ECLI:NL:GHSHE:2016:1719

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
28 april 2016
Publicatiedatum
2 mei 2016
Zaaknummer
200 184 946_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van minderjarigen bij de andere ouder met gezag

In deze zaak gaat het om de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarigen [minderjarige 1] en [minderjarige 2] bij hun vader, na een eerdere beschikking van de rechtbank Oost-Brabant. De moeder, die gezamenlijk ouderlijk gezag uitoefent, heeft in hoger beroep verzocht om deze beschikking te vernietigen. De kinderen staan sinds 24 december 2014 onder toezicht van de gecertificeerde instelling (GI) en zijn sinds 24 september 2015 uit huis geplaatst bij hun vader. De moeder betwist de noodzaak van de uithuisplaatsing en stelt dat de situatie bij haar inmiddels is verbeterd. De GI daarentegen stelt dat de kinderen gedragsproblemen vertonen die voortkomen uit de onveilige thuissituatie bij de moeder. Tijdens de mondelinge behandeling zijn zowel de moeder als de GI gehoord, evenals de vader en de stiefmoeder. Het hof heeft vastgesteld dat de opvoedingssituatie bij de vader en de stiefmoeder momenteel stabiel is en dat de kinderen daar beter gedijen. Het hof oordeelt dat de huidige situatie, waarbij de kinderen bij de vader verblijven, in het belang van hun verzorging en opvoeding noodzakelijk is. De bestreden beschikking van de rechtbank wordt bekrachtigd.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
Uitspraak : 28 april 2016
Zaaknummer : 200.184.946/01
Zaaknummer 1e aanleg : C/01/300565/JE RK 15-1832
in de zaak in hoger beroep van:
[appellante],
wonende te [woonplaats] ,
appellante,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. N.M.J. Schepens,
tegen
Stichting Bureau Jeugdzorg Noord-Brabant,
gevestigd te [vestigingsplaats] en mede kantoorhoudende te [kantoorplaats] ,
verweerster,
hierna te noemen: de GI.
Als belanghebbenden worden aangemerkt:
- de heer [de vader] (hierna ook te noemen: de vader);
- mevrouw [de stiefmoeder] (hierna te noemen: de stiefmoeder).
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend: de Raad voor de Kinderbescherming,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 17 december 2015.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met daarbij gevoegd het procesdossier in eerste aanleg, ingekomen ter griffie op 25 januari 2016, heeft de moeder verzocht voormelde beschikking te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, te bepalen dat het verzoek van de GI om de machtiging tot plaatsing van de hierna nader te noemen [minderjarige 1] en [minderjarige 2] bij de andere ouder met gezag te verlengen, af te wijzen als ongegrond, onbewezen en niet steunend op de wet.
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 11 maart 2016, heeft de GI verzocht het hoger beroep van de moeder af te wijzen en de bestreden beschikking in stand te laten.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 5 april 2016. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de moeder, bijgestaan door mr. Schepens;
- de GI, vertegenwoordigd door de heer [vertegenwoordiger van de stichting] ;
- de vader en de stiefmoeder, bijgestaan door mr. K.E. Centen-Mölgaard.
2.3.1.
De raad is niet ter zitting verschenen.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg op 10 december 2015;
  • het V6-formulier met bijlage van de advocaat van de moeder d.d. 1 april 2016;
  • het V6-formulier met bijlage van de advocaat van de moeder d.d. 4 april 2016.

3.De beoordeling

3.1.
Uit het inmiddels door echtscheiding ontbonden huwelijk van de moeder en de vader zijn geboren:
- [minderjarige 1] (hierna te noemen: [minderjarige 1] ), op [geboortedatum] 2009 te [geboorteplaats] ;
- [minderjarige 2] (hierna te noemen: [minderjarige 2] ), op [geboortedatum] 2010 te [geboorteplaats] .
De moeder en de vader oefenen gezamenlijk het ouderlijk gezag over de kinderen uit.
3.2.
[minderjarige 1] en [minderjarige 2] staan sinds 24 december 2014 onder toezicht van de GI. Zij zijn op grond van een daartoe strekkende machtiging sinds 24 september 2015 uit huis geplaatst bij de andere met gezag belaste ouder, zijnde de vader.
3.3.
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de rechtbank de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] verlengd tot 24 december 2016 alsmede de aan de GI verleende machtiging verlengd om [minderjarige 1] en [minderjarige 2] met ingang van 24 december 2015 tot uiterlijk 24 juni 2016 uit huis te plaatsen bij de andere met gezag belaste ouder.
3.4.
De moeder kan zich met deze beslissing voor zover het de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing betreft, niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.5.
De moeder voert in het beroepschrift, zoals aangevuld ter zitting, - kort samengevat - het volgende aan.
Er is niet voldaan aan de voorwaarden voor een verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing. De ontwikkelingsbedreiging van de kinderen kan in het kader van de ondertoezichtstelling worden aangepakt.
Ten onrechte heeft de rechtbank overwogen dat er naast de problematiek van de kinderen ook sprake is van persoonlijke problematiek van de moeder (TIQ 53) en een onstabiele thuissituatie bij de moeder, waardoor [minderjarige 1] en [minderjarige 2] momenteel niet bij de moeder kunnen wonen. De moeder betwist dat zij een TIQ van 53 heeft. Daarnaast is er al geruime tijd rust in de situatie van de moeder. Zij stelt zich begeleidbaar op en heeft geen probleem met het inschakelen van praktische ondersteuning. Via het Familiegroepsplan wordt de moeder thans de mogelijkheid geboden om met hulp van het eigen netwerk te werken aan mogelijke ontwikkelingsbedreigingen. Zowel de moeder als de vader hebben zich bereid verklaard daaraan hun medewerking te verlenen. Met de kinderen gaat de moeder goed om; zij belast hen niet met (negatieve) informatie over de vader.
Ten onrechte ook heeft de rechtbank overwogen dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] lange tijd in een zorgelijke situatie hebben verkeerd. De moeder betwist dat er in het afgelopen jaar vijf politiemeldingen zijn geweest op haar adres of dat er politiebemoeienis is geweest in het bijzijn van de kinderen. Haar problematisch relatie met [ex-partner] heeft zij begin september 2015 reeds verbroken. Na aangeven van de GI dat het niet goed was dat anderen zich mengden in de relatie tussen haar en de vader heeft zij het contact met haar moeder eveneens verbroken. Op school ging het erg goed met [minderjarige 1] en [minderjarige 2] en zij voelden zich fijn in de buurt waar zij woonden met hun vriendjes en vriendinnetjes.
Vanuit het kader van de ondertoezichtstelling had eerder ingegrepen kunnen en moeten worden in de situatie. De GI had duidelijk aan de moeder moeten aangeven wat er van haar werd verwacht en welke hulpverlening zou worden ingezet. Door de plaatsing van de kinderen bij de vader, die geen positief woord over heeft voor de moeder, zijn de kinderen in een ernstig loyaliteitsconflict beland. Het heeft ook heel veel voeten in de aarde gehad om de omgang tussen de moeder en de kinderen op te starten.
Het is in het belang van de kinderen dat zij spoedig mogelijk weer thuis worden geplaatst.
3.6.
De GI voert in het verweerschrift, zoals aangevuld ter zitting, - kort samengevat - het volgende aan.
De machtiging tot verlenging van de uithuisplaatsing is niet ten onrechte verleend. De zorgen over de ontwikkeling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] waren groot. Zij reageerden ook gedragsmatig op de instabiele thuissituatie, met name door bedplassen, broekpoepen en zich afsluiten. De informatie over het IQ van de moeder en over de politiecontacten komt van gerenommeerde instanties, te weten GGzE en de politie. Weliswaar heeft de moeder de relatie met de heer [ex-partner] verbroken, maar deze maakt als vriend ook thans nog een belangrijk deel uit van het leven van de moeder. Ook oma moederszijde maakt hiervan nog steeds deel uit.
Beide ouders hebben een verantwoordelijkheid wat betreft de (v)echtscheiding en zij worden daar beiden ook op aangesproken. Bij de vader is echter geen onrust waar [minderjarige 1] en [minderjarige 2] bang van worden. Nu zij bij hem wonen, gaat het veel beter met hen. Snel na de uithuisplaatsing zijn zij gestart op hun nieuwe school in [plaats] . Hier gaat het goed en de meisjes hebben goede aansluiting met klasgenootjes. [minderjarige 1] slaapt weer goed en heeft geen nachtmerries meer. Zij is soms nog agressief naar andere kinderen of naar haar zusje. Zij krijgt nu ook speltherapie. [minderjarige 2] praat veel meer en heeft vriendinnetjes. Beide kinderen zitten bij een club. De begeleide omgang met de moeder loopt vooralsnog erg goed. Doel is om gefaseerd te komen tot een onbegeleide contactregeling.
3.7.
Het hof overweegt het volgende.
3.7.1.
Op grond van artikel 1:265c lid 2 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter, mits aan de grond, bedoeld in artikel 1:265b lid 1 BW is voldaan, de duur van de machtiging uithuisplaatsing telkens verlengen met ten hoogste een jaar.
3.7.2.
Ingevolge artikel 1:265b lid 1 BW kan de rechter de gecertificeerde instelling, bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid.
3.7.3.
Gebleken is dat de opvoedingssituatie van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] bij de moeder ten tijde van de indiening van het verzoek tot machtiging uithuisplaatsing ernstige zorgen baarde. Weliswaar heeft de moeder betwist dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] lange tijd in een zorgelijke situatie hebben verkeerd, maar het hof is van oordeel dat uit de overgelegde stukken voldoende is gebleken dat de opvoedingssituatie bij de moeder voor [minderjarige 1] en [minderjarige 2] onveilig en bedreigend was. Niet betwist is dat de kinderen als weerslag op de situatie bij de moeder gedragsproblemen lieten zien, zoals opstandig gedrag, verlatingsangst, bedplassen en broekpoepen.
Hoewel de moeder stelt dat haar situatie inmiddels geruime tijd stabiel en rustig is, zodat zij met hulp en ondersteuning de zorg voor de kinderen weer op zich kan nemen, is het hof hiervan voorshands niet gebleken. Zo is de rol die de heer [ex-partner] thans in het leven van de moeder (nog) speelt onduidelijk. Evenmin is het hof gebleken dat het IQ van de moeder anders is dan gediagnosticeerd door GGzE. De moeder betwist de GGzE diagnose weliswaar, doch zij geeft geen informatie over een nieuwe IQ-test die zij, zo zij heeft aangegeven, zou laten uitvoeren. De begeleiding van de moeder in het kader van het Familiegroepsplan bevindt zich nog in de beginfase.
Het hof stelt op basis van de overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting vast dat het thans in de opvoedingssituatie bij de vader en de stiefmoeder goed gaat met [minderjarige 1] en [minderjarige 2] . Zij zijn rustiger, hun schoolprestaties gaan goed vooruit en er wordt gewerkt aan hun gedragsproblemen. De situatie van de vader en de stiefmoeder is, zo is tot dusverre gebleken, rustig en stabiel.
Het hof acht het in de gegeven situatie − waarbij bovendien geldt dat beide ouders het ouderlijk gezag hebben over de kinderen en zij beiden erg op de kinderen betrokken zijn − van belang dat er duidelijk zicht komt op de zorg- en opvoedingsmogelijkheden van zowel de moeder als de vader (en de stiefmoeder) om alsdan een verantwoorde beslissing te kunnen nemen over het (hoofd)verblijf van de kinderen. Zolang die duidelijkheid er nog niet is, acht het hof het, gelet op het voorgaande, in het belang van de verzorging en opvoeding van de kinderen noodzakelijk dat de huidige situatie waarbij de kinderen bij de vader en de stiefmoeder verblijven, wordt gecontinueerd.
3.8.
Het voorgaande leidt ertoe dat de bestreden beschikking, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, dient te worden bekrachtigd.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 17 december 2015, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.D.M. Lamers, E.A.M. Scheij en H.M.A.W. Erven en in het openbaar uitgesproken op 28 april 2016.