ECLI:NL:GHSHE:2016:1635

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
26 april 2016
Publicatiedatum
26 april 2016
Zaaknummer
200 181 873_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Incident ex artikel 843a Rv inzake inzage en afgifte van documenten in een kredietovereenkomst met ABN AMRO

In deze zaak, gewezen door het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 26 april 2016, betreft het een incident ex artikel 843a van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. De appellant, [appellant], heeft in hoger beroep beroep ingesteld tegen een vonnis van de kantonrechter van de rechtbank Oost-Brabant, waarin hij en [gedaagde] hoofdelijk zijn veroordeeld tot betaling van € 25.000,- aan ABN AMRO Bank N.V. De appellant vordert in dit incident inzage en afgifte van documenten met betrekking tot een rekening-courantovereenkomst en de betalingsadministratie van ABN AMRO over een specifieke periode. Hij stelt dat deze documenten essentieel zijn voor zijn verweer in de hoofdzaak, aangezien hij en [gedaagde] hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de kredietovereenkomst die door Artelier [artelier] B.V. met ABN AMRO is gesloten. De appellant voert aan dat hij geen toegang heeft tot de administratie, die inmiddels verloren is gegaan, en dat ABN AMRO de enige partij is die over deze documenten beschikt.

ABN AMRO heeft verweer gevoerd en betwist dat er een rekening-courantovereenkomst bestaat. Het hof oordeelt dat de vordering van de appellant tot inzage en afgifte van de gevraagde documenten moet worden afgewezen. Het hof stelt vast dat de appellant niet voldoende heeft aangetoond dat er een rechtmatig belang is voor de gevraagde inzage en dat de vordering te onbepaald is. De appellant wordt als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de kosten van het incident. De hoofdzaak wordt verwezen naar de rol voor memorie van antwoord, waarbij verdere beslissingen worden aangehouden.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
zaaknummer 200.181.873/01
arrest van 26 april 2016
gewezen in het incident ex artikel 843a Rv in de zaak van
[appellant],
wonende te [woonplaats] ,
appellant in de hoofdzaak,
eiser in het incident,
advocaat: mr. E. Pimentel te Hoofddorp,
tegen
ABN Amro Bank N.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
geïntimeerde in de hoofdzaak,
verweerster in het incident,
advocaat: mr. N.M.J.H. van den Bogaard te Tiel,
op het bij exploot van dagvaarding van 26 augustus 2015, hersteld bij exploot van 1 december 2015 ingeleide hoger beroep van het vonnis van 28 mei 2015, door de kantonrechter van de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats Eindhoven tussen appellant – [appellant] – en [gedaagde] (hierna: [gedaagde] ) als gedaagden en geïntimeerde – ABN AMRO – als eiseres.

1.Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnummer 3366852 \ CV EXPL 14-10109)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis.

2.Het geding in hoger beroep

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding in hoger beroep;
  • de memorie van grieven tevens houdende incidentele vordering ex artikel 843a Rv met producties;
  • de antwoordmemorie in het incident tevens houdende akte overlegging producties van ABN AMRO;
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald.

3.De beoordeling

In het incident
3.1.
Het hof gaat uit van het volgende.
Artelier [artelier] B.V. heeft ten behoeve van haar onderneming een kredietovereenkomst gesloten met ABN AMRO. Aan haar is een krediet ter beschikking gesteld van maximaal € 25.000,-. Voor de verplichtingen uit de overeenkomst zijn [appellant] en [gedaagde] hoofdelijk mede aansprakelijk.
Artelier [artelier] B.V. is inmiddels gefailleerd.
3.2.
ABN AMRO heeft in eerste aanleg gevorderd hoofdelijke veroordeling van [appellant] en [gedaagde] tot betaling van een bedrag van € 25.000,- te vermeerderen met de contractuele rente vanaf de dag van dagvaarding en kosten.
3.3.
[gedaagde] heeft de vordering erkend en [appellant] heeft verweer gevoerd en gesteld dat de vordering jegens hem moet worden afgewezen.
3.4.
De kantonrechter heeft [appellant] en [gedaagde] , hoofdelijk, veroordeeld om aan ABN AMRO te betalen het bedrag van € 25.000,-, te vermeerderen met de contractuele rente van thans 10,57% per jaar over een bedrag van € 25.000,- vanaf de dag van dagvaarding (28 agustus 2014) tot aan de dag van voldoening. Voorts heeft de kantonrechter het vonnis uitvoerbaar bij voorraad verklaard en [appellant] en [gedaagde] , hoofdelijk, veroordeeld in de kosten van de procedure.
3.5.
[appellant] is het niet eens met het bestreden vonnis en is ervan in hoger beroep gekomen. Hij heeft ertegen drie grieven geformuleerd.
3.6.
In het incident vordert [appellant] om ABN AMRO te gelasten inzage en een afschrift af te geven van de rekening-courantovereenkomst alsmede van de volledige betalingsadministratie in de periode van 23 september 2005 tot 1 juli 2006.
[appellant] stelt dat de kredietovereenkomst was gekoppeld aan een rekening-courantovereenkomst met ABN AMRO waarin een twee-handtekeningenclausule is opgenomen. Als het krediet werd aangewend, diende het geld op de rekening-courant te worden gestort en waren voor opnamen/betaling vanaf de rekening-courant de handtekeningen van zowel [appellant] als [gedaagde] noodzakelijk. [appellant] stelt dat hieraan door ABN AMRO strikt de hand werd gehouden.
[appellant] voert voorts aan dat het voor hem onmogelijk is zijn stellingen te onderbouwen. De administratie tot en met 2008, waartoe ook de door [appellant] gestelde rekening-courantovereenkomst behoort, is volledig verdwenen. [appellant] is vanaf de aanzegging van zijn ontslag op 18 mei 2006 niet meer toegelaten tot het bedrijf en had zodoende geen toegang meer tot de administratie en ook de curator kan het [appellant] niet verschaffen. ABN AMRO beschikt wel over deze administratie en dient inzage, afschrift of uittreksels van de rekening-courantovereenkomst alsmede de betalingsadministratie in de periode van 23 september 2005 tot 1 juli 2006 te geven.
Ten onrechte betwist ABN AMRO het bestaan van een rekening-courantovereenkomst nu uit het beroepen vonnis onder punt 3.1.1 blijkt dat ABN AMRO stelt dat [appellant] en [gedaagde] niet voldaan hebben aan de verplichting om het betalingsverkeer via de rekening-courant te leiden.
3.7.
ABN AMRO heeft gemotiveerd verweer gevoerd dat hierna bij bespreking van de vordering zal worden betrokken.
3.8.
Het hof is van oordeel dat de incidentele vordering dient te worden afgewezen en legt aan dat oordeel het volgende ten grondslag.
Door ABN AMRO is betwist dat van een rekening-courantovereenkomst tussen haar en [appellant] sprake is geweest en dat zij hierop ook heeft gewezen in de correspondentie met [appellant] , zodat dit stuk niet voorhanden is. Voorts voert ABN AMRO aan dat de vordering te onbepaald is en dat een rechtmatig belang ontbreekt.
Het hof overweegt dat de vorderingen van [appellant] tot verstrekking van inzage dan wel afschrift of uittreksel van de rekening-courantovereenkomst in het kader van dit incident reeds hierop dienen af te stuiten. Daar komt bij dat ABN AMRO haar vordering kennelijk baseert op de kredietovereenkomst, waarvan zich een afschrift bij de stukken bevindt, en niet op enige rekening-courant verhouding. Wat betreft de gevorderde betalingsadministratie is niet duidelijk geworden welke stukken hieronder moeten worden verstaan en in hoeverre deze het standpunt van [appellant] nader zouden kunnen onderbouwen. Er is derhalve geen sprake van bepaalde bescheiden en een rechtmatig belang ontbreekt.
3.9.
Het hof zal de vordering van [appellant] tot inzage en afgifte van stukken afwijzen.
3.10.
Het hof zal [appellant] als de in het ongelijk gestelde partij veroordelen in de kosten van het incident.
In de hoofdzaak
3.11.
De zaak wordt naar de rol verwezen voor memorie van antwoord. Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.

4.De beslissing

Het hof:
in het incident:
wijst de vordering af;
veroordeelt [appellant] in de proceskosten van het incident, welke kosten aan de zijde van ABN AMRO tot de dag van deze uitspraak worden begroot op € 894,- aan salaris advocaat;
verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
in de hoofdzaak:
verwijst de zaak naar de rol van 7 juni 2016 voor memorie van antwoord;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. S.M.A.M. Venhuizen, C.N.M. Antens en P.P.M. Rousseau en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 26 april 2016.
griffier rolraadsheer