement van [geïntimeerde 1] of de algemene ruimten, liften en parkeergarage en tot beloop van welke bedragen (inclusief btw)?
In hoeverre acht u de door [de vennootschap] in rekening gebrachte bedragen (rekening houdend met de aanpassing in punt 2.2 van de akte van [de vennootschap] van 14 januari 2014) naar algemene maatstaven redelijk?
Wat acht u verder nog van belang om op te merken?
en bkd. ing. H.J.M. Bertram, Adviesbureau Bertram [vestigingsnaam] BV, benoemd tot deskundige ter beantwoording van deze vragen.
13.2
In zijn rapport heeft de deskundige de facturen geanalyseerd en verslag gedaan van zijn bevindingen en conclusies. Daarbij heeft hij een onderscheid gemaakt tussen enerzijds de elektrische installaties (door hem aangeduid als E-installaties) en de werktuigbouwkundige installaties (door hem aangeduid als W-installaties).
Bij zijn antwoord op vraag 3 is de conclusie van de deskundige ten aanzien van de E-installaties, kort gezegd, dat de vordering van [de vennootschap] onredelijk is en dat deze niet hoger mag zijn dan een bedrag van € 906,49 exclusief btw (€ 2.258,77 inclusief btw). De door [de vennootschap] gestelde vordering ten aanzien van het sanitair is volgens de deskundige niet correct gesteld; hij gaat ervan uit dat hiermee wordt gedoeld op de vordering van de W-installaties en het sanitair; deze vordering komt volgens de berekening van de deskundige uit op een bedrag van € 41.715,36 exclusief btw (€ 49.623,74 inclusief btw). Daarnaast vermeldt de deskundige bij vraag 4 een minderwerkpost in verband met de liftinstallatie.
In het definitieve rapport is tevens zijn reactie opgenomen op het commentaar van partijen op het conceptrapport.
13.3
Met betrekking tot de totstandkoming van het rapport vermeldt de deskundige dat hij op 11 november 2015 ter verificatie van de daadwerkelijk gerealiseerde installaties en ter controle van de door hem ontvangen revisietekening de situatie ter plaatse heeft opgenomen en daarbij is rondgeleid door deer [medewerker van de vennootschap] van [de vennootschap] (paragraaf 5.3a). De deskundige vermeldt verder dat door een vergissing op zijn secretariaat de wederpartij hiervan niet in kennis gesteld en dat hij naar aanleiding van het bezwaar van [geïntimeerde 2] tegen deze gang van zaken op 23 december 2015 een tweede opname heeft doen plaatsvinden, waarbij deze wel aanwezig was (paragraaf 5.3b). In hun memorie na deskundigenbericht gaan [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] hier op in, maar zij verbinden aan hun kritiek op de deskundige geen consequenties met betrekking tot de bruikbaarheid van het rapport. Het hof ziet daar ook geen aanleiding voor.
13.4
Met betrekking tot de inhoud van het rapport en de uitgangspunten die de deskundige daarbij heeft gehanteerd hebben [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] bij hun memorie na deskundigenbericht een aantal producties overgelegd die voor een deel dateren van na het deskundigenbericht en de memorie na deskundigenbericht van [de vennootschap] . Alvorens nader in te gaan op de inhoud van het deskundigenbericht en het daarop geleverde commentaar acht het hof het aangewezen [de vennootschap] in de gelegenheid te stellen bij akte kort in te gaan op de door [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] bij hun memorie overgelegde producties. Desgewenst kan [de vennootschap] in haar akte - eveneens: kort - ingaan op het verzoek van [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] aan het hof om terug te komen van de beslissing in het tussenarrest van 21 april 2015 inzake de hoofdelijke aansprakelijkheid van [geïntimeerde 1] voor de gevorderde bouwkosten (r.o. 4.6). Voor enig ander doel is deze akte niet bestemd. Een antwoordakte wordt niet verwacht.
13.5
Het hof geeft partijen in overweging om op basis van hetgeen in deze procedure tot dusver is gebleken alsnog een onderlinge regeling van het geschil te beproeven. Het hof zal iedere verdere beslissing aanhouden.

14.De uitspraak

Het hof:
in het principaal appel en in het incidenteel appel
verwijst de zaak naar de rol van dinsdag 24 mei 2016 voor akte aan de zijde van [de vennootschap] met het hiervoor onder 13.4 vermelde doel (geen antwoordakte);
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. B.A. Meulenbroek, O.G.H. Milar en M.G.W.M. Stienissen en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 3 mei 2016.
griffier rolraadsheer