ECLI:NL:GHSHE:2016:1695

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
29 april 2016
Publicatiedatum
28 april 2016
Zaaknummer
20-000940-15
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer : 20-000940-15
Uitspraak : 29 april 2016
TEGENSPRAAK
Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof
's-Hertogenbosch
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Oost-Brabant van 16 maart 2015 in de strafzaak met parketnummer 01-865013-13 tegen de verdachte:
[naam van de verdachte],
geboren te [geboorteplaats 1] op [een datum in het jaar] 1991,
thans verblijvende in de Penitentiaire Inrichting Nieuwengein.

A. Hoger beroep

Bij voormeld vonnis is de verdachte wegens moord veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 jaren met aftrek van voorarrest. Voorts is beslist over de in beslag genomen voorwerpen en de door benadeelde partijen gevorderde schadevergoedingen.
De verdachte heeft tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.

B. Omvang van het hoger beroep

De benadeelde partijen [A] en [B] zijn door de rechtbank niet-ontvankelijk verklaard in hun vorderingen tot schadevergoeding en hebben in hoger beroep niet laten weten deze vorderingen te handhaven. De vorderingen zijn daarom niet aan het oordeel van het hof onderworpen.

C. Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsman naar voren is gebracht. Verder heeft het hof kennisgenomen van hetgeen door [C] (moeder van het slachtoffer) en namens [D] (zusje van het slachtoffer) aan de orde is gesteld in het kader van de uitoefening van het spreekrecht. Tot slot heeft het hof kennisgenomen van de toelichting die de advocate van [C] en [D] heeft gegeven op hun vorderingen tot schadevergoeding.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, wederom de impliciet primair ten laste gelegde moord bewezen zal verklaren en de verdachte zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 jaren met aftrek van voorarrest. Haar vordering behelst tevens de teruggave van de in beslag genomen voorwerpen aan de rechthebbenden en de toewijzing van de vorderingen van de benadeelde partijen [C] , [D] en [E] , telkens met oplegging van een bijbehorende schadevergoedingsmaatregel, tot respectievelijk de bedragen van € 8.001,85 met wettelijke rente, € 20.401,41 met wettelijke rente en € 1.302,08 zonder wettelijke rente. Voor het overige kunnen de benadeelde partijen naar het oordeel van de advocaat-generaal niet in hun vorderingen worden ontvangen.
De raadsman heeft bepleit dat de verdachte zal worden vrijgesproken van de impliciet primair ten laste gelegde moord. Ten aanzien van de impliciet subsidiair ten laste gelegde doodslag heeft de raadsman te kennen gegeven zich te conformeren aan het oordeel van het hof. Ter zake van dat feit heeft de raadsman een strafmaatverweer gevoerd. De in beslag genomen voorwerpen kunnen ook wat de verdediging betreft worden teruggegeven aan de rechthebbenden. De verdediging kan zich verder vinden in de vordering van de benadeelde partij [C] . Ten aanzien daarvan is dan ook geen verweer gevoerd. Wel is verweer gevoerd ten aanzien van onderdelen van de vorderingen van de benadeelde partijen [D] en [E] .

D. Vonnis waarvan beroep

De verdachte is in hoger beroep teruggekomen van de ontkennende verklaring die hij ter terechtzitting in eerste aanleg heeft afgelegd; namens hem is, mede gelet daarop, een ander (bewijs)verweer gevoerd. Het hof hecht daarom aan een hernieuwde opzet van de bewijsvoering. Daar komt bij dat het hof tot een andere strafoplegging en andere beslissingen ten aanzien van de vorderingen van de benadeelde partijen komt dan de rechtbank. Het hof zal daarom het vonnis waarvan beroep vanuit het oogpunt van efficiency vernietigen.

E. Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 10 september 2013 te 's-Hertogenbosch opzettelijk en met voorbedachten rade [S] van het leven heeft beroofd, immers heeft hij, verdachte, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, die [S] een of meermalen met een mes, althans een scherp voorwerp, gestoken, ten gevolge waarvan voornoemde [S] is overleden.

F. Bewezenverklaring

Het hof acht - op grond van de hierna vermelde redengevende feiten en omstandigheden, de daaraan ten grondslag liggende bewijsmiddelen en de bewijsoverwegingen - wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het impliciet primair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 10 september 2013 te 's-Hertogenbosch opzettelijk en met voorbedachten rade
[S] van het leven heeft beroofd, immers heeft hij, verdachte, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, die [S] meermalen met een mes gestoken, ten gevolge waarvan voornoemde [S] is overleden.

G. Bewijs: de door het hof vastgestelde feiten en omstandigheden

Het hof stelt daarvoor op grond van de inhoud van de wettige bewijsmiddelen, waarnaar in de voetnoten bij dit arrest wordt verwezen, de volgende feiten en omstandigheden vast. [1]
Aangifte van bedreiging met de dood
[S] (hierna: [S] ) deed op 15 augustus 2013 aangifte van bedreiging met de dood tegen de verdachte. Zij verklaarde dat zij sinds 10 september 2011 een relatie met de verdachte heeft gehad en dat zij die relatie op 1 juli 2013 heeft verbroken. De verdachte kon zich volgens haar niet vinden in de uitleg die zij voor het verbreken van de relatie had gegeven en bleef haar via WhatsApp, Skype en het online spel ‘World of Warcraft’ berichten sturen. In die berichten stond dat hij met haar wilde praten en niet zonder haar kon. Op 2 augustus 2013 stuurde de verdachte vervolgens via Skype de volgende berichten:
“Now you have done it, you and I share the same fate, no you have really pissed me off lady. […] you will pay with blood for this, ever last drop of your blood I will see flowing, ferry ferry soon.”
[S] was bang dat de verdachte die bedreigingen waar zou gaan maken. Ze verklaarde altijd goed om zich heen te kijken als zij op straat liep. [2]
Aantreffen van een bebloede vrouw na een 112-melding
Op 10 september 2013 kwam er omstreeks 08:19 uur een 112-melding binnen. [3] De melder, [A] , liet weten dat er aan de overzijde van zijn woning, in een steegje, een ernstige mishandeling gaande was. [4] De melding luidde als volgt:
“Een steegje [van de] [straat 1] . […] Ligt iemand flink te bloeden. Die is in elkaar geslagen. Mijn vrouw roept net. […] De ambulance moet nu echt heel snel komen. […] Mijn vrouw loopt naar buiten om mijn zoontje naar […] school te brengen en ze hoort gekrijs en er wordt iemand in elkaar geslagen en die jongen loopt weg. […] Het gaat niet goed met die mevrouw roept mijn… […] Er zijn nu twee mensen bij. […] Iemand is […] met [reanimatie] begonnen.” [5]
Het steegje aan de [straat 1] is een brandgang, die om de hoek is gelegen van de [straat 2] . [6] [S] woonde aan de [straat 2] [huisnummer] . [7]
Naar aanleiding van de melding is de politie ter plaatse gekomen en heeft in de brandgang een vrouw aangetroffen die volledig onder het bloed zat en in een grote plas bloed lag.
De kleding van de vrouw was doordrenkt met bloed. Een politieagent zag dat de buik van de vrouw iets op en neer ging en hoorde een zucht. De vrouw is vervolgens door de politieagenten en de medewerkers van de ambulancedienst op een brancard gelegd en per ambulance naar het ziekenhuis vervoerd. [8]
Overlijden van de vrouw, identiteitsvaststelling en doodsoorzaak
De vrouw is kort na de aankomst in het ziekenhuis, omstreeks 08:52 uur, overleden. [9] Het bleek om [S] te gaan. [10] Op haar lichaam werd sectie verricht. Bij die sectie zijn in totaal 10 streepvormige, scherprandige huidperforaties met omgevende bloeduitstortingen aangetroffen. Deze, als steek- en snijletsels aangeduide, huidperforaties werden onder meer aangetroffen links op de borst (letsels A en B, waarbij letsel B door de weke delen van de hals stak), rechts op de borst (letsels C en D, waarbij letsel C door het middenrif en bijna door de lever stak), op de linker flank (letsel E, dat door de milt stak en instak tot achter de lichaamsslagader), het rechter bovenbeen (letsel F), het linker bovenbeen (letsel G), boven de linker knie (letsel H) en op de rechter arm (letsel J). De sectieresultaten werden geïnterpreteerd als tekenen van bij leven opgetreden inwerking van uitwendig mechanisch perforerend en klievend geweld, zoals kan worden opgeleverd door steken en snijden met een of meerdere messen. De letsels hebben geleid tot zeer ernstig, overwegend uitwendig bloedverlies en verbloeding. Geconcludeerd werd dat dat het overlijden volledig wordt verklaard door de verbloeding ten gevolge van multipele steek- en snijletsels. [11]
Verklaringen van ooggetuigen
Dat het slachtoffer meerdere keren met een mes is gestoken, werd ook door verschillende getuigen waargenomen. Een van die getuigen is de vrouw van de melder, [B] . Zij werd direct na het gebeuren door de politie als getuige gehoord en heeft bij die gelegenheid het volgende verklaard:
“Ik zag een vrouw in een foetushouding in de brandgang op de grond liggen. Die [hoorde ik] gillen. Ik zag een man boven de vrouw staan. Die [hing] voorover […]. Ik zag dat de man op haar in beukte en haar sloeg. Ik riep naar de man: ‘Hé idioot. Hou eens op. Ben je wel normaal.’ Ik zag dat de man niet stopte en door bleef gaan. […] Daarna zag ik pas dat de man met een mes instak op de vrouw. Het mes leek op een zaag en het lemmet leek donker van kleur. De man haalde verschillende keren uit met het mes. Hij hief hierbij het mes ver boven zijn hoofd en stak met kracht in op de vrouw.” [12]
Twee dagen later heeft zij voorts in het een nader getuigenverhoor het volgende verklaard:
“De vrouw […] had haar knieën opgetrokken alsof ze zich aan het beschermen was. […] Haar armen […] had ze opgetrokken voor haar borst. […] De man […] heb ik […] niet zien veranderen van plaats. Het was een beweging die meerdere malen herhaald werd door de man. […] Ik zag […] dat […] hij […] voorovergebogen [stond], boven haar lijf. […] Ik kan mij herinneren dat het mes opvallend gekarteld was en een zwart lemmet had. Het leek wel een zaag. […] Ik [heb] […] geroepen en gegild. […] Hij reageerde totaal niet. Hij zat er zo in waar die mee bezig was.Mijn bedoeling was ook om zijn aandacht te vragen, zodat hij zou stoppen, maar [hij] reageerde totaal niet. Hij was echt gefocust op datgeen hij aan het doen was. […] Die vrouw […] had totaal geen kans om daar weg te komen.” [13]
Een andere buurtbewoner, [F] , heeft nog meer van de toedracht waargenomen. Toen zij in de vroege ochtend van haar nachtdienst thuiskwam, werd haar aandacht getrokken door de man die later [S] heeft neergestoken. De verklaringen die zij diezelfde dag heeft afgelegd, eerst direct na het gebeuren op de plaats van het delict en vervolgens in de avond op het politiebureau, geven de gang van zaken als volgt chronologisch weer:
“Ik ben om 07:10 uur weggegaan vanaf mijn werk. […] Ik weet […] dat ik voor vijf voor half 8 thuis was […].” [14] “Toen ik kwam aanfietsen in de straat, [straat 1] , zag ik een man ter hoogte van huisnummer 32 staan. Deze man viel mij op, omdat de man met zijn bovenlichaam over de kliko van nummer 32 […] hing. […] Ik liep vervolgens met mijn fiets naar de brandgang […], richting mijn schuur. Ik keek, terwijl ik mijn fiets wilde wegzetten, nog een keer naar de man. De man trok mijn aandacht, omdat ik wist dat de laatste tijd [in de buurt] […] [veel] fietsen [worden weggenomen] en veel ruiten worden ingegooid. […] Ik heb vervolgens mijn schuurtje verlaten en zag nog steeds diezelfde man staan bij de kliko aan de overkant van de weg. Ik zag dat de man nerveus om zich heen keek. Ik zag dat de man continu aan zijn capuchon [van zijn groene trui] trok om zijn gezicht te bedekken. Nadat ik de brandgang had verlaten, liep ik naar mijn voordeur. […] Toen ik mijn sleutel in het sleutelgat stopte, keek ik nogmaals naar de man. Ik zag dat de man heel gefocust naar de brandgang bleef kijken. […] Ik zag dat de man [een tas bij zich droeg, die goed gevuld leek omdat die bol stond, en] dat de man met zijn linker hand continu in de opbergruimte [van die tas] zat. […] Ik ben vervolgens naar mijn kamer gegaan […], op de derde verdieping. […] Ik ben […] naar het raam gelopen, [dat] zicht had op de man op straat. […]” [15] “Ik heb [foto’s van die jongen] gemaakt. […] Ik heb toen nog een stoel gepakt en ben voor het raam gaan zitten. […] Ik [heb daar zeker een kwartier] gezeten. […]” [16] “Ik zag dat de man zich nog steeds op dezelfde plek bevond. […] Ik zag dat de man op een gegeven moment begon te knielen. Hij stond half achter het muurtje, dichtbij de kliko. Ik zag hierdoor alleen zijn hoofd nog. […] Ik […] liep richting mijn keuken. Vanuit mijn keuken had ik ook zicht op de man. […]” [17] “Ik heb [daar] het een en ander opgeruimd en af en toe keek ik naar die [man] of hij er nog stond. Ik wilde was opvouwen en opeens hoorde ik een […] schreeuw. […]” [18] “Hierop keek ik naar buiten en hoorde ik de man schreeuwen richting de brandgang. […] Ik liep naar beneden via de voordeur richting de brandgang. Toen ik de beneden bij de voordeur stond, zag ik […] dat het ijzeren toegangshek, richting de brandgang, open stond. […] De man [zag ik] richting de brandgang rennen.” [19] “Ik hoorde die [man] schelden. […] Ik zag dat die [man] richting de brandgang [ging] […]. Dat is tevens de brandgang die ik gebruik als ik mijn fiets weg moet zetten […]. Ik zag dat die [man] […] overstak en [hoorde dat hij] schreeuwde in de richting van de brandgang. […] Ik hoorde hem kankerhoer en kankerwijf schreeuwen en volgens mij riep hij een naam, volgens mij klonk het als ‘Sa’. Dit schreeuwde hij een paar maal erg hard. […]” [20] “Op het moment dat de man begon met rennen richting de brandgang, hoorde ik gegil vanuit de brandgang komen. Het gegil kan ik omschrijven als een noodkreet. Omdat ik het gegil zo eng vond, ben ik richting de brandgang gerend.Ik zag dat de man met zijn rechter hand een groot mes tevoorschijn haalde. […]” [21] “Die man [stond] voor de ingang […] [bij de poort] van de brandgang. Op dat moment [had] […] hij een mes in zijn rechter hand […]. Ik zag dat hij een voorwaartse stekende beweging maakte met zijn rechter hand. […]” [22] “Ik zag dat de man de brandgang verder inliep richting een vrouw […]”. [23] “Ik ben toen […] [verder] naar de brandgang [gelopen], [naar] […] waar de poort sluit. Ik had volledig zicht op de hele brandgang. […] Ik keek in de brandgang, terwijl ik een beetje om het hoekje stond. Ik zag een meisje staan, voorovergebogen […]. Ik zag dat ze haar armen gekruist voor haar buik had. Ik zag dat de jongen haar duwde. […] Ik schat dat ik op 4 of 5 stappen van hem af stond. […] Ik zag dat hij met zijn linker onderarm duwde. […] Ik zag dat het meisje […] in elkaar zakte. Ik zag dat zij viel en in een soort foetushouding ging liggen met haar gezicht in mijn richting. Ik zag dat zij draaide met haar ogen en ik hoorde haar schreeuwen om hulp. Ik zag dat zij met haar hoofd op haar schouder lag […]. Ik zag haar armen nog steeds gekruist voor haar buik en haar benen had zij opgetrokken. […] Ik zag dat hij toen drie, bovenhandse, stekende bewegingen maakte. […] Ik zag zijn rechter hand driemaal boven zijn hoofd uitkomen en hij stond een beetje voorovergebogen.” [24] “Op dat moment wist ik niet hoe snel ik moest wegkomen, omdat ik zo geschrokken was. Ik zag overal bloed liggen rondom het slachtoffer. Ik zag ook veel bloed bij de man op zijn groene trui zitten. […] Ik ben […] richting mijn voordeur gerend. Op het moment dat ik bij mijn voordeur stond, zag ik de man met een normale looppas weglopen richting de Hendrik Frederiklaan.” [25]
“Ik zag bloed op zijn gezicht, op zijn mouwen en zijn handen. Ik zag dat hij bloed afveegde aan zijn trui op het moment dat hij wegliep.” [26] “Ik zag dat de man bij het derde huis zijn looppas versnelde en richting het speeltuintje aan de linkerzijde afsloeg.” [27]
De getuige [G] heeft op dat moment gezien dat de man een wit mes vast had. Zijn verklaring luidt als volgt:
“Ik woon schuin tegenover de brandgang. Ik hoorde commotie. Ik zag een man met een fel groene trui […], type Hoody met capuchon. Ik zag dat de man de capuchon op had. […] Ik zag dat de man een […] schoudertas […] met de hand droeg. […] Ik zag dat de man een mes vast had. Ik zag dat het mes wit van kleur was. Het leek wel een keramisch mes. Ik zag dat het mes ongeveer 40 à 50 centimeter lang was. […] Ik zag dat de man vanuit de brandgang kwam gelopen en vanuit mijn woning gezien rechtsaf […] sloeg. Ik zag dat de man rende. Ik zag dat de man daarna weer linksaf sloeg in de richting van het speeltuintje.” [28]
Even tevoren had de man, zo volgt uit een verklaring van [A] , een mes weggegooid. Hij heeft als getuige het volgende verklaard:
“Ik zag […] dat [de man], toen hij uit de brandgang kwam, […] iets weggooide. Later zag ik dat dit een mes was. […] Ik heb de politie dit mes aangewezen.” [29]
Plaats delict: sleutelbos in slot van schuur en aan de verdachte te koppelen voorwerpen
De plaats van het delict is door de politie onderzocht. De brandgang was voorzien van een stalen poort waarvan het slot was ontgrendeld. In de brandgang zagen politieagenten dat een sleutel van een sleutelbos in het slot van de derde schuur aan de linkerzijde was gestoken. [30]
Naast het slachtoffer, dat in de brandgang lag, werd een foedraal aangetroffen; achter een geparkeerde auto, ter hoogte van de brandgang, werd het (naar het hof heeft begrepen: door de getuige [A] aangewezen) mes aangetroffen. [31]
Het foedraal was zwart van kleur en had als opschrift de letters ‘SOG’. Het mes was een klap-/knipmes (hierna telkens aangeduid als het knipmes). Het lemmet van het mes is bemonsterd en getest op de aanwezigheid van bloed, met een negatief resultaat tot gevolg. [32]
Op zowel het foedraal als het knipmes werd een DNA-profiel aangetroffen dat overeenkomt met het DNA-profiel van de verdachte, telkens met een berekende frequentie van kleiner dan één op één miljard. Dat wil zeggen dat de kans dat het DNA-profiel van een willekeurig gekozen man overeenkomt met het profiel dat van het celmateriaal in de bemonstering van het foedraal en het knipmes is verkregen, kleiner dan één op één miljard is. [33]
Aanschaf van het bij het foedraal behorende mes
Het bij het foedraal behorende mes heeft de politie niet weten te achterhalen.
Wel werd bij een doorzoeking van de woning van de moeder van de verdachte een lege doos van een mes van het merk ‘SOG’ aangetroffen (het hof: van hetzelfde merk dus als het op de plaats delict aangetroffen foedraal). De moeder van de verdachte heeft daarover het volgende verklaard:
“Dat ding had [ [de verdachte] ] (het hof: de verdachte [de verdachte] ) pas gekocht”. [34]
Onderzoek wees uit dat de barcode op de doos hoorde bij een mes van het merk ‘SOG’ en het type ‘Jungle Warrior’. [35] Het is een mes dat aan één zijde is geslepen en heeft aan de niet geslepen zijde een kartelrand. [36] Het lemmet van het mes is donker van kleur. [37]
Op 4 september 2013 was een mes van dat merk en dat type, samen met een rol duct tape en tierips, verkocht door een medewerker van de Snuffeldump aan de Amsterdamsestraatweg te Utrecht. [38] Het mes is verkocht met het bijbehorende foedraal. [39] De desbetreffende medewerker, [H] , is als getuige gehoord en heeft de verdachte bij een sequentiële fotobewijsconfrontatie aangewezen als degene “die het meest lijkt op” de koper van het mes, het bijbehorende foedraal, de duct tape en de tierips. [40]
Vergelijking van de letsels van het slachtoffer met het aangeschafte mes
Een soortgelijk mes als het mes dat in de Snuffeldump is aangekocht, is voor nader onderzoek veiliggesteld.
Dr. Kubat - de deskundige die de sectie op het lichaam van [S] heeft verricht - heeft onderzocht of de bij de sectie aangetroffen huidletsels en de steekkanalen door een dergelijk mes zijn veroorzaakt.
Een viertal letsels had bijzondere kenmerken die zich voor dit onderzoek leenden. Dat waren de letsels B, D, J en L. Ten aanzien van letsel B werd geconcludeerd dat het veel waarschijnlijker is dat dit letsel niet met (het hof begrijpt: een mes soortgelijk aan) het veiliggestelde mes is veroorzaakt dan dat het letsel wel met dit (het hof begrijpt: een dergelijk) mes is veroorzaakt. Ten aanzien van letsel D werd geconcludeerd dat het waarschijnlijker is dat dit letsel is veroorzaakt met een mes met een korter lemmet dan dat het is veroorzaakt met (het hof: een mes soortgelijk aan) het veiliggestelde mes. Ten aanzien van de letsels J en L kon alleen de uitspraak worden gedaan dat (het hof: een mes soortgelijk aan) het veiliggestelde mes gebruikt kan zijn om de letsels te veroorzaken. De slotconclusie van dr. Kubat was dat het niet waarschijnlijk is dat het volledige letselbeeld is veroorzaakt met een wapen als het aangeleverde mes. [41]
Aanhouding van verdachte en verklaring van een van zijn vrienden
De verdachte is op 10 september 2013, omstreeks 18:43 uur, aangehouden op verdenking van moord. [42] Die aanhouding vond plaats in de (kamer)woning van [I] , een vriend van de verdachte. [I] kende de verdachte op dat moment al ongeveer 15 jaar. [43] Zij zagen elkaar bijna dagelijks. [44] Sinds een week verbleef de verdachte bij [I] . [45] Deze [I] heeft op 14 september 2013 ten overstaan van de politie het volgende verklaard:
“ [de verdachte] […] had verkering met een meisje [dat] [S] heette en in Den Bosch woonde. […] Hij was […] gelukkig met haar […], totdat [de verdachte] […] een brief kreeg. Deze brief was afkomstig van [S] . Daarin stond letterlijk: ‘Hierbij verklaar ik, [S] , met rust gelaten te willen worden door [de verdachte] […].’[…] [de verdachte] was gebroken […]. Vijf dagen voordat hij werd aangehouden door de politie, [heeft [de verdachte] ] aan me gevraagd: ‘Denk jij dat ik in staat ben om iemand te vermoorden?’ […]
[de verdachte] [heeft] een groene sweater. […] Het is een groene sweater met een capuchon […]. Vijf dagen van tevoren droeg [de verdachte] ook die groene sweater en dat was op de dag toen hij bij me was en vroeg of hij in staat was iemand te vermoorden. De sweater wordt ook wel een ‘hoody’ genoemd.” [46]
Verklaringen van verdachte
De verdachte heeft ter terechtzitting in eerste aanleg het volgende verklaard:
“ [S] […] heeft [rond 1 juli 2013 onze relatie] beëindigd. […] Nadat het uit was gegaan, heb ik bedreigingen geuit. Dat deed ik via WhatsApp en via Skype. […] Ze zal bloeden, is een van de dingen die ik heb gezegd. […]
Ik ben [meerdere keren bij [S] thuis geweest. Ik ben ook wel eens met de fiets met haar weggegaan. Haar fiets stond dan meestal bij de lantaarnpaal en soms stond deze in de schuur achter de woning].
10 september was een bijzondere dag, omdat dit de dag was dat de relatie tussen [S] en mij, twee jaar eerder, in 2011, was begonnen. […] In Utrecht heb ik […] de eerste trein naar Den Bosch gepakt. Het zou kunnen dat ik om ongeveer half zeven in Den Bosch was.
Ik ben […] naar […] het huis van [S] gelopen. Ik [droeg een groen vest met capuchon en had een schoudertas bij me].” [47]
De verdachte heeft in hoger beroep, ten overstaan van de raadsheer-commissaris, voor het eerst toegegeven verantwoordelijk te zijn voor de dood van [S] . Hij heeft bij die gelegenheid onder meer het volgende verklaard:
“Ja, ik weet niet waar ik moet beginnen. U houdt mij voor dat het gaat over het overlijden van [S] op 10 september 2013. […] Ik heb gewacht op haar. Toen ze de hoek om kwam lopen […] ben ik erop afgelopen. […] Het volgende moment […] ligt [ze] op de grond en [zit] ik helemaal onder het bloed. […] Ik [had het junglemes, de duct tape en de tierips] bij me. […]
Toen […] zij op de grond lag, […] [ben] ik weggelopen. […] Naar een klein meertje […]. U vraagt mij of het klopt dat ik kleding heb uitgedaan. Ja. […] U vraagt mij of het een groene trui was. Dat was een vest. […]
U zegt mij dat ik kennelijk anderhalf uur [op [S] ] heb gewacht. Ja. Ik had geen idee wat haar planning was en of ze überhaupt wel naar school zou gaan. […]
U vraagt mij of ik het mes (het hof: het mes van het merk ‘SOG’ en type ‘Jungle Warrior’) in de Snuffeldump in Utrecht heb gekocht. Ja, dat klopt. […] U vraagt mij of ik nog weet hoe groot het mes was. Ik denk een kleine 25 centimeter, een gok. […] Er zat een hoes omheen en alles bij en voor zover ik begreep moest je drie handelingen verrichten voordat je erbij kon, als het in je tas zit […]. ” [48]

H. Bewijsoverwegingen

Aangepaste verklaring van de verdachte
De verdachte is in hoger beroep teruggekomen op de verklaring die hij ten overstaan van de rechtbank had afgelegd. De verdachte heeft op zijn verzoek eerst een nieuwe verklaring afgelegd in de beslotenheid van het kabinet van de raadsheer-commissaris; daarover is hij vervolgens ter terechtzitting in hoger beroep bevraagd. Zijn nieuwe verklaring komt erop neer dat hij bij de rechtbank heeft gelogen toen hij zei dat hij niets met de dood van [S] had te maken. Vanwege zijn ontkennende proceshouding heeft hij, zoals hij het zelf omschreef, “maar gewoon een lulverhaal verteld”. Volgens zijn verklaring in hoger beroep is hij in de vroege ochtend van 10 september 2013 met de trein van Utrecht naar Den Bosch gegaan om te kijken of het goed zou kunnen komen en anders wilde hij op zijn minst zijn verontschuldigingen aanbieden voor de bedreigingen die hij had geuit. Hij wilde dat doen voordat hij op wereldreis zou gaan. Die wereldreis zou hij vier of vijf dagen later (op zaterdag 14 of zondag 15 september 2013) beginnen en het plan was om via Moskou naar China en Japan te gaan (volgens zijn verklaring bij de raadsheer-commissaris) om vervolgens door te reizen naar Zuid-Azië (volgens zijn verklaring ter terechtzitting in hoger beroep). Voor deze wereldreis had hij naar zijn zeggen ook het junglemes, de duct tape en de tierips gekocht (volgens zijn verklaring bij de raadsheer-commissaris ten behoeve van een survivaltocht; volgens zijn verklaring ter terechtzitting in hoger beroep was het niet zijn bedoeling te gaan survivallen en was het meer voor het geval zich een noodgeval zou voordoen). Hij had deze voorwerpen in zijn schoudertas gedaan en daarin zaten die, naar het hof begrijpt min of meer toevallig, nog steeds toen hij [S] ging opzoeken.
Hij heeft die ochtend anderhalf uur gewacht op [S] en kreeg een gevoel van blijdschap toen hij haar zag. Toen hij op haar afliep, zag hij aan de blik in haar ogen dat hij niets meer voor haar betekende (volgens zijn verklaring bij de raadsheer-commissaris). Het kan ook zijn dat ze dat met woorden heeft duidelijk gemaakt (volgens zijn verklaring ter terechtzitting in hoger beroep). Het volgende moment dat hij zich kon herinneren was dat [S] op de grond lag en dat hij zelf onder het bloed zat. Wat er in de tussenliggende tijd is gebeurd, kan hij zich niet herinneren. Hij begreep niet wat er was gebeurd en is weggelopen. Bij een meertje heeft hij de weg naar het station gevraagd. Hij heeft de groene trui ergens uitgedaan en achtergelaten. Hij kan zich niet meer herinneren dat hij het mes heeft achtergelaten, maar in de trein terug naar Utrecht had hij het niet meer bij zich.
In de trein realiseerde hij zich deels wat er was gebeurd. Hij probeerde zich tevergeefs te herinneren wat er was voorgevallen. Na een bezoek aan zijn moeder, bij wie hij heeft gedoucht, is hij naar [I] gegaan en daar heeft hij op het internet gezien dat [S] was overleden.
Verweer van de verdediging
De raadsman heeft, indachtig deze door de verdachte afgelegde verklaring, aangevoerd dat het bewijs tekortschiet om te kunnen vaststellen dat de verdachte [S] met voorbedachten rade van het leven heeft beroofd. Daarbij heeft hij het perspectief geschetst van de problemen die zich kunnen aandienen bij een eerste serieuze relatie tussen twee jongeren. In dat verband heeft hij gewezen op het feit dat [S] kort voor het verbreken van de relatie blijk heeft gegeven van affectieve gevoelens voor de verdachte. Uit de berichtenwisseling zou kunnen worden afgeleid dat [S] op dat moment nog niet goed wist wat ze wilde. Tegen die achtergrond is het niet onvoorstelbaar dat de verdachte, zoals uit zijn verklaring naar vorenkomt, de hoop koesterde dat het goed zou kunnen komen. De verdachte heeft in hoger beroep toegegeven verantwoordelijk te zijn voor de dood van [S] , maar heeft ontkend dat er sprake was van een vooropgezet plan. Die verklaring wordt door geen enkel bewijsmiddel weersproken en daarom zou moeten worden geconcludeerd, aldus de raadsman, dat de besluitvorming van de verdachte kennelijk heeft plaatsgevonden in een plotselinge hevige emotie en dat - vanwege de zeer korte tijdspanne tussen het besluit en de uitvoering - onvoldoende gelegenheid heeft bestaan voor beraad. De omstandigheden die de rechtbank ten grondslag heeft gelegd aan haar andersluidende oordeel, kunnen dat oordeel volgens de raadsman niet dragen.
Juridisch kader
Het hof stelt bij de beoordeling van dit verweer voorop dat voor bewezenverklaring van het bestanddeel "voorbedachte raad" moet komen vast te staan dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en dat hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven. Bij de vraag of sprake is van voorbedachte raad gaat het bij uitstek om een weging en waardering van de omstandigheden van het concrete geval door de rechter, waarbij deze het gewicht moet bepalen van de aanwijzingen die voor of tegen het bewezen verklaren van voorbedachte raad pleiten.
Weging en waardering van de verklaring van de verdachte
Het hof heeft, zoals kan worden afgeleid uit de vastgestelde feiten en omstandigheden, de door de verdachte in hoger beroep afgelegde verklaring gewogen en gewaardeerd.
De uitkomst van die weging en waardering is dat aan die verklaring moet worden voorbijgegaan.
Het hof overweegt daartoe in de eerste plaats dat die verklaring in het geheel niet aansluit bij de door de getuige [F] nauwgezet gevolgde en beschreven gang van zaken. Uit haar verklaring kan immers worden opgemaakt dat de verdachte, die zich gedurende enige tijd verdekt had opgesteld, plots scheldend in de richting van de brandgang is gerend. Een schriller contrast met de verklaring van de verdachte is welhaast niet mogelijk. De verdachte heeft namelijk verklaard dat hij bij het zien van [S] een gevoel van blijdschap kreeg en normaal op haar is afgelopen.
Het hof stelt vast dat de verklaringen niet met elkaar zijn te rijmen en dat gesteld noch gebleken is dat er redenen bestaan om de verklaring van de getuige [F] in twijfel te trekken. Daar staat tegenover dat bij de verklaring van de verdachte wel ernstige vraagtekens moeten worden gesteld.
In dat verband wordt allereerst opgemerkt dat de verdachte in deze strafzaak aantoonbaar bereid is geweest om leugenachtig te verklaren. Volgens de verdachte heeft hij dit gedaan op aanraden van zijn vorige raadsman. Het hof constateert echter dat de verdachte de kern van zijn ter terechtzitting in eerste aanleg afgelegde verklaring reeds uit eigen beweging tegenover de politie naar voren heeft gebracht, hoewel zijn voormalige raadsman hem had geadviseerd om een consequent beroep te doen op het zwijgrecht (de verdachte noemde dat “de standaard slogan” van zijn advocaat). Hij heeft immers al tijdens een van de eerste politieverhoren verklaard dat hij de bewuste ochtend in Den Bosch is geweest om de periode met [S] goed af te sluiten, dat hij die dag geen groene hoody droeg (die had hij al lang niet meer) en dat hij - buiten andere plekken die hem aan haar deden denken - alleen een keer langs haar huis is gelopen. [49] De verdachte heeft aldus laten blijken zelfstandig strategische keuzes te maken. Dat maakt dat ook zijn in hoger beroep afgelegde verklaring met de nodige behoedzaamheid tegemoet moet worden getreden.
Het hof heeft de inhoud van die verklaring daarom nauwkeurig geanalyseerd en is vervolgens tot de conclusie gekomen dat de verklaring op belangrijke onderdelen niet kan kloppen.
Zo heeft de verdachte als reden voor zijn bezoek aan [S] opgegeven dat hij zijn verontschuldigingen wilde aanbieden voor de door hem geuite bedreigingen en voorts wilde bezien of hun relatie wellicht zou kunnen worden hersteld, maar een aardigheid (zoals een bosje bloemen of een doosje bonbons) om die bedoeling te onderstrepen had hij niet bij zich en - belangrijker nog - die bedoeling blijkt evenmin uit de wijze waarop hij [S] heeft benaderd. Bij het zien van [S] heeft hij haar niet vriendelijk aangeroepen en zijn excuses aangeboden, maar is hij scheldend op haar afgerend. Dat een weinig hartelijke blik van [S] de aanleiding zou zijn voor de uitbarsting, acht het hof niet aannemelijk. Nog daargelaten dat de verdachte gelet op de door hem geuite bedreigingen op een dergelijke reactie bedacht moet zijn geweest, valt niet te verwachten dat [S] bij het zien van de verdachte zou doorlopen naar een doodlopende brandgang waarvan zij eerst de poort (met de rug naar de verdachte toe) zou moeten openen. [S] vreesde immers dat de verdachte de bedreigingen waar zou maken en was naar eigen zeggen op haar hoede.
De vastgestelde feiten en omstandigheden wijzen op een geheel ander scenario, namelijk dat [S] de brandgang heeft betreden om haar fiets uit de schuur te halen (zij had haar sleutel kennelijk al in het slot van de schuurdeur gestoken) waarna de verdachte haar volledig heeft verrast (getuige [F] hoorde gegil vanuit de brandgang toen de verdachte die richting op rende).
Een ander belangrijk onderdeel van de verklaring van de verdachte - de wereldreis -, overtuigt naar het oordeel van het hof evenmin. In verband met die wereldreis zou de verdachte [S] juist die dag hebben opgezocht. De verdachte zou vier of vijf dagen later met de trein vertrekken naar Moskou en vervolgens naar China en Japan om uiteindelijk in Zuid-Azië te belanden. De verdachte had echter nog geen treinticket aangeschaft, wist niet of voor een van die landen een visum was vereist en had een paspoort dat nog maar korte tijd geldig was. Dat wekt bevreemding, te meer nu de verdachte bij de politie zelf naar voren heeft gebracht dat voor een dergelijke reis “bepaalde voorzorgsmaatregelen” moeten worden getroffen, “zoals visa en dat soort shit aanvragen” (de verdachte verklaarde dat te hebben gedaan en geld te hebben uitgegeven, maar kennelijk was ook dat een leugen). [50]
Het hof kan dan ook geen geloof hechten aan de verklaring van de verdachte dat hij een wereldreis zou gaan maken. Dat betekent dat het hof evenmin geloof hecht aan zijn verklaring dat hij in dat kader het junglemes, de duct tape en de tierips heeft aangeschaft en niet door heeft gehad dat die voorwerpen nog in zijn (volgens de getuige [F] bol staande) schoudertas zaten toen hij [S] opzocht.
Ook de claim van de verdachte dat zijn geheugen hem in de steek heeft gelaten op de momenten dat het geweld moet zijn toegepast, acht het hof apert ongeloofwaardig. Van juist die momenten - momenten die normaal gesproken een diepe indruk achterlaten - zegt hij zich in het geheel niets te herinneren. Hij zegt zich daarentegen weer wel te herinneren dat hij is weggerend toen hij [S] zag liggen en zelf onder het bloed zat. Vervolgens zou zijn herinnering weer ontbreken: hij weet dat hij zich van zijn groene hoody heeft ontdaan, maar herinnert zich niet waar en aan het wegmaken van het mes en zijn tas heeft hij in het geheel geen herinneringen meer. Dat hij daadwerkelijk aan een dergelijk (fragmentarisch en blijvend) geheugenverlies lijdt, is echter niet onderbouwd en is naar het oordeel van het hof ook niet aannemelijk. Bij de gedragskundige onderzoeken van de verdachte zijn geen aanwijzingen voor een geheugenstoornis- of problematiek gevonden. Verder kan ook in de telefoongesprekken die de moeder van de verdachte heeft gevoerd, een aanwijzing worden gevonden dat het geheugenverlies zich niet heeft voorgedaan: gesprekken waarin zij vertelt over het geheugenverlies waarmee de verdachte kampt werden namelijk niet onderschept, maar wel blijkt uit gesprekken van 11 september 2013 dat zij haar vriendin [J] heeft verteld dat de verdachte haar “gisterenmiddag” heeft gezegd “dat hij dat meisje heeft vermoord”. [51]
Het hof is gelet op al het voorgaande van oordeel dat ook de door de verdachte in hoger beroep afgelegde verklaring, voor zover deze althans niet tot het bewijs is gebruikt, als ongeloofwaardig en onaannemelijk terzijde moet worden geschoven.
Aanwijzingen voor en tegen aanwezigheid van voorbedachte raad
Wat het hof niet in twijfel trekt, is dat de verdachte affectieve gevoelens heeft gehad voor [S] en dat die gevoelens tot voor de verbreking van de relatie wederzijds waren.
Het hof kan de raadsman in zoverre volgen dat die gevoelens kunnen pleiten tegen de aanwezigheid van voorbedachte raad om de ander van het leven beroven.
Daar staat echter tegenover dat diezelfde affectieve gevoelens na verlating door de ander ook kunnen omslaan in wanhoop of zelfs wrok. Uit de vastgestelde feiten en omstandigheden kan worden afgeleid dat dit laatste bij de verdachte is gebeurd. Vastgesteld is immers dat de verdachte enige tijd na de breuk is overgegaan tot het bedreigen van [S] .
De inhoud van die bedreigingen waren zeer specifiek en hebben zich ook in die specifieke vorm gerealiseerd. Het hof is gelet daarop met de rechtbank en de advocaat-generaal van oordeel dat de bedreigingen in dit geval vóór de aanwezigheid van voorbedachte raad pleiten.
Dat geldt des te meer nu niet is gebleken dat de verdachte op die bedreigingen is teruggekomen. Integendeel, de vastgestelde feiten en omstandigheden geven juist blijk van een verdere gedachtenvorming bij de verdachte daaromtrent. De verdachte heeft namelijk vijf dagen voor zijn aanhouding, dus op 5 september 2013, aan een goede vriend ( [I] ) gevraagd of hij hem in staat achtte om iemand te vermoorden. Bij het hof bestaat geen twijfel over het tijdstip waarop deze vraag is gesteld. De verdachte heeft weliswaar verklaard dat hij die vraag heeft gesteld op de dag dat hij [S] om het leven heeft gebracht, maar ook die verklaring verdient geen geloof. Het hof overweegt in dat verband dat [I] in zijn verklaring tot tweemaal toe uitdrukkelijk heeft gesteld dat de verdachte de vraag vijf dagen voor zijn aanhouding heeft gesteld. De tweede keer heeft hij dat met een specifiek detail in verband gebracht: de verdachte droeg die bewuste dag zijn groene sweater met capuchon. Die context past niet bij het tijdstip dat de verdachte heeft genoemd. De verdachte heeft zich na het doden van [S] immers ontdaan van de groene sweater; hij heeft deze dus in geen geval gedragen bij het bezoek dat hij later die dag aan [I] heeft gebracht.
Een aanwijzing die ook voor de aanwezigheid van voorbedachte raad pleit, is het feit dat de verdachte op 4 september 2013 een junglemes, duct tape en tierips heeft aangeschaft. In het licht van de ongeloofwaardige verklaring die de verdachte daaromtrent heeft gegeven en de vraag die de verdachte de volgende dag aan [I] heeft gesteld, interpreteert het hof die aanschaf als een vorm van bewapening met het oog op een te plegen moord.
Op 10 september 2013 - een dag van bijzondere betekenis voor de verdachte: twee jaar eerder had de relatie met [S] een aanvang genomen - heeft de verdachte zich verder bewapend. Het hof leidt uit de vastgestelde feiten en omstandigheden af dat de verdachte - behalve het junglemes, de duct tape en de tierips - ook een wit keramisch mes en een knipmes bij zich had. De advocaat-generaal heeft derhalve terecht naar voren gebracht dat de verdachte met maar liefst drie messen van huis moet zijn gegaan. Eenmaal in Den Bosch gearriveerd, is de verdachte richting de woning van [S] gegaan. Daar heeft hij zich verdekt opgesteld, probeerde kennelijk herkenning door een buurtbewoner te voorkomen (volgens getuige [F] trok de verdachte continu aan zijn capuchon om zijn gezicht te bedekken) en wekte hij de indruk op iets of iemand te wachten. Na ongeveer anderhalf uur te hebben gewacht, heeft hij [S] in de brandgang met een of meerdere messen aangevallen. Een van die messen - het junglemes - heeft hij daarvoor, zo volgt uit zijn eigen verklaring, eerst met drie handelingen voor gebruik klaar moeten maken. Het hof is van oordeel dat dit samenstel van omstandigheden onmiskenbaar wijst op de aanwezigheid van voorbedachte raad bij de verdachte.
Het hof stelt ten slotte vast dat een contra-indicatie voor de aanwezigheid van voorbedachte raad evenmin kan worden gevonden in het gedrag van de verdachte nadat hij [S] om het leven heeft gebracht. Noch de politie, noch de ambulance werd ingeschakeld. Wel heeft de verdachte zich bekommerd om zijn eigen belang: hij heeft zich ontdaan van zijn bebloede hoody, de messen en zijn schoudertas, en is vervolgens naar zijn moeder gegaan om daar te douchen. Er zijn geen aanwijzingen dat de verdachte met extreme emoties te kampen heeft gehad.
Conclusie
Resumerend komt het hof tot de conclusie dat er sprake is van een opeenstapeling van factoren die voor de aanwezigheid van voorbedachte raad pleiten. Uit het bewijs komt het beeld naar voren van een verdachte die planmatig en weloverwogen te werk is gegaan. Het hof stelt vast dat de verdachte voldoende tijd heeft gehad om zich te beraden op zijn te nemen of genomen besluit om [S] van het leven te beroven en dat van serieuze contra-indicaties geen sprake is. Het hof gaat er dan ook vanuit dat de verdachte gebruik heeft gemaakt van die gelegenheid en dus daadwerkelijk heeft nagedacht over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap heeft gegeven. Het hof is met andere woorden met de advocaat-generaal van oordeel dat de rechtbank met juistheid heeft geoordeeld dat de verdachte met voorbedachten rade heeft gehandeld.

Strafbaarheid en kwalificatie van het bewezen verklaarde


Het bewezen verklaarde wordt alsmoordgekwalificeerd. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluiten.

J. Strafbaarheid van de verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten.
De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.

K. Op te leggen straf

Bij de bepaling van de op te leggen straf wordt gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarbij wordt rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde in verhouding tot andere strafbare feiten, zoals die onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Bewezen verklaard is dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan moord.
De rechtbank, die moord eveneens bewezen achtte, heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 jaren met aftrek van voorarrest.
De advocaat-generaal heeft zich achter die beslissing geschaard.
De raadsman heeft in het strafmaatverweer onder meer aangevoerd dat de verdachte openheid van zaken heeft gegeven, zijn spijt heeft betuigd, first offender is en ten tijde van het delict 22 jaar en derhalve nog adolescent was.
Het hof overweegt als volgt.
Moord wordt algemeen als het ernstigste commune delict beschouwd. Het opzettelijk en met voorbedachten raden benemen van iemands leven is immers de meest ernstige en onomkeerbare aantasting van het hoogste rechtsgoed: het recht op leven.
De verdachte heeft zijn ex-vriendin - een jonge vrouw van 19 jaar oud - in de bloei van haar leven vermoord. Hij heeft haar in de vroege ochtend - op een tijdstip dat veel mensen naar het werk vertrekken, studenten naar college gaan en kinderen naar school worden gebracht - opgewacht en op een gruwelijke en lafhartige wijze van het leven beroofd. Door zich verdekt op te stellen en toe te slaan op het moment dat zij de brandgang inliep, heeft hij haar volledig verrast en geen kans gelaten om aan zijn aanval te ontkomen. Het was een gevecht dat zij niet kon winnen. Buurtbewoners hebben dit gadegeslagen. Zij zagen dat [S] om hulp riep en zich verder in een foetushouding probeerde af te schermen van de messteken die de verdachte haar toebracht.
Zij is praktisch in de armen van buurbewoners gestorven. De getuige [F] heeft over die momenten het volgende verklaard:
“Ik ben […] gerend naar de vrouw in de brandgang. Ik zag dat de vrouw probeerde overeind probeerde te komen. […] Dit [lukte haar] niet. Ik zag dat de vrouw wit wegtrok in haar gezicht. Overal rondom de vrouw lag bloed. […] Ik ben naast de vrouw neergeknield om haar te ondersteunen. Ik hoorde dat de vrouw een roggelend geluid maakte. Ik heb de hele tijd gesproken tegen de vrouw en vertelde haar dat alles goed zou komen. Ik zag dat de ogen van de vrouw wegdraaiden. […] Ik heb naar haar verwondingen gekeken en geprobeerd de ergste verwondingen dicht te knijpen. Ik zag dat er veel bloed uit haar buik spoot. Hierop heb ik een kledingstuk […] op haar buik gelegd. […] Ik heb geprobeerd de wond in de hals dicht te knijpen. […] Een man […] heeft vervolgens de zorg van het slachtoffer overgenomen […]. Ik zag dat de vrouw meerdere malen wegviel. Ik zag en hoorde dat de vrouw niet meer aanspreekbaar was.” [52]
Het zusje van [S] , op dat moment slechts 10 jaar oud, heeft haar bebloed in de brandgang zien liggen en is naderhand door een ouder meegenomen naar school. [53] Zij heeft daardoor een posttraumatische stressstoornis opgelopen. [54] Het slachtoffer is door het ambulancepersoneel overgebracht naar het Jeroen Bosch ziekenhuis. Er is gevochten voor haar leven, maar het mocht niet baten: al vrij snel na de aankomst in het ziekenhuis is zij komen te overlijden.
De verdachte heeft met zijn handelen onherstelbaar leed toegebracht aan de familie en naaste omgeving van het slachtoffer. Haar moeder heeft dat treffend geformuleerd:
“Tijd heelt alle wonden, maar deze niet. […] De tijd stopte met helen op 10 september 2013.”Ook het zusje van het slachtoffer heeft de impact van het verlies pijnlijk duidelijk verwoord:
“Samen naar de stad, samen naar de bioscoop, daarna […] ijsje eten, samen naar huis fietsen, samen naar het park gezellig picknicken en nagellakken, samen knutselen, samen zaterdagmiddag als niemand anders thuis is koekjes maken, samen skeeleren, samen in het vliegtuig naar Zweden en af en toe ruzie maken. […] Nu kan het niet meer, omdat ze er niet meer is.”
De verdachte kan het bewezen verklaarde feit volledig worden toegerekend. Hij is tot tweemaal toe in het Pieter Baan Centrum geobserveerd. De eerste keer heeft de verdachte zijn medewerking volledig geweigerd. De tweede keer heeft hij deels zijn medewerking verleend. Medewerking aan een MRI-onderzoek werd echter door de verdachte geweigerd, toestemming voor het opvragen van eerdere behandelinformatie van de GZZ verleende hij evenmin en over de dag waarop de moord is gepleegd, wilde hij niet spreken. Die opstelling heeft ook het tweede onderzoek beperkt. Desondanks hebben de gedragsdeskundigen, de psycholoog R. Haveman en de psychiater M.J. van Haaren, op grond van dat beperkte onderzoek uitspraken kunnen doen. Het laatste rapport, waarin die uitspraken zijn opgetekend, dateert weliswaar van 24 februari 2015 - aldus van meer dan een jaar geleden -, maar de verdediging heeft te kennen gegeven geen bezwaren te hebben tegen het gebruik daarvan.
De verdachte wordt in dit rapport omschreven als een man met een gemiddelde intelligentie, die niet met een psychiatrische problematiek in engere zin kampt. Uitgesloten wordt ook dat de verdachte aan een autismespectrumstoornis of een aandachtstekortstoornis lijdt. De aanwezigheid van een persoonlijkheidsstoornis kan evenmin worden onderbouwd.
Wel kan op basis van zijn kwetsbaarheden - een gebrekkige identiteitsvorming en een beperkte emotionele belevingswereld - worden gesproken van een persoonlijkheidsproblematiek en daarmee van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens. Hoewel die persoonlijkheidsproblematiek van structurele aard is en derhalve ook ten tijde van de moord aanwezig was, kan een verband met de moord niet worden onderbouwd. De deskundigen zien daarom geen argumenten voor een vermindering van de toerekeningsvatbaarheid. Het hof neemt deze bevindingen van de deskundigen over en legt deze ten grondslag aan zijn beslissing dat de moord volledig aan de verdachte kan worden toegerekend.
Wat de verdachte eveneens kan worden toegerekend, is zijn houding ten aanzien van het ten laste gelegde. De verdachte heeft, zoals bij de weging en waardering van zijn verklaring reeds aan de orde is gekomen, daarbij zelf strategische keuzes gemaakt. De verdachte heeft zich tijdens politieverhoren en in het Pieter Baan Centrum onverschillig en respectloos over het slachtoffer uitgelaten; ter terechtzitting in eerste aanleg heeft hij gelogen om aan een veroordeling te kunnen ontkomen.
Het hof kan de rechtbank en de advocaat-generaal in zoverre volgen dat bij die stand van zaken een gevangenisstraf voor de duur van 18 jaren als passend kan worden beschouwd.
De proceshouding die de verdachte in hoger beroep heeft gekozen, maakt echter dat daarmee naar het oordeel van het hof thans niet meer kan worden volstaan. De verdachte heeft opnieuw een ongeloofwaardige verklaring afgelegd. De verdachte heeft allerminst openheid van zaken gegeven en heeft geveinsd dat hij in het belang van de nabestaanden heeft toegegeven verantwoordelijk te zijn voor de dood van [S] . Die verklaring die hij in hoger beroep heeft afgelegd, zal bepaald niet hebben bijgedragen aan het verwerkingsproces van de nabestaanden. Hij heeft klaarblijkelijk niet willen spreken over zijn beweegredenen en de momenten die [S] uiteindelijk fataal zijn geworden. Het hof concludeert dat de verdachte zich in hoger beroep opnieuw een calculerende houding heeft aangemeten.
Gelet daarop is het hof tot de slotsom gekomen dat thans een gevangenisstraf voor de duur van 20 jaren passend en geboden is. De omstandigheden dat de verdachte adolescent was ten tijde van het plegen van de moord en niet eerder met politie en justitie in aanraking is gekomen, maken dat niet anders. Het hof zal de verdachte dan ook veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 20 jaren.

L. Beslag

Met betrekking tot de in beslag genomen voorwerpen zal het hof overeenkomstig de beslissingen van de rechtbank beslissen. De Albert-Heijn-kaart, de twee game-kaarten, de ov-chipkaart en de smartphone van het merk HTC behoren toe aan de verdachte. De set bestek en de tablet behoren toe aan [I] . Het hof is met de rechtbank, de advocaat-generaal en de raadsman van oordeel dat geen strafvorderlijk belang zich verzet tegen teruggave van deze voorwerpen aan voornoemde rechthebbenden. Het hof zal daartoe dan ook overgaan.

M.Schadevergoeding

Voorafgaande beschouwing: criteria overlijdens- en shockschade
De vorderingen van de benadeelde partijen betreffen grotendeels overlijdens- en shockschade. Het hof stelt, alvorens in te gaan op de afzonderlijke vorderingen, voorop wat de voor deze schade geldende criteria zijn.
Overlijdensschade bestaat uit de kosten van lijkbezorging. Dat zijn de kosten voor de handelingen die in een rechtstreeks verband staan met het geven van een eindbestemming - het begraven of het cremeren - van de overledene. Anders dan de rechtbank meent, is noch vereist dat die kosten ook in een rechtstreeks verband tot het strafbare feit staan, noch dat die kosten zijn gemaakt door
“directe nabestaanden […] als het geval is in ouder-/broer-/zus- of kindrelatie”. Uit artikel 51, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv), in samenhang met artikel 6:108, tweede lid, van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW), blijkt immers dat het gaat om kosten die, naar hun aard, juist geen rechtstreekse schade betreffen en die desondanks kunnen worden gevorderd door eenieder te wiens lasten zij zijn gekomen. Inhoudelijk moet worden bezien in hoeverre de kosten in een rechtstreeks verband staan met het begraven of cremeren van het overleden slachtoffer en in hoeverre die kosten kunnen worden aangemerkt als redelijke kosten die in overeenstemming zijn met de omstandigheden van het slachtoffer.
Shockschade is psychische schade die is ontstaan door een directe confrontatie met een schokkende gebeurtenis, zoals een ernstig misdrijf of de gevolgen daarvan. Een vordering tot het vergoeden van dergelijke schade is gebaseerd op artikel 51f, eerste lid, Sv. Een dergelijke vordering ziet daarmee op rechtstreekse schade van het strafbare feit, geleden door een ander slachtoffer dan het primaire slachtoffer (degene ten opzichte van wie het feit begaan). Voor toewijzing is vereist dat er sprake is van een directe confrontatie met het delict of de gevolgen ervan en dat als gevolg van die confrontatie geestelijk letsel is ontstaan, hetgeen met name voorstelbaar is indien de desbetreffende persoon in een nauwe affectieve relatie stond tot het om het leven gebrachte slachtoffer. Een laatste vereiste is dat er sprake moet zijn van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld.
Vordering van [C]
De moeder van [S] , mevrouw [C] , heeft op 11 september 2014, via haar advocate mr. A. Wijsman, als benadeelde partij een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding van in totaal € 8.988,51 te vermeerderen met wettelijke rente.
De rechtbank heeft de vordering toegewezen tot een bedrag van € 6.545,88 vermeerderd met de wettelijke rente. Voor het overige is de benadeelde partij in haar vordering niet-ontvankelijk verklaard. De vordering is echter in hoger beroep volledig gehandhaafd.
De advocaat-generaal meent dat de vordering kan worden toegewezen tot een bedrag van € 8.001,85 te vermeerderen met de wettelijke rente. De verdediging kan zich echter vinden in de volledige toewijzing van de vordering. Het hof zal daartoe ook overgaan en neemt in dat verband - als omstandigheden van het overleden slachtoffer - in aanmerking dat [S] een Zweedse vrouw was die pas twee jaar in Nederland woonde. Het hof neemt voorts in aanmerking dat de kosten ten laste zijn gekomen van de benadeelde partij.
Tegen deze achtergrond is het hof van oordeel dat de gevorderde kosten van lijkbezorging - namelijk de kosten van (i). de uitvaart, (ii). de extra bloemen voor de uitvaart, (iii). de twee fotolijstjes voor bij de uitvaart, (iv). de glazen bol voor het bewaren van de as van het slachtoffer, (v). de vingerafdruk, het klavertje vier in zilver, de vlinder in geelgoud, (vi). de twee kettingen en (vii). de reis- en verblijfskosten van de opa, oma en de peettante van [S] die vanuit Zweden zijn overgekomen voor het bezoeken van de crematie - in redelijkheid gemaakte kosten zijn die in een rechtstreeks verband staat tot de crematie van het slachtoffer. De kosten van het ambulancevervoer zijn toewijsbaar, omdat de benadeelde partij de erfgenaam is die ter zake daarvan onder algemene titel een vordering heeft verkregen.
Mede gelet op het voorgaande stelt het hof vast dat de verdachte is gehouden tot de totale schade, zodat de vordering volledig toewijsbaar is. Het hof zal in dat verband tevens aan de verdachte een schadevergoedingsmaatregel, als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht, opleggen.
Vordering van [D]
Het zusje van [S] , [D] , heeft op 11 september 2014, via haar advocate mr. A. Wijsman, een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding van in totaal € 21.070,41 te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank heeft de vordering toegewezen tot een bedrag van € 467,98 vermeerderd met de wettelijke rente. Voor het overige is de benadeelde partij in haar vordering niet-ontvankelijk verklaard. Ook deze vordering is echter in hoger beroep volledig gehandhaafd.
De verdediging heeft het standpunt ingenomen dat overeenkomstig de beslissing van de rechtbank moet worden geoordeeld. De advocaat-generaal acht daarentegen een met de wettelijke rente te vermeerderen bedrag van € 20.401,41 toewijsbaar. Het hof oordeelt anders. Naar het oordeel van het hof is de vordering in zijn geheel toewijsbaar. De gevorderde schade bestaat uit € 20.000,-- aan smartengeld, € 401,41 aan reiskosten ten behoeve van de behandelingen van de psycholoog en € 669,-- aan kosten voor het aanpassen van haar slaapkamer. Het hof stelt vast dat de benadeelde partij direct is geconfronteerd met de gevolgen van de door de verdachte gepleegde moord. Zij heeft haar oudere zus bloedend in de brandgang aangetroffen. Het hof stelt voorts vast dat de benadeelde partij als gevolg daarvan geestelijk letsel heeft opgelopen en dat uit een in hoger beroep ingebracht schrijven van de psycholoog ook volgt dat bij haar een in de psychiatrie erkend ziektebeeld is geconstateerd, namelijk een posttraumatische stressstoornis. De benadeelde partij heeft dan ook shockschade geleden; het door haar gevorderde bedrag aan smartengeld acht het hof alleszins redelijk en zeker niet bovenmatig.
De reiskosten die de verdachte heeft gemaakt ten behoeve van de behandelingen van haar psycholoog, zijn daar rechtstreeks aan te koppelen en komen daarom ook voor vergoeding in aanmerking.
Anders dan de advocaat-generaal en de rechtbank is het hof van oordeel dat dit ook het geval is ten aanzien van de aanpassing van de slaapkamer. Het hof neemt daarbij in aanmerking dat de benadeelde partij indertijd bij het slachtoffer op de kamer sliep (in een stapelbed nota bene) en dat de aanpassing van de slaapkamer daarom ook rechtstreeks verband houdt met het behandelen van de opgelopen posttraumatische stressstoornis.
De verdachte is dan ook gehouden tot vergoeding van deze schade, zodat de vordering volledig toewijsbaar is. Het hof zal daarbij tevens aan de verdachte een schadevergoedingsmaatregel, als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht, opleggen.
Vordering [E]
Tot slot heeft ook de vader van [S] , [E] , een vordering tot schadevergoeding ingesteld. Hij heeft een schadevergoeding gevorderd van in totaal een bedrag van € 5.872,62. Hij heeft geen wettelijke rente gevorderd. De rechtbank heeft de vordering toegewezen tot een bedrag van € 1.022,89. Voor het overige is de benadeelde partij in zijn vordering tot schadevergoeding niet-ontvankelijk verklaard. De benadeelde partij heeft zijn vordering gehandhaafd.
De verdediging heeft ook hier het standpunt ingenomen dat overeenkomstig de beslissing van de rechtbank moet worden geoordeeld. De advocaat-generaal acht de vordering toewijsbaar tot een bedrag van € 1.302,08. Het hof oordeelt anders en overweegt daartoe als volgt. Tegen de achtergrond van het feit dat [S] uit Zweden komt en pas twee jaar in Nederland woont, zijn de reis- en verblijfkosten van de benadeelde partij en die van zijn partner in redelijkheid gemaakte kosten die in een rechtstreeks verband staat tot de crematie van het slachtoffer. Het hof acht het in overeenstemming met de levensomstandigheden van [S] dat haar vader samen met zijn vaste partner vanuit Zweden is overgekomen. Het hof is daarom van oordeel dat de totale kosten daarvan, die volledig ten laste zijn gekomen van de vader, als kosten van lijkbezorging voor vergoeding in aanmerking komen. Daaronder zijn ook begrepen de lunchkosten. Die kosten zijn redelijk en niet bovenmatig.
Dat betekent dat de verdachte is gehouden tot vergoeding van deze schade, in totaal € 1.372,62, en dat de vordering in zoverre toewijsbaar is. Het hof zal daarbij tevens aan de verdachte een schadevergoedingsmaatregel, als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht, opleggen.
De benadeelde partij kan voor het overige niet in zijn vordering tot schadevergoeding worden ontvangen. Het overige heeft namelijk betrekking op shockschade en in dit geval is niet aan de vereisten voor toewijzing van die schade voldaan. De benadeelde partij is immers niet direct geconfronteerd met de moord of de gevolgen daarvan, terwijl evenmin bij de benadeelde partij een in de psychiatrie erkend ziektebeeld is vastgesteld.

N. Toepasselijke wettelijke voorschriften

De beslissing is gegrond op de artikelen 27, 36f en 289 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep, voor zover aan zijn oordeel onderworpen, en doet opnieuw recht;
verklaart, zoals hiervoor overwogen, wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het impliciet primair ten laste gelegde heeft begaan;
verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dat als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
20 (twintig) jaren;
beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
gelast de
teruggaveaan de verdachte van de Albert Heijn-kaart, de twee gamekaarten, de ov-chipkaart en de smartphone;
gelast de
teruggaveaan [I] van de set bestek en de tablet;
ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [C]:
wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [C] ter zake van het bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 8.988,51 (achtduizend negenhonderdachtentachtig euro en eenenvijftig cent), ter zake van materiële schade, en veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij;
bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 11 september 2014 tot en met de dag der voldoening;
verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil;
legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [C] , ter zake van het bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 8.988,51 (achtduizend negenhonderdachtentachtig euro en eenenvijftig cent), als vergoeding voor materiële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
79 (negenenzeventig) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft;
bepaalt dat voormelde betalingsverplichting vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 11 september 2014 tot en met de dag der voldoening;
bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen;
ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [D]:
wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [D] ter zake van het bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 21.070,41 (eenentwintigduizend zeventig euro en eenenveertig cent), bestaande uit € 1.070,41 (duizend zeventig euro en eenenveertig cent) aan materiële schade en € 20.000,00 (twintigduizend euro) aan immateriële schade, en veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij;
bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan materiële schadevergoeding vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 11 september 2014 tot en met de dag der voldoening;
bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan immateriële schadevergoeding vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 10 september 2013 tot en met de dag der algehele voldoening;
verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil;
legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [D] , ter zake van het bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 21.070,41 (eenentwintigduizend zeventig euro en eenenveertig cent), bestaande uit € 1.070,41 (duizend zeventig euro en eenenveertig cent) aan materiële schade en € 20.000,00 (twintigduizend euro) aan immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
140 (honderdveertig) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft;
bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de materiële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 11 september 2014 tot en met de dag der voldoening;
bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de immateriële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 10 september 2013 tot en met de dag der voldoening;
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen;
ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [E]:
wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [E] ter zake van het bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 1.372,62 (duizend driehonderdtweeënzeventig euro en tweeënzestig cent), ter zake van materiële schade, en veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij;
verklaart de benadeelde partij in de vordering voor het overige niet-ontvankelijk en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil;
legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [E] , ter zake van het bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 1.372,62 (duizend driehonderdtweeënzeventig euro en tweeënzestig cent), als vergoeding voor materiële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
23 (drieëntwintig) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft;
bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Aldus gewezen door
mr. W.E.C.A. Valkenburg, voorzitter,
mr. F. van Es en mr. P.M. Frielink, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. A.P. Verhaegh, griffier,
en op 29 april 2016 ter openbare terechtzitting uitgesproken.

Voetnoten

1.Hierna wordt, tenzij anders vermeld, telkens verwezen naar ambtsedige en door de desbetreffende verbalisant(en) in de wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal of andere schriftelijke bescheiden, opgenomen in het politiedossier van de Politie Regio Oost-Brabant inzake ‘TGO Ananke’, dossiernummer 60-447552, bestaande uit 860 pagina’s.
2.Proces-verbaal aangifte d.d. 15 augustus 2013, pagina 350 en 351.
3.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 4 oktober 2013, pagina 249.
4.Proces-verbaal verhoor getuige d.d. 12 september 2013, pagina 423.
5.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 4 oktober 2013, pagina 249 en 250.
6.Uittreksel Kadastrale Kaart, pagina 426.
7.Proces-verbaal aangifte d.d. 15 augustus 2013, pagina 350.
8.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 10 september 2013, pagina 126 en 127.
9.Rapport van het Nederlands Forensisch Instituut d.d. 24 september 2013, opgemaakt en ondertekend door de deskundige arts en patholoog dr. B. Kubat, pagina 174; proces-verbaal van bevindingen d.d. 10 september 2013, pagina 144; relaasproces-verbaal d.d. 10 november 2013, pagina 8.
10.Proces-verbaal van confrontatie stoffelijk overschot d.d. 13 september 2013, pagina 188.
11.Rapport van het Nederlands Forensisch Instituut d.d. 24 september 2013, opgemaakt en ondertekend door de deskundige arts en patholoog dr. B. Kubat, pagina 173 t/m 177.
12.Proces-verbaal verhoor getuige d.d. 10 september 2013, pagina 403.
13.Proces-verbaal verhoor getuige d.d. 12 september 2013, pagina 406, 407 en 409.
14.Proces-verbaal verhoor getuige d.d. 10 september 2013, pagina 488.
15.Proces-verbaal verhoor getuige d.d. 10 september 2013, pagina 482 en 483.
16.Proces-verbaal verhoor getuige d.d. 10 september 2013, pagina 489.
17.Proces-verbaal verhoor getuige d.d. 10 september 2013, pagina 483.
18.Proces-verbaal verhoor getuige d.d. 10 september 2013, pagina 489.
19.Proces-verbaal verhoor getuige d.d. 10 september 2013, pagina 483.
20.Proces-verbaal verhoor getuige d.d. 10 september 2013, pagina 489.
21.Proces-verbaal verhoor getuige d.d. 10 september 2013, pagina 483.
22.Proces-verbaal verhoor getuige d.d. 10 september 2013, pagina 490.
23.Proces-verbaal verhoor getuige d.d. 10 september 2013, pagina 484.
24.Proces-verbaal verhoor getuige d.d. 10 september 2013, pagina 490.
25.Proces-verbaal verhoor getuige d.d. 10 september 2013, pagina 484.
26.Proces-verbaal verhoor getuige d.d. 10 september 2013, pagina 494.
27.Proces-verbaal verhoor getuige d.d. 10 september 2013, pagina 484.
28.Proces-verbaal verhoor getuige d.d. 10 september 2013, pagina 566.
29.Proces-verbaal verhoor getuige d.d. 12 september 2013, pagina 423.
30.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 10 september 2013, pagina 127.
31.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 10 september 2013, pagina 126; een niet van het onder voetnoot 1 genoemde politiedossier deel uitmakend proces-verbaal sporenonderzoek d.d. 28 oktober 2013, dat als bijlage 3 is opgenomen in de afzonderlijke map ‘TGO Ananke, forensisch proces-verbaal’, pagina 9.
32.Een niet van het onder voetnoot 1 genoemde politiedossier deel uitmakend proces-verbaal sporenonderzoek d.d. 28 oktober 2013, dat als bijlage 3 is opgenomen in de afzonderlijke map ‘TGO Ananke, forensisch proces-verbaal’, pagina 5 en 9.
33.Rapport van het Nederlands Forensisch Instituut d.d. 30 oktober 2013, opgemaakt en ondertekend door de deskundige drs. J. Klaver, pagina 247.
34.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 13 september 2013, pagina 186.
35.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 20 september 2013, pagina 190.
36.Een niet van het onder voetnoot 1 genoemde politiedossier deel uitmakend rapport van dr. Kubat van het Nederlands Forensisch Instituut d.d. 10 december 2010, dat als bijlage 5 is opgenomen in de afzonderlijke map ‘Aanvullende/nadere pv’s sporen/dna/dacty etc.’
37.Eigen waarneming van het hof op de foto van het mes, pagina 216.
38.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 20 september 2013, pagina 190.
39.Proces-verbaal verhoor getuige d.d. 18 september 2013, pagina 505.
40.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 7 oktober 2013, pagina 261.
41.Een niet van het onder voetnoot 1 genoemde politiedossier deel uitmakend rapport van dr. Kubat van het Nederlands Forensisch Instituut d.d. 10 december 2010, dat als bijlage 5 is opgenomen in de afzonderlijke map ‘Aanvullende/nadere pv’s sporen/dna/dacty etc.’
42.Proces-verbaal aanhouding d.d.10 september 2013, pagina 30.
43.Proces-verbaal verhoor getuige d.d. 10 september 2013, pagina 413.
44.Een niet van het onder 1 genoemde politiedossier deel uitmakend proces-verbaal van verhoor d.d.
45.Proces-verbaal verhoor verdachte d.d. 12 september 2013, pagina 647.
46.Proces-verbaal verhoor getuige d.d. 14 september 2013, pagina 418 en 420.
47.Verklaring van de verdachte ter terechtzitting in eerste aanleg van 30 september 2014, als weergegeven in het proces-verbaal van die terechtzitting, pagina 3, 4 en 6.
48.Een niet van het onder voetnoot 1 deel uitmakend proces-verbaal van verhoor d.d. 10 december 2015, opgemaakt door de raadsheer-commissaris, pagina 1, 2, 3, 5 en 6.
49.Verwijzing zonder bewijsbestemming: processen-verbaal van verhoor d.d. 12 september 2013, pagina 633 en 659 tot en met 662.
50.Verwijzing zonder bewijsbestemming: proces-verbaal van verhoor d.d. 12 september 2013, pagina 664 en 665.
51.Uitwerking van twee op 11 september 2013 afgetapte gesprekken, pagina 612 en 613.
52.Proces-verbaal verhoor getuige d.d. 10 september 2013, pagina 484.
53.Relaasproces-verbaal d.d. 10 november 2013, pagina 78 en 79; proces-verbaal van bevindingen d.d. 10 september 2013, pagina 124.
54.Brief van UMC Utrecht d.d. 2 juni 2005, opgesteld door psychotherapeut drs. L.J. Vos en maatschappelijk werker mw. J. Strijker.