In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de moeder tegen een beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 25 juni 2015, waarin het gezamenlijk gezag over hun minderjarige kind, geboren in 2010, werd vastgesteld. De moeder, vertegenwoordigd door advocaat mr. A.W.M. Mans, verzoekt het hof om de beschikking te vernietigen en alleen het ouderlijk gezag aan haar toe te kennen, omdat zij van mening is dat de communicatie met de vader problematisch is en er een risico bestaat dat het kind klem of verloren raakt tussen de ouders. De vader, vertegenwoordigd door advocaat mr. M. Ummels, verzoekt om de moeder niet-ontvankelijk te verklaren in haar hoger beroep en stelt dat de communicatie tussen hen voldoende is om gezamenlijk gezag uit te oefenen.
Tijdens de mondelinge behandeling op 15 maart 2016 zijn beide ouders gehoord, evenals vertegenwoordigers van de Raad voor de Kinderbescherming en de gecertificeerde instelling. De moeder voert aan dat er sprake is van huiselijk geweld en dat de vader niet in staat is om in het belang van het kind te handelen. De vader ontkent deze beschuldigingen en stelt dat de communicatie tussen hen verbeterd is. De GI bevestigt dat er geen reden is om het gezamenlijk gezag niet in stand te laten.
Het hof overweegt dat, hoewel de communicatie tussen de ouders tekortschiet, deze niet zodanig gebrekkig is dat het kind klem of verloren dreigt te raken. Het hof bekrachtigt de beschikking van de rechtbank en compenseert de proceskosten, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt. De beslissing is openbaar uitgesproken op 21 april 2016.