In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 21 januari 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep betreffende de tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling van de appellante. De rechtbank Zeeland-West-Brabant had op 3 december 2015 de schuldsaneringsregeling tussentijds beëindigd op verzoek van de bewindvoerder, omdat de appellante haar verplichtingen niet naar behoren nakwam en bovenmatige schulden had laten ontstaan. De appellante was het niet eens met deze beslissing en heeft hoger beroep ingesteld.
Tijdens de mondelinge behandeling op 13 januari 2016 heeft de appellante, bijgestaan door haar advocaat, haar standpunt toegelicht. De bewindvoerder heeft het verzoek tot beëindiging van de schuldsaneringsregeling gemotiveerd gehandhaafd. Het hof heeft vastgesteld dat de appellante vanaf de aanvang van de schuldsaneringsregeling op 25 april 2014 niet in voldoende mate heeft voldaan aan haar informatie- en arbeidsverplichtingen, en dat er bovenmatige nieuwe schulden zijn ontstaan.
Het hof heeft geconcludeerd dat de appellante een ernstig verwijt te maken valt en dat de omstandigheden zodanig zijn dat de tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling gerechtvaardigd is. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank bekrachtigd, waarmee de schuldsaneringsregeling van de appellante definitief is beëindigd.