3.1.In dit hoger beroep wordt uitgegaan van de volgende feiten.
( i) Bij notariële akte van 19 juni 2006 heeft [appellant] aan [ouders geintimeerden] het persoonlijk recht verleend van gebruik en bewoning van de woning aan [adres 1] te [plaats] (prod. 1 memorie van antwoord [ouders geintimeerden] ). [appellant] heeft zich daarbij verplicht de woning in een zodanige staat te onderhouden dat aan [ouders geintimeerden] een redelijk woongenot wordt verschaft. [ouders geintimeerden] hebben zich in de akte verplicht de gewone lasten en herstellingen voor hun rekening te nemen en te verrichten.
(ii) Op 9 april 2013 hebben partijen tijdens de behandeling van een tussen hen aanhangige kortgedingprocedure voor de voorzieningenrechter van de rechtbank Oost-Brabant een vaststellingsovereenkomst gesloten (prod. 2 inleidende dagvaarding). Deze houdt onder meer het volgende in:
“1. [appellant] komt binnen twee weken met een concept-bouwplan (uiterlijk 23 april 2013) t.a.v. De [adres 1] .
Vervolgens krijgen vader en moeder twee weken de gelegenheid om op het concept te reageren. Daarna zijn er nog twee weken voor overleg tussen partijen. Mochten partijen het niet eens worden, dan is [appellant] van plan conform zijn plannen invulling te geven aan ’t redelijk woongenot zoals hij dat ziet.
De reactie van vader en moeder kan zien op de verbouw van de bestaande +/- 77m2. De reactie kan ook betreffen een voorstel voor ’n groter project, waarbij meerwerk voor rekening van vader en moeder zal komen.
2. De verbouwing zal binnen een jaar na heden worden gerealiseerd.”
(iii) De voorzieningenrechter van de rechtbank Oost-Brabant heeft [appellant] bij vonnis van 7 november 2014 in kort geding veroordeeld de vaststellingsovereenkomst van 9 april 2013 binnen één jaar na betekening van dat vonnis na te komen in die zin dat hij binnen deze periode [ouders geintimeerden] een redelijk woongenot van de woning aan [adres 1] te [plaats] verschaft, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 300.000,- (prod. 1 conclusie van antwoord conventie).
Bij arrest van 14 april 2015 heeft het hof het vonnis van de voorzieningenrechter vernietigd en, opnieuw rechtdoende, [appellant] veroordeeld de vaststellingsovereenkomst van 9 april 2013 binnen drie maanden na datum van dat arrest na te komen in die zin dat hij binnen deze periode de woning aan [adres 1] te [plaats] aan [ouders geintimeerden] tezamen, en bij vooroverlijden van een van beiden de langstlevende hunner, in gebruik en bewoning geeft in een zodanige staat van onderhoud dat aan ouders een redelijk woongenot wordt verschaft, zulks op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 50.000,- ineens indien [appellant] niet aan deze veroordeling heeft voldaan (prod. 1 inleidende dagvaarding).
(iv) Bij deurwaardersexploit van 22 april 2015 hebben [ouders geintimeerden] aan [appellant] bevel gedaan om aan de inhoud van het arrest van 14 april 2015 te voldoen (prod. 3 inleidende dagvaarding).
( v) [appellant] heeft zowel voor als na het arrest van het hof van 14 april 2015 diverse werkzaamheden aan de woning aan [adres 1] (laten) verricht(en).
(vi) In opdracht van [ouders geintimeerden] heeft ir. [deskundige] (hierna: [deskundige] ) de woning aan [adres 1] te [plaats] op 15 juli 2015, dat wil zeggen drie maanden na voormeld arrest van 14 april 2005, geïnspecteerd en op 17 juli 2015 een rapport uitgebracht (prod. 5 conclusie van antwoord conventie). [deskundige] concludeert in dit rapport dat de woning aan [adres 1] niet in een zodanige staat van onderhoud verkeert dat aan [ouders geintimeerden] een redelijk woongenot wordt verschaft.
(vii) Bij deurwaardersexploit van 25 augustus 2015 hebben [ouders geintimeerden] aan [appellant] bevel gedaan tot betaling van € 50.000,- ter zake de verbeurde dwangsom (prod. 6 inleidende dagvaarding). Op 2 september 2015 en 3 september 2015 hebben [ouders geintimeerden] executoriaal (derden)beslag doen leggen onder Vion Farming B.V en op aan [appellant] in eigendom toebehorende registergoederen (onder meer op de woningen aan [adres 1] en [adres 2] te [plaats] ) (prod. 7 en 8 inleidende dagvaarding); laatstgenoemde beslagen zijn aan de eerste hypotheekhouder ABN Amro bank (hierna: de bank) overbetekend.
(viii) In opdracht van [appellant] (en zijn echtgenote) hebben [medewerker 1 van bouwadvies] en [medewerker 2 van bouwadvies] van [bouwadvies] Bouwadvies de woning aan [adres 1] te [plaats] op 17 september 2015 geïnspecteerd en op 28 september 2015 een rapport uitgebracht (prod. 9 inleidende dagvaarding). In dit rapport wordt geconcludeerd dat de woning in de huidige staat een redelijk wooncomfort heeft en dat er op het moment van inspectie geen sprake was van tekortschietende woontechnische kwaliteit.
3.2.1Ondanks het door [appellant] aan [ouders geintimeerden] gedane verzoek om van de executie af te zien, hebben zij dat geweigerd. [appellant] heeft [ouders geintimeerden] hierop bij inleidende dagvaarding van 9 oktober 2015 in de onderhavige procedure betrokken en primair gevorderd de gelegde beslagen op te heffen en subsidiair een verbod om tot tenuitvoerlegging van het arrest van 14 april 2015 over te gaan.
3.2.2[ouders geintimeerden] hebben in conventie verweer gevoerd en in reconventie gevorderd de bij voormeld arrest opgelegde dwangsom van € 50.000,- te verhogen tot € 300.000,- indien [appellant] de vaststellingsovereenkomst van 9 april 2013 niet binnen twee maanden na betekening van het door de voorzieningenrechter te wijzen vonnis nakomt.
3.2.3De voorzieningenrechter heeft in het vonnis waarvan beroep de vorderingen in conventie afgewezen en in reconventie [appellant] veroordeeld de vaststellings-overeenkomst van 9 april 2013 binnen zes maanden na betekening van het vonnis na te komen, in die zin dat hij binnen deze periode [ouders geintimeerden] een redelijk woongenot van de woning aan de [adres 1] te [plaats] verschaft, zulks op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 50.000,-.