ECLI:NL:GHSHE:2016:1711

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
28 april 2016
Publicatiedatum
28 april 2016
Zaaknummer
15/00999
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake kostenvergoeding bezwaar en beroep in belastingzaak

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Oost-Brabant, waarin het beroep ongegrond werd verklaard. De Heffingsambtenaar had in het kader van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ) een beschikking gegeven waarbij de waarde van de onroerende zaak per de peildatum 1 januari 2013 was vastgesteld op € 316.000. Na bezwaar werd deze waarde verlaagd tot € 313.000, maar de tegemoetkoming in de kosten van bezwaar werd als te laag beoordeeld. Belanghebbende stelde dat de Rechtbank ten onrechte het beroep ongegrond had verklaard, omdat partijen het erover eens waren dat de tegemoetkoming in de kosten van bezwaar onjuist was vastgesteld. Het Hof oordeelde dat de Rechtbank de tegemoetkoming voor de kosten van het bezwaar moest verhogen en stelde deze vast op € 613, inclusief taxatiekosten. Tevens werd bepaald dat de Heffingsambtenaar het griffierecht van € 45 voor de Rechtbank en de griffier het griffierecht van € 123 voor het Hof moest vergoeden. Het Hof vernietigde de uitspraak van de Rechtbank en verklaarde het beroep gegrond.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team belastingrecht
Meervoudige Belastingkamer
Kenmerk: 15/00999
Uitspraak op het hoger beroep van
[belanghebbende] ,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
hierna: belanghebbende,
tegen de uitspraak van de Rechtbank Oost-Brabant (hierna: de Rechtbank) van 11 juni 2015, nummer AWB 14/4544, in het geding tussen
belanghebbende,
en
de heffingsambtenaar van de gemeente Schijndel,
hierna: de Heffingsambtenaar,
betreffende de in het kader van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: Wet WOZ) aan belanghebbende gezonden beschikking waarbij de waarde van de onroerende zaak [a-straat] 38 te [vestigingsplaats] (hierna: de onroerende zaak) per de peildatum 1 januari 2013 (hierna: de peildatum) is vastgesteld voor het tijdvak 1 januari 2014 tot en met 31 december 2014 (hierna: de beschikking) en de tegelijkertijd aan belanghebbende ter zake van deze onroerende zaak (hierna: de onroerende zaak) opgelegde aanslag in de onroerende zaakbelasting voor het jaar 2014 (hierna: de aanslag).

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De Heffingsambtenaar heeft in het kader van de Wet WOZ aan belanghebbende een beschikking gegeven waarbij de waarde van de onroerende zaak per de peildatum 1 januari 2013 voor het tijdvak 1 januari 2014 tot en met 31 december 2014 is vastgesteld op € 316.000. Tegelijkertijd is aan belanghebbende ter zake van de onroerende zaak een aanslag in de onroerende zaakbelasting over het jaar 2014 opgelegd, welke aanslag in één geschrift is verenigd met de beschikking. Bij uitspraak op bezwaar is het bezwaar gegrond verklaard, is de waarde van de onroerende zaak verminderd tot € 313.000, is de aanslag in de onroerende zaakbelasting dienovereenkomstig verminderd en is een tegemoetkoming in de kosten van bezwaar verleend.
1.2.
Belanghebbende is van deze uitspraak in beroep gekomen bij de Rechtbank. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende een griffierecht geheven van € 45. De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
1.3.
Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Hof. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 123. De Heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
1.4.
Het onderzoek ter zitting is met schriftelijke toestemming van partijen achterwege gebleven.
1.5.
Het Hof heeft op 11 maart 2016 het onderzoek gesloten.

2.Feiten

Op grond van de stukken van het geding zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het Hof komen vast te staan:
2.1.
Ter zake van de onroerende zaak is de onder 1.1 vermelde beschikking gegeven en is de aldaar vermelde aanslag opgelegd.
2.2.
Na door belanghebbende tegen de beschikking en de aanslag gemaakt bezwaar heeft de Heffingsambtenaar bij uitspraak op bezwaar de bij beschikking vastgestelde waarde van de onroerende zaak van € 316.000 verminderd tot € 313.000 en de aanslag dienovereenkomstig verminderd.
2.3.
Bij de uitspraak op bezwaar heeft de Heffingsambtenaar een tegemoetkoming in de kosten van bezwaar vastgesteld. Deze tegemoetkoming is berekend als volgt: (1 punt (bezwaarschrift) x € 243) + € 100 (taxatierapport, exclusief omzetbelasting) = € 343.
2.4.
Belanghebbende heeft op pagina 2 van het beroepschrift bij de Rechtbank aangevoerd dat hij (mede) in beroep komt tegen de beslissing in de uitspraak op bezwaar inzake de tegemoetkoming in de kosten van bezwaar. Hij heeft aangevoerd, dat ook 1 punt voor de hoorzitting moet worden verleend en dat de kosten van de taxatie moeten worden vergoed inclusief omzetbelasting, omdat belanghebbende een particulier is die de omzetbelasting niet kan verrekenen.
2.5.
De Heffingsambtenaar heeft in het verweerschrift bij de Rechtbank bevestigd dat het standpunt van belanghebbende, dat bij uitspraak op bezwaar de tegemoetkoming in de kosten van bezwaar onjuist is vastgesteld, bevestigd.
2.6.
De Rechtbank heeft in de bestreden uitspraak het bij de Rechtbank ingestelde beroep ongegrond verklaard.
2.7.
In het hoger beroepschrift heeft belanghebbende aangevoerd dat de Rechtbank ten onrechte het beroep ongegrond heeft verklaard, omdat partijen het eens waren over het standpunt van belanghebbende zoals vermeld onder 2.4, zodat het beroep gegrond had moeten worden verklaard.
2.8.
In het verweerschrift in hoger beroep van de Heffingsambtenaar schrijft de Heffingsambtenaar het volgende:
‘Zoals ik reeds in het verweerschrift van 5 maart 2015 heb aangegeven heeft gemachtigde met betrekking tot de toegekende proceskostenvergoeding in bezwaarfase volledig gelijk. In bezwaarfase is er € 264,00 te weinig proceskostenvergoeding toegekend. Het beroep van gemachtigde had derhalve gegrond verklaard moeten worden. Er had een vergoeding van de resterende proceskosten in bezwaarfase ad € 264,00 en een vergoeding van proceskosten met betrekking tot de beroepsfase moeten worden toegekend.
Ik betreur het dat hiervoor alsnog hoger beroep noodzakelijk is.’.

3.Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen

3.1.
Het geschil betreft het antwoord op de volgende vraag:
Dient aan belanghebbende een tegemoetkoming in de kosten van het bezwaar te worden verleend van 2 punten vermeerderd met een tegemoetkoming in de kosten van taxatie (€ 100 + 21% omzetbelasting=) € 121?
Partijen beantwoorden deze vraag bevestigend.
3.2.
Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden, welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt.
3.3.
Partijen concluderen tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, tot vernietiging van de uitspraak op bezwaar, tot vermindering van de bij beschikking vastgestelde waarde tot € 313.000 en een dienovereenkomstige vermindering van de aanslag en tot een tegemoetkoming in de kosten van bezwaar voor 2 punten en de vergoeding van de taxatiekosten van € 121.

4.Gronden

Ten aanzien van het geschil
4.1.
De Rechtbank heeft over het hoofd gezien, dat partijen het erover eens waren dat de tegemoetkoming voor de kosten van het bezwaar moesten worden gesteld op 2 punten (1 punt bezwaarschrift + 1 punt voor de hoorzitting) vermeerderd met € 121 taxatiekosten inclusief omzetbelasting.
4.2.
Doende wat de Rechtbank had behoren te doen, zal het Hof de tegemoetkoming van de kosten van het bezwaar opnieuw vaststellen (conform Hoge Raad 29 april 2013, 11/03600, ECLI:NL:HR:2013:BX4034). Het Hof stelt deze tegemoetkoming, mede gelet op het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht, op 2 (punten) x € 246 (waarde per punt) x 1 (factor gewicht van de zaak) is € 492, vermeerderd met € 121 taxatiekosten is, in totaal, € 613.
Ten aanzien van het griffierecht
4.3.
Nu de uitspraak van de Rechtbank en de uitspraak op bezwaar worden vernietigd, dient aan belanghebbende het door hem ter zake van de behandeling van het beroep bij de Rechtbank en het hoger beroep bij het Hof betaalde griffierecht ten bedrage van € 45 respectievelijk € 123 te vergoeden.
4.4.
Het Hof zal op de voet van art. 8:74 van de Awb bepalen dat het ter zake van de behandeling van het beroep bij de Rechtbank betaalde griffierecht door de Heffingsambtenaar dient te worden vergoed.
4.5.
Omdat de Rechtbank een fout heeft gemaakt en belanghebbende daardoor genoodzaakt is geweest hoger beroep in te dienen zal het Hof op de voet van art. 8:114 van de Awb bepalen dat het ter zake van de behandeling van het hoger beroep bij het Hof betaalde griffierecht door de griffier zal worden vergoed.
Ten aanzien van de proceskosten
4.6.
Nu het door belanghebbende ingestelde (hoger) beroep gegrond is, acht het Hof termen aanwezig de Heffingsambtenaar te veroordelen tot betaling van een tegemoetkoming in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het beroep bij de Rechtbank en bij het Hof redelijkerwijs heeft moeten maken.
4.7.
Het Hof stelt deze tegemoetkoming voor de behandeling van het beroep bij de Rechtbank, mede gelet op het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht, op 2 (punten) x € 496 (waarde per punt) x 1 (factor gewicht van de zaak) is € 992. Met betrekking tot de factor gewicht van de zaak overweegt het Hof dat bij de Rechtbank het geschil zich ook uitstrekte tot de waarde van de onroerende zaak.
4.8.
Het Hof stelt deze tegemoetkoming voor de behandeling van het hoger beroep bij Hof, mede gelet op het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht, op 1 (punten) x € 496 (waarde per punt) x 0,5 (factor gewicht van de zaak) is € 248.

5.Beslissing

Het Hof:
  • vernietigtde uitspraak van de Rechtbank,
  • verklaarthet bij de Rechtbank ingestelde beroep gegrond,
  • vernietigtde uitspraak op bezwaar,
  • vermindertde bij beschikking vastgestelde waarde tot € 313.000,
  • bepaaltdat de aanslag dienovereenkomstig wordt verminderd,
  • veroordeeltde Heffingsambtenaar in een tegemoetkoming van de kosten van het bezwaar vastgesteld op € 613,
  • veroordeeltde Heffingsambtenaar in een tegemoetkoming van de kosten van het geding bij de Rechtbank en bij het Hof aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op in totaal € 1.240,
  • gelastdat door de Heffingsambtenaar aan belanghebbende het door deze ter zake van de behandeling van het beroep bij de Rechtbank betaalde griffierecht ten bedrage van € 45 wordt vergoed, en
  • gelastdat door de griffier aan belanghebbende het door deze ter zake van de behandeling van het hoger beroep bij het Hof betaalde griffierecht ten bedrage van € 123 wordt vergoed.
Aldus gedaan op 28 april 2016 door P. Fortuin, lid van voormelde Kamer, in tegenwoordigheid van K.M.J. van der Vorst, griffier. De beslissing is op die datum ter openbare zitting uitgesproken en afschriften van de uitspraak zijn op die datum aangetekend aan partijen verzonden.
Het aanwenden van een rechtsmiddel:
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH ’s-Gravenhage. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen.
Bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
Het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
de naam en het adres van de indiener;
een dagtekening;
een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
e gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.