In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, waarin de toepassing van de bedrijfsopvolgingsfaciliteit (bof) op de verkrijging van aandelen in [B] B.V. en Beheer B.V. werd geweigerd. De erflater bezat alle aandelen in [B] B.V. en Beheer B.V., die op hun beurt aandelen hielden in [D] B.V., een hotelbedrijf. Belanghebbende, de zoon van de erflater, heeft gedeeltelijk de aandelen in deze vennootschappen verkregen en verzocht om toepassing van de bof. Het Hof oordeelt dat de verhuur van het pand door [B] B.V. aan [D] B.V. niet als een ondernemingsactiviteit kan worden aangemerkt, maar als normaal vermogensbeheer. Hierdoor komt belanghebbende niet in aanmerking voor de bof voor de aandelen in [B] B.V. De vordering van Beheer B.V. op [B] B.V. wordt echter wel als ondernemingsvermogen aangemerkt, omdat deze is ontstaan in het kader van de normale uitoefening van de onderneming. Het Hof vernietigt de uitspraak van de Rechtbank en vermindert de aanslag recht van successie tot een belaste verkrijging van € 658.589. Tevens wordt de Inspecteur veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht.