3.1.De in hoger beroep niet ter discussie gestelde in eerste aanleg vastgestelde feiten, de processtukken en het ter zitting in hoger beroep besprokene in acht nemend, gaat het hof uit van de volgende vaststaande feiten:
a. HVP is opgericht in 2009 en verleent thuiszorg in de regio Haaglanden. Omdat zij zelf geen personeel in dienst heeft, leent zij personeel in van HVP Zorg B.V.
b. Tot 1 januari 2015 werd thuiszorg uitgevoerd en vergoed op basis van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ). Sinds 1 januari 2015 gebeurt dat vooral op basis van de nieuwe Wet langdurige zorg (Wlz), terwijl een groot deel van de extramurale zorg is ondergebracht bij de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo), de Jeugdwet en de zorgverzekering onder de Zorgverzekeringswet (Zvw).
c. Namens de verschillende zorgverzekeraars is CZ belast met de selectie van zorgaanbieders in onder meer de regio Haaglanden. Tot en met het jaar 2014 heeft HVP jaarlijks bij CZ ingeschreven voor een zorgovereenkomst op basis van de AWBZ. Die inschrijvingen zijn steeds gehonoreerd.
d. In het kader van de inkoop van verpleging en verzorging (ook: V&V) voor het jaar 2015 heeft CZ besloten om HVP niet in aanmerking te brengen voor een zorgcontract omdat de statuten van HVP op enkele punten niet overeenstemden met de Zorgbrede Governance Code (ZGC) en omdat HVP in haar bestuursverklaring niet had opgegeven dat er sprake was van onderaanneming. Omdat deze gebreken evenzeer golden voor de inkoopprocedure 2014 heeft CZ besloten de lopende zorgovereenkomst AWBZ 2014 met HVP per 15 november 2014 te beëindigen.
e. HVP heeft CZ daarover in kort geding betrokken en in dit kort geding gevorderd dat de zorgovereenkomst 2014 niet mag worden beëindigd en dat haar voor het jaar 2015 een zorgovereenkomst wijkverpleging wordt aangeboden. In zijn vonnis van 8 december 2014 heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, de vorderingen van HVP afgewezen.
Bij arrest van 7 april 2015 heeft dit hof het kort geding vonnis vernietigd, geoordeeld dat CZ de zorgovereenkomst 2014 met HVP ten onrechte heeft opgezegd en CZ Zorgverzekeraars Groep u.a. veroordeeld om binnen zeven dagen met HVP een zorgovereenkomst wijkverpleging 2015 aan te gaan van dezelfde orde en grootte als in 2014. De vordering terzake het sluiten van een contract Wlz 2015 is bij gebrek aan belang afgewezen. Tegen dit arrest is geen rechtsmiddel ingesteld.
f. Met het oog op de inkoop van verpleging en verzorging in het kader van de Wlz voor het jaar 2016 heeft CZ in juni 2015 het Zorginkoopdocument 2016 Wlz sector V&V gepubliceerd. De deadline voor het indienen van een inschrijving is gesteld op 31 juli 2015 om 17.00 uur.
g. Voor bestaande zorgaanbieders zoals HVP bestaat de inschrijving enkel uit een bestuursverklaring, waarvan het model als bijlage bij het Zorginkoopdocument is gevoegd. De aanhef van de bestuursverklaring luidt:
‘
De zorgaanbieder verklaart hierbij vanaf de datum van inschrijving, tenzij hieronder anders is aangegeven, te voldoen aan de volgende eisen en verklaart gedurende de looptijd van een eventueel aan te bieden overeenkomst aan die eisen te blijven voldoen. Indien er gedurende de looptijd sprake is van wijzigingen, dient de zorgaanbieder dit aan het zorgkantoor kenbaar te maken. De zorgaanbieder verklaart tevens te voldoen en zich te houden aan de geldende wet- en (lagere) regelgeving, en de afspraken en regels zoals beschreven in de overeenkomst, inclusief bijbehorende addenda.’
Punt 3 van de bestuursverklaring luidt:
‘3. De zorgaanbieder verklaart hierbij te voldoen aan de eisen van onderaanneming
(eisen waaraan wordt voldaan, aanvinken)
□ Ongeacht de vraag of de zorgaanbieder daadwerkelijk onderaanneming wil inzetten voor de productie 2016, verklaart hij dat hij onderaanneming bij indiening van de inschrijving heeft gemeld of gedurende het jaar zal melden aan het zorgkantoor voor het geval daar sprake van zou zijn.
□ De zorgaanbieder heeft bijlage 2 Onderaannemerschap bij deze bestuursverklaring gevoegd en daarop de vraag of hij voornemens is in 2016 te werken met onderaannemers, beantwoord. Wanneer de zorgaanbieder daadwerkelijk onderaanneming wil inzetten voor de productie 2016, heeft hij op bijlage 2 aangegeven welke onderaannemer(s) hij wil inzetten voor welk deel van de productie en wat de aard en het volume van de door de onderaannemer(s) te verlenen zorg is. Het zorgkantoor heeft het recht om onderaannemers te weigeren.
□ Onverminderd geldt dat bij alle onderaanneming de hoofdaannemer verantwoordelijk en
aansprakelijk is voor de dienstverlening van de onderaannemer.’
Bijlage 2 bij de bestuursverklaring betreft een verklaring over onderaannemerschap. De aanhef daarvan luidt:
‘De zorgaanbieder is voornemens in 2016 te werken met onderaannemers*:
□ ja □ nee
Indien u “ja” hebt aangevinkt dient u een volledige lijst van onderaannemers die per 1-1-2016 worden ingezet, aan te leveren:’
gevolgd door een tabel waarin de namen van de in te schakelen onderaannemers vermeld kunnen worden. Onder de tabel en naast het vak waarin de bestuurder zijn handtekening moet zetten staat vetgedrukt de volgende tekst:
‘De zorgaanbieder verklaart gecontroleerd te hebben dat de onderaannemer voldoet aan de vereisten genoemd in artikel 9 lid 1 van de overeenkomst Wlz.
De zorgaanbieder verklaart met alle onderaannemers aantoonbare afspraken gemaakt te hebben om te borgen dat zij geen onderaannemer(s) inschakelen voor de uitvoering van de zorg die zij van de zorgaanbieder hebben opgedragen gekregen. De zorgaanbieder zal strikt op naleving hiervan toezien.’
Artikel 9 lid 1 van Deel III van de te sluiten zorgovereenkomst Wlz luidt:
‘Verleende Zorg in Onderaanneming komt alleen voor vergoeding in aanmerking indien vooraf schriftelijke toestemming is verleend door het Zorgkantoor. Voor Onderaanneming bij Crisiszorg geldt een uitzondering. De voor Crisiszorg gecontracteerde Zorgaanbieders hebben een meldplicht. De inschakeling van een Onderaannemer geschiedt voor eigen rekening en risico van de Zorgaanbieder en doet niet af aan de verplichtingen van de Zorgaanbieder uit deze overeenkomst. De Onderaannemer dient in ieder geval aantoonbaar in het bezit te zijn van een inschrijving in het handelsregister en aantoonbaar te beschikken over een WTZi-toelating. Dit laatste vereiste geldt niet in het geval de Onderaannemer schoonmaak levert in het kader van MPT, dagbesteding gehandicaptenzorg levert, of een ZZP’er is. Tevens dient geen IGZ-maatregel van kracht te zijn bij de Onderaannemer, dan wel een onderzoek naar vermoeden van fraude bij de Onderaannemer plaats te vinden bij enig Zorgkantoor.’
Op pagina 22 van het Zorginkoopdocument staat over de vormvereisten van inschrijving geschreven:
‘(…) Op de datum van indiening van de inschrijving dient de zorgaanbieder aan alle voorwaarden te voldoen, tenzij anders aangegeven. Indien blijkt dat een Bestuursverklaring niet naar waarheid is ingevuld, behoudt CZ zorgkantoor zich het recht voor om een sanctie op te leggen dan wel de overeenkomst te beëindigen, een aanbod voor een overeenkomst in te trekken of de inschrijving buiten behandeling te laten.’
h. HVP heeft tijdig ingeschreven voor een zorgovereenkomst voor 2016. Zij heeft de bestuursverklaring volledig ingevuld en ondertekend. Op bijlage 2 bij de bestuursverklaring heeft zij ingevuld voornemens te zijn om twee onderaannemers in te schakelen, te weten HVP Zorg B.V. en een zzp’er.
i. Bij brief van 28 augustus 2015 heeft CZ aan HVP meegedeeld dat HVP ten tijde van de inschrijving niet beschikte over een verklaring omtrent gedrag voor rechtspersonen (VOG RP) en dat de aangemelde onderaannemer HVP Zorg B.V. ten tijde van de inschrijving niet beschikte over een WTZi-toelating, dat dit alles betekent dat HVP de bestuursverklaring op twee punten niet naar waarheid heeft ingevuld en dat zij daarom niet aan alle voorwaarden voldoet om in aanmerking te komen voor een overeenkomst met CZ zorgkantoor voor het leveren van zorg in natura in 2016 voor de regio Haaglanden.
j. In reactie daarop heeft CZ bij brief van 1 oktober 2015 het ontbreken van een verklaring omtrent gedrag voor rechtspersonen ingetrokken als weigeringsgrond.
3.2.1.In de onderhavige procedure vordert HVP – voor zover in dit spoedappel nog relevant - dat de voorzieningenrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
-
primair:CZ zal bevelen om binnen zeven dagen na betekening van dit vonnis met HVP een overeenkomst in het kader van de zorginkoopprocedure 2016 ter uitvoering van de Wlz aan te gaan, op straffe van verbeurte van een dwangsom;
-
subsidiair: CZ zal bevelen het door haar op 28 augustus 2015 genomen besluit op de Inschrijving Wlz 2016 te heroverwegen en daarover binnen twee weken na betekening van dit vonnis opnieuw te beslissen, in die zin dat de inschrijving van HVP voldoet aan alle gestelde toetredingseisen, dit op straffe van verbeurte van een dwangsom;
- een en ander met veroordeling van CZ in de kosten van dit geding, te vermeerderen met de nakosten alsmede de wettelijke rente over de nakosten.
3.2.2.Aan deze vordering heeft HVP, kort samengevat, het volgende ten grondslag gelegd.
Ten tijde van het invullen van de bestuursverklaring had HVP nog niet besloten of zij in 2016 al dan niet gebruik zou maken van onderaannemers. Omdat in bijlage 2 bij de bestuursverklaring wordt gevraagd of zij ‘voornemens’ is om met onderaannemers te werken, heeft zij gemeend die vraag op dat moment positief te moeten antwoorden. Nadien bleek dat het voor HVP Zorg B.V. niet mogelijk was om tijdig over een WTZi-toelating te beschikken. De toelating was een nieuwe eis die in voorgaande jaren niet werd gesteld en die ook niet wordt gesteld bij inschrijving voor de sector wijkverpleging, hetgeen verwarrend is en in strijd met de te betrachten transparantie.
Op basis van hetgeen is gesteld in het Zorginkoopdocument 2016 (‘Het zorgkantoor heeft het recht om onderaannemers te weigeren’) is HVP ervan uitgegaan dat CZ haar hierop zou wijzen om daarna de zorgovereenkomst 2016 toe te kennen met weigering van HVP Zorg B.V. als onderaannemer. Deze gang van zaken staat met zoveel woorden vermeld onder punt 3 van de ingevulde en ondertekende bestuursverklaring. HVP ging er niet van uit en hoefde ook niet ervan uit te gaan dat haar inschrijving definitief buiten behandeling zou blijven. Een dergelijk besluit is met inachtneming van alle feiten en omstandigheden disproportioneel en in strijd met de redelijkheid en billijkheid. HVP heeft een groot belang bij het verkrijgen van een zorgovereenkomst voor het jaar 2016.
Hier is sprake van een omissie van geringe aard die ook kan worden beschouwd als een kennelijke verschrijving, gebaseerd op een misverstand zijdens HVP. HVP ziet dat ook in en wenst simpelweg alsnog in de gelegenheid te worden gesteld deze omissie te herzien door zich in te schrijven voor 2016 zonder dat zij met onderaannemers zal gaan werken. Het is HVP bekend dat CZ heeft toegestaan dat een zorgaanbieder zijn bestuursverklaring alsnog mocht voorzien van een handtekening en HVP wenst een gelijke herstelmogelijkheid te krijgen.
3.2.3.CZ heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Dat verweer zal, voor zover in hoger beroep van belang, in het navolgende aan de orde komen.