In deze zaak gaat het om de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarigen [minderjarige 1] en [minderjarige 2] bij hun vader, na een eerdere beschikking van de rechtbank Oost-Brabant. De moeder, die gezamenlijk ouderlijk gezag uitoefent, heeft in hoger beroep verzocht om deze beschikking te vernietigen. De kinderen staan sinds 24 december 2014 onder toezicht van de gecertificeerde instelling (GI) en zijn sinds 24 september 2015 uit huis geplaatst bij hun vader. De moeder betwist de noodzaak van de uithuisplaatsing en stelt dat de situatie bij haar inmiddels is verbeterd. De GI daarentegen stelt dat de kinderen gedragsproblemen vertonen die voortkomen uit de onveilige thuissituatie bij de moeder. Tijdens de mondelinge behandeling zijn zowel de moeder als de GI gehoord, evenals de vader en de stiefmoeder. Het hof heeft vastgesteld dat de opvoedingssituatie bij de vader en de stiefmoeder momenteel stabiel is en dat de kinderen daar beter gedijen. Het hof oordeelt dat de huidige situatie, waarbij de kinderen bij de vader verblijven, in het belang van hun verzorging en opvoeding noodzakelijk is. De bestreden beschikking van de rechtbank wordt bekrachtigd.