ECLI:NL:GHSHE:2016:1633

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
26 april 2016
Publicatiedatum
26 april 2016
Zaaknummer
103 005 546_02
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herroeping van een arrest wegens overschrijding van de termijn in civiele procedure

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 26 april 2016 uitspraak gedaan in een hoger beroep betreffende een vordering tot herroeping van een eerder arrest. De appellant, drs. [appellant], heeft de herroeping ingediend op basis van nieuwe feiten die hij stelt te hebben ontdekt, welke volgens hem zouden wijzen op bedrog door Koninklijke Philips N.V. Het hof heeft vastgesteld dat de appellant op 23 juli 2012 en in februari 2013 al beschikte over de informatie die hij nu aanvoert als grond voor herroeping. De appellant heeft echter pas op 3 juni 2014 de dagvaarding tot herroeping ingediend, waarmee hij de termijn van drie maanden, zoals voorgeschreven in artikel 383 lid 1 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, heeft overschreden. Het hof heeft geoordeeld dat de appellant niet ontvankelijk is in zijn vorderingen, omdat hij niet tijdig heeft gehandeld. Tevens is de appellant veroordeeld in de proceskosten van het hoger beroep, die aan de zijde van Philips zijn begroot op € 704,-- aan verschotten en € 2.235,-- aan salaris advocaat. Het arrest is openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op dezelfde datum.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
zaaknummer 103.005.546/02
arrest van 26 april 2016
in de zaak van
drs. [appellant],
wonende te [woonplaats] , België,
eiser tot herroeping,
hierna aan te duiden als [appellant] ,
advocaat: mr. C.C.C.A.M. Kuijken te Valkenswaard,
tegen
Koninklijke Philips N.V., h.o.d.n. Royal Philips,
statutair gevestigd te [statutaire plaats] ,
gedaagde,
hierna aan te duiden als Philips,
advocaat: mr. S.A.J.M. Munnichs te Eindhoven,
op de bij exploot van dagvaarding van 3 juni 2014 ingestelde vordering tot herroeping van het arrest van 28 oktober 2008, door het gerechtshof te ’s-Hertogenbosch gewezen tussen [appellant] als appellant in het principaal appel en geïntimeerde in het voorwaardelijk incidenteel appel en Philips als geïntimeerde in het principaal appel en appellante in het voorwaardelijk incidenteel appel.
Het geding in de procedure leidende tot het arrest van 28 oktober 2008
Voor het geding leidende tot het arrest waarvan herroeping wordt gevorderd verwijst het hof naar voormeld arrest.

1.Het geding in de procedure tot herroeping

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding tot herroeping met producties;
  • de conclusie van antwoord met producties;
  • de conclusie van repliek met producties;
  • de conclusie van dupliek;
  • de akte van [appellant] van 10 maart 2015;
  • de antwoordakte van Philips van 7 april 2015.
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken.

2.De beoordeling

2.1.
In deze zaak kan worden uitgegaan van de volgende feiten.
  • Het hof heeft onder zaaknummer HD 103.005.546/01 op 28 oktober 2008 arrest gewezen in het door [appellant] ingestelde principaal appel tegen het vonnis van de rechtbank te ’s-Hertogenbosch van 15 augustus 2007 tussen [appellant] als eiser en Philips als gedaagde. Het hof heeft, kort gezegd, het vonnis van de rechtbank bekrachtigd, met veroordeling van [appellant] in de proceskosten.
  • Bij arrest van 10 september 2010 heeft de Hoge Raad het door [appellant] tegen het arrest van het hof van 28 oktober 2008 ingestelde cassatieberoep verworpen.
  • Mevrouw [echtgenote van appellant] , de echtgenote van [appellant] , heeft bij dagvaarding van 3 januari 2013 [appellant] en Philips gedagvaard en zich verzet tegen het arrest van het hof van 28 oktober 2008.
  • Bij arrest van 4 maart 2014 heeft het hof mevrouw [echtgenote van appellant] niet ontvankelijk verklaard in haar derdenverzet.
2.2.1.
In de onderhavige procedure vordert [appellant] dat het hof, bij wege van herroeping opnieuw rechtdoende, met vordering tot verbetering van de gronden van het bestreden arrest van 28 oktober 2008:
1. vaststelt dat de stamrecht- of lijfrenteovereenkomst tussen partijen (automatisch) tot stand is gekomen door opname van deze kapitaalrechten in de boekhouding van de N.V. Philips Gloeilampenfabrieken respectievelijk het Philipsconcern, alsook deze opname vaststelt;
2. verklaart voor recht, dat Philips aan [appellant] heeft toegezegd te voldoen een lijfrentekapitaal, dan wel een stamrecht bij het bereiken door [appellant] van diens 60-jarige leeftijd c.q. met bestemming van beschikbaarstelling op een door [appellant] gewenst vroeger of later tijdstip, waarbij het lijfrentekapitaal, dan wel het stamrecht per 23 september 1982 een waarde had van fl. 235.000,--/€ 106.638,--;
3. Philips veroordeelt tot vergoeding van alle door [appellant] gemaakte kosten in de voorafgaande procedures tegen Nederlandse Philips Bedrijven B.V. (NPB) en Royal Philips, zulks op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet;
4. Philips veroordeelt in de kosten van het geding.
De dagvaarding vermeldt voorts dat [appellant] subsidiair een vordering instelt tegen Philips.
2.2.2.
Aan deze vorderingen heeft [appellant] kort samengevat, het volgende ten grondslag gelegd.
Het bestreden arrest van het hof dient te worden herroepen nu er sprake is geweest van bedrog aan de zijde van Philips en [appellant] na het arrest van het hof van 28 oktober 2008 stukken van beslissende aard in handen heeft gekregen die door toedoen van Philips waren achtergehouden. Na ontvangst van niet eerder verstrekte stukken van de Stichting Philips Pensioenfonds is komen vast te staan dat er, anders dan Philips in alle eerdere procedures altijd in strijd met de waarheid heeft aangevoerd, wel degelijk sprake is van een overeenkomst tussen [appellant] en Philips waarbij ten gunste van [appellant] een stamrecht of lijfrente is gevestigd.
2.2.3.
Philips heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Dat verweer zal, voor zover hier aan de orde, in het navolgende aan de orde komen.
2.3.1.
Artikel 383 lid 1 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering bepaalt dat het rechtsmiddel van herroeping moet worden aangewend binnen drie maanden nadat de grond voor de herroeping is ontstaan en de eiser daarmee bekend is geworden. De termijn vangt niet aan dan nadat het vonnis (in het onderhavige geval: het arrest van het hof van 28 oktober 2008) in kracht van gewijsde is gegaan.
2.3.2.
[appellant] heeft (zie pagina 22 van de dagvaarding tot herroeping) aangevoerd dat hij op 23 juli 2012 de stukken heeft ontvangen van het Philips Pensioenfonds waaruit zou blijken dat er sprake is van bedrog aan de zijde van Philips. Verder voert hij aan dat in februari 2013 nieuwe feiten aan het licht zijn gekomen met betrekking tot de verzelfstandiging in 1987 van [taxatie- en expertisebureau B.V.] , die, zo begrijpt het hof, ook voor de beoordeling van de vordering tot herroeping van belang zijn.
2.3.3.
Het hof stelt op grond van het voorgaande vast dat [appellant] reeds op 23 juli 2012 respectievelijk in februari 2013 beschikte over de stukken en/of de andere informatie, op grond waarvan hij thans stelt dat die herroeping van het arrest van het hof rechtvaardigen. Andere, nadien ontvangen, stukken of informatie worden door [appellant] niet vermeld. Uiterlijk in februari 2013 is [appellant] dus bekend geworden met de thans aangevoerde gronden voor herroeping. [appellant] heeft eerst bij dagvaarding van 3 juni 2014 gedagvaard tot herroeping. Daarmee heeft hij de in artikel 383 lid 1 van het Wetboek van Burgerlijke rechtsvordering bedoelde termijn niet in acht genomen. Voor zover [appellant] heeft betoogd dat bedoelde termijn pas is gaan lopen na de uitspraak van het hof van 4 maart 2014 in het door mevrouw [echtgenote van appellant] ingestelde derdenverzet (zie r.o. 2.1) verwerpt het hof dit betoog. Het arrest waarvan [appellant] herroeping vordert is na het arrest van de Hoge Raad van 10 september 2010 in kracht van gewijsde gegaan. Vanaf dat moment stonden er geen gewone rechtsmiddelen tegen het arrest van het hof open voor [appellant] . Het feit dat mevrouw [echtgenote van appellant] derdenverzet had ingesteld is in dit verband niet relevant.
Dit leidt tot het oordeel dat het hof, zoals Philips ook heeft bepleit, [appellant] niet ontvankelijk zal verklaren in zijn vorderingen.
2.3.4.
Voor zover [appellant] subsidiair een vordering heeft willen instellen zal het hof [appellant] ook in die subsidiaire vordering niet ontvankelijk verklaren. [appellant] heeft immers niet aangegeven wat hij subsidiair heeft willen vorderen, terwijl deze vordering in het petitum van de dagvaarding in het geheel niet wordt vermeld.
2.4.
[appellant] zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van de procedure.

3.De uitspraak

Het hof:
verklaart [appellant] niet ontvankelijk in zijn vorderingen;
veroordeelt [appellant] in de proceskosten van het hoger beroep, welke kosten tot op heden aan de zijde van Philips worden begroot op € 704,-- aan verschotten en op € 2.235,-- aan salaris advocaat;
verklaart de veroordeling in de proceskosten uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. M.J.H.A. Venner-Lijten, J.I.M.W. Bartelds en P.P.M. Rousseau en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 26 april 2016.
griffier rolraadsheer