In deze zaak, gewezen door het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 26 april 2016, betreft het een incident ex artikel 843a van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. De appellant, [appellant], heeft in hoger beroep beroep ingesteld tegen een vonnis van de kantonrechter van de rechtbank Oost-Brabant, waarin hij en [gedaagde] hoofdelijk zijn veroordeeld tot betaling van € 25.000,- aan ABN AMRO Bank N.V. De appellant vordert in dit incident inzage en afgifte van documenten met betrekking tot een rekening-courantovereenkomst en de betalingsadministratie van ABN AMRO over een specifieke periode. Hij stelt dat deze documenten essentieel zijn voor zijn verweer in de hoofdzaak, aangezien hij en [gedaagde] hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de kredietovereenkomst die door Artelier [artelier] B.V. met ABN AMRO is gesloten. De appellant voert aan dat hij geen toegang heeft tot de administratie, die inmiddels verloren is gegaan, en dat ABN AMRO de enige partij is die over deze documenten beschikt.
ABN AMRO heeft verweer gevoerd en betwist dat er een rekening-courantovereenkomst bestaat. Het hof oordeelt dat de vordering van de appellant tot inzage en afgifte van de gevraagde documenten moet worden afgewezen. Het hof stelt vast dat de appellant niet voldoende heeft aangetoond dat er een rechtmatig belang is voor de gevraagde inzage en dat de vordering te onbepaald is. De appellant wordt als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de kosten van het incident. De hoofdzaak wordt verwezen naar de rol voor memorie van antwoord, waarbij verdere beslissingen worden aangehouden.