ECLI:NL:GHSHE:2016:156

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
26 januari 2016
Publicatiedatum
22 januari 2016
Zaaknummer
20-003368-14
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor dodelijk verkeersongeval onder invloed van alcohol

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 26 januari 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Oost-Brabant. De verdachte, geboren in 1966, werd beschuldigd van het veroorzaken van een dodelijk verkeersongeval op 11 november 2013 in Knegsel, gemeente Eersel, terwijl zij onder invloed van alcohol verkeerde. De rechtbank had de verdachte eerder veroordeeld tot 24 maanden gevangenisstraf, waarvan 8 maanden voorwaardelijk, en een ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen voor 4 jaar. In hoger beroep voerde de verdediging aan dat de schuldgraad van de verdachte aan het ongeval niet als 'zeer onvoorzichtig' gekwalificeerd moest worden, maar als 'aanmerkelijk onvoorzichtig'. Het hof oordeelde echter dat de verdachte door het rijden onder invloed van 855 microgram alcohol per liter uitgeademde lucht een ernstig risico had genomen en dat haar gedrag als zeer onvoorzichtig moest worden gekwalificeerd. Het hof vernietigde het eerdere vonnis en legde een gevangenisstraf op van 18 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk, en handhaafde de ontzegging van de rijbevoegdheid voor 4 jaar. Daarnaast werd de vordering van de benadeelde partij, de weduwe van het slachtoffer, tot schadevergoeding van € 1.567,50 volledig toegewezen. Het hof hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder haar psychische toestand en het feit dat zij sinds het ongeval geen alcohol meer consumeert en niet meer rijdt.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer : 20-003368-14
Uitspraak : 26 januari 2016
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch, van 28 oktober 2014 in de strafzaak met parketnummer
01-821589-13 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] [in het jaar] 1966,
wonende te [adres] .
Hoger beroep
Bij vonnis, waarvan beroep, is verdachte ter zake van overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander wordt gedood en terwijl de schuldige verkeerde in de toestand bedoeld in artikel 8, tweede lid, van de Wegenverkeerswet 1994, veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden, waarvan 8 maanden voorwaardelijk, met aftrek van voorarrest en met een proeftijd van 2 jaren. Voorts heeft de rechtbank verdachte een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen opgelegd voor de duur van 4 jaren en de vordering van de benadeelde partij toegewezen tot een bedrag van € 1.567,50, met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel.
De verdachte heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het beroepen vonnis zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, bewezen zal verklaren hetgeen primair aan verdachte is ten laste gelegd (met als schuldgradatie: zeer onvoorzichtig) en verdachte zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk, met aftrek van voorarrest, met een proeftijd van 2 jaren en met de bijzondere voorwaarde van reclasseringstoezicht, alsmede een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 4 jaren.
Met betrekking tot de vordering van de benadeelde partij heeft de advocaat-generaal zich op het standpunt gesteld dat het hof de vordering geheel zal toewijzen tot een bedrag van
€ 1.567,50, met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel.
De verdediging heeft verweer gevoerd met betrekking tot de bewezenverklaring, voor zover het de schuldgraad betreft, en de strafmaat.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de rechtbank.
Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
zij op of omstreeks 11 november 2013 te Knegsel, gemeente Eersel, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig, daarmede rijdende over de weg, Veldhovenseweg, ter plaatse waar aan weerszijden van de rijbaan grasbermen waren gelegen, en/of ter plaatse waar gezien haar, verdachtes, rijrichting aan de rechter zijde van de grasberm een verplicht fiets-bromfietspad was gelegen, zich zodanig heeft gedragen dat een aan haar schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, door roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend, met het door haar, verdachte, bestuurde motorrijtuig te gaan rijden, na het gebruik van alcoholhoudende drank, en/of (vervolgens) het door haar bestuurde motorrijtuig niet voortdurend onder controle te houden, waardoor zij met het door haar bestuurde motorrijtuig in de rechter berm is geraakt, en/of vervolgens met het door haar bestuurde motorrijtuig over het aldaar gelegen fietspad is gereden op een moment dat zich daar een fietser bevond, waardoor, althans mede waardoor, een aanrijding is ontstaan met die fietser, en/of (vervolgens) met het door haar bestuurde motorrijtuig in een tuin is gereden en/of gegleden, in elk geval in een tuin is geraakt, en/of vervolgens tegen een in die tuin staande boom is gereden en/of gegleden, waardoor die fietser (genaamd [slachtoffer] ) werd gedood, terwijl zij verkeerde in de toestand als bedoeld in artikel 8, eerste of tweede lid van de Wegenverkeerswet 1994 (855 ugl), dan wel na het feit niet heeft voldaan aan een bevel gegeven krachtens artikel 163, tweede, zesde, achtste of negende lid van genoemde wet;
subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
zij op of omstreeks 11 november 2013 te Knegsel, gemeente Eersel, als bestuurder van een voertuig (personenauto), daarmee rijdende op de weg, de Veldhovenseweg, het door haar, bestuurde motorrijtuig niet voortdurend onder controle heeft gehouden, waardoor zij met het door haar bestuurde motorrijtuig in de rechter berm is geraakt, en/of vervolgens met het door haar bestuurde motorrijtuig over het aldaar gelegen fietspad is gereden op een moment dat zich daar een fietser bevond, waardoor, althans mede waardoor, een aanrijding is ontstaan met die fietser, en/of (vervolgens) met het door haar bestuurde motorrijtuig in een tuin is gereden en/of gegleden, in elk geval in een tuin is geraakt, en/of vervolgens tegen een in die tuin staande boom is gereden en/of gegleden, door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten of omissies voorkwamen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
zij op 11 november 2013 in de gemeente Eersel, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig, daarmede rijdende over de weg, Veldhovenseweg, ter plaatse waar aan weerszijden van de rijbaan grasbermen waren gelegen, en ter plaatse waar gezien haar, verdachtes, rijrichting aan de rechter zijde van de grasberm een verplicht fiets-bromfietspad was gelegen, zich zodanig heeft gedragen dat een aan haar schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, door zeer onvoorzichtig, met het door haar, verdachte, bestuurde motorrijtuig te gaan rijden, na het gebruik van alcoholhoudende drank, en vervolgens het door haar bestuurde motorrijtuig niet voortdurend onder controle te houden, waardoor zij met het door haar bestuurde motorrijtuig in de rechter berm is geraakt, en vervolgens met het door haar bestuurde motorrijtuig over het aldaar gelegen fietspad is gereden op een moment dat zich daar een fietser bevond, waardoor een aanrijding is ontstaan met die fietser, en vervolgens met het door haar bestuurde motorrijtuig in een tuin is gereden en/of gegleden, en vervolgens tegen een in die tuin staande boom is gereden en/of gegleden, waardoor die fietser (genaamd [slachtoffer] ) werd gedood, terwijl zij verkeerde in de toestand als bedoeld in artikel 8, tweede lid van de Wegenverkeerswet 1994 (855 microgram alcohol per liter uitgeademde lucht).
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Door het hof gebruikte bewijsmiddelen
Indien tegen dit verkort arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort arrest. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort arrest gehecht.
Bijzondere overwegingen omtrent het bewijs
De beslissing dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd.
De verdediging heeft ter terechtzitting in hoger beroep verweer gevoerd met betrekking tot de schuldgraad. Kort gezegd heeft de verdediging aangevoerd dat het verkeersgedrag van verdachte niet gekwalificeerd dient worden als “zeer onvoorzichtig”, maar als “aanmerkelijk onvoorzichtig” nu uit het dossier omtrent het aan het ongeval voorafgaande rijgedrag van verdachte, behoudens het rijden onder invloed van alcohol, niets ten nadele valt af te leiden.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Uit het dossier (proces-verbaal Verkeersongevalsanalyse, pag. 46 e.v. dossier) blijkt dat het ten laste gelegde heeft plaatsgevonden op de Veldhovenseweg, net buiten de bebouwde kom van Knegsel, in de gemeente Eersel. Het ongeval vond plaats rond 10:55 uur in de ochtend, bij daglicht. Ter plaatse gold een maximumsnelheid van 80 km/u. Het was droog en helder weer. De zon stond haaks van rechts (op drie uur) ten opzichte van de rijrichting. Het betrof een rechte weg, één rijbaan bestemd voor verkeer in tegengestelde richtingen, met aan weerszijden van de rijbaan grasbermen waarin op onregelmatige afstand bomen stonden. Naast de rechter grasberm was een verplicht fiets-/bromfietspad gelegen. Het ongeval heeft plaatsgevonden in de richting van Veldhoven.
Er is een onderzoek gedaan naar sporen op het wegdek. Het aangetroffen sporenbeeld op de weg wordt, volgens de verbalisanten, vaak aangetroffen in het geval de bestuurder van een personenauto plotseling een te heftige stuurbeweging maakt waarna de auto in een ongecontroleerde slip raakt.
Met betrekking tot de toedracht van het ongeval is in de Verkeersongevalsanalyse het volgende opgenomen: Op een recht weggedeelte raakte een personenauto in een slip. Op de rijbaan waren slipsporen zichtbaar. De auto slipte vanaf de rijbaan naar rechts door de berm en vervolgens over het rechts daarnaast gelegen fietspad. Aldaar reed een fietser, de 76-jarige [slachtoffer] , in dezelfde rijrichting als de automobilist. De personenauto botste met de voorzijde tegen de achterzijde van de fiets. De fietser en de fiets werden vervolgens door de slippende auto verder meegenomen tot in de voortuin van perceel Veldhovenseweg 10. Aldaar botste de personenauto nog met de rechterzijde voor (ter hoogte van het rechtervoorwiel) tegen een in de voortuin staande boom. De personenauto en de fiets raakten zwaar beschadigd. De fietser overleed enkele uren na het ongeval.
Bij de politie heeft verdachte verklaard (pag. 21 en 22 dossier) dat zij de weg best goed kent, dat zij ongeveer 60 km/u reed, dat zij in de bocht reed en verblind werd door de zon en daardoor de macht over het stuur kwijtraakte. Ook heeft zij verklaard (pag. 30 dossier) dat zij schrok door de zon, uit schrikreactie te hard naar links stuurde en de auto begon te zwieberen.
Verbalisanten die rond het tijdstip van de melding naar het ongeval toereden hebben in een proces-verbaal van bevindingen (pag. 45 dossier) neergelegd dat zij goed zicht hadden op de Veldhovenseweg, geen last hadden van de zon of andere gezichtsbelemmerende omstandigheden.
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft verdachte verklaard dat zij een flits in haar ogen kreeg, dat zij daardoor denkt dat zij verkeerd heeft gestuurd, dat zij niet heeft gemerkt dat zij een fietser aanreed en dit pas zag nadat zij tegen een boom tot stilstand was gekomen. Zij heeft verklaard dat zij de aandacht niet bij het rijden had en depressief was, zij wilde een eind aan haar leven maken. In 1995 heeft verdachte een zoontje verloren, haar moeder is overleden in 2007 en een vriendin heeft zelfmoord gepleegd. Door deze omstandigheden is verdachte in toenemende mate depressief geraakt en alcohol gaan drinken.
De avond tevoren heeft verdachte, volgens haar verklaring, vanaf twaalf uur ’s avonds acht blikken bier van een halve liter gedronken, zij is die nacht om vier uur naar bed gegaan en
’s ochtends om acht uur opgestaan. Zij heeft haar zoon naar school gebracht. Rond een uur of negen, half tien heeft zij wederom een halve liter bier gedronken. Rond kwart over tien is zij in de auto gestapt. In de auto bevond zich een plastic flesje gevuld met bier.
Uit de ademanalyse die een uur na het ongeval plaatsvond bleek dat sprake was van 855 microgram alcohol per liter uitgeademde lucht.
Het hof leidt uit bovenvermelde feiten en omstandigheden af dat verdachte zwaar onder invloed van alcohol (855 microgram alcohol per liter uitgeademde lucht, terwijl ingevolge artikel 8, tweede lid, van de Wegenverkeerswet 1994 reeds bij 220 microgram strafbaarheid intreedt) een auto is gaan besturen. Bij daglicht, op een rechte weg, heeft zij een stuurbeweging gemaakt doordat zij van iets schrok, volgens haar een flits, en is zij de controle over de door haar bestuurde auto verloren en in een slip geraakt. Volgens de politie en het verkeersongevalsanalyserapport was ter plekke echter geen sprake van zicht-belemmerende factoren of van (het hof begrijpt: het zicht verblindende) zon. Het hof is van oordeel dat verdachte door willens en wetens te gaan rijden onder invloed van zo veel alcohol een ernstig risico heeft genomen dat zij niet adequaat meer kon reageren en kennelijk reeds door een flits in haar ogen de macht over het stuur is kwijtgeraakt op een kaarsrechte weg. Naar het oordeel van het hof is het ongeval derhalve aan haar schuld te wijten in die zin dat sprake is van zeer onvoorzichtig handelen.
Het hof verwerpt het verweer van de verdediging.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het primair bewezen verklaarde levert op:
overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander wordt gedood en terwijl de schuldige verkeerde in de toestand, bedoeld in artikel 8, tweede lid, onderdeel a, van
deze wet.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten.
De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.
Op te leggen straf
Bij de bepaling van de op te leggen straf heeft het hof gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals één en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Verdachte heeft zich op 11 november 2013 zeer onvoorzichtig gedragen door na het nuttigen van een grote hoeveelheid alcohol auto te gaan rijden. Als gevolg daarvan is zij met de door haar bestuurde auto in aanrijding gekomen met een fietser, te weten [slachtoffer] . Hij is ten gevolge van deze aanrijding komen te overlijden.
Met het overlijden van [slachtoffer] is de nabestaanden zeer groot en onherstelbaar leed toegebracht, hetgeen ook is gebleken uit de slachtofferverklaring die zijn echtgenote ter terechtzitting in hoger beroep heeft voorgelezen.
De advocaat-generaal heeft gerekwireerd tot oplegging van een gevangenisstraf van 24 maanden waarvan 12 maanden voorwaardelijk.
De raadsman van verdachte heeft verzocht op grond van de persoonlijke omstandigheden van verdachte te volstaan met oplegging van een taakstraf en een voorwaardelijke gevangenisstraf.
Met de rechtbank en de advocaat-generaal is het hof, gelet op de ernst van het bewezen verklaarde, van oordeel dat kan niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt. Het hof heeft wat betreft de aard en duur van de op te leggen straf aansluiting gezocht bij de binnen de zittende magistratuur ontwikkelde oriëntatiepunten, dienende als richtlijn voor een gebruikelijk straftoemetingsbeleid ten aanzien van artikel 6 van de Wegenverkeerswet, waarbij de verdachte onder invloed van alcohol van meer dan 570 microgram per liter uitgeademde lucht heeft gereden, het slachtoffer is overleden en sprake is van een grove verkeersfout (uitgangspunt: 24 maanden onvoorwaardelijke gevangenisstraf).
Het hof kan, gelet daarop en op de ernst van de zaak, waarbij een fietser is doodgereden doordat een automobilist onder invloed van alcohol was, derhalve niet volstaan met oplegging van een taakstraf, zoals door de raadsman bepleit.
Anderzijds heeft het hof rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Het hof heeft kennis genomen van de stukken die door de raadsman zijn ingediend en het reclasseringsrapport waaruit blijkt van de trieste gebeurtenissen in het leven van verdachte waardoor zij depressief is geworden en alcohol is gaan drinken. Hoewel het hof geen ondersteuning heeft gevonden voor het gegeven dat zij ten tijde van het ten laste gelegde verminderd toerekeningsvatbaar zou zijn geweest, houdt het hof rekening met de geschetste psychische situatie van verdachte.
Verdachte heeft spijt betuigd en aangegeven dat zij dit nooit heeft gewild. Ook heeft haar leven door deze gebeurtenis een positieve wending genomen. Sinds het fatale ongeval heeft verdachte hard aan zichzelf gewerkt. Zij heeft zichzelf onder psychiatrische behandeling gesteld, is opgenomen geweest in een kliniek en gaat thans nog altijd iedere twee weken naar de nazorg. Daarnaast heeft zij verklaard sinds het ongeval geen alcohol meer te drinken en geen auto meer te rijden. Zij gaat met het openbaar vervoer naar haar werk. Zij heeft ook aan de nabestaanden spijt betuigd.
Alles overwegende en mede in aanmerking genomen het blanco strafblad van verdachte, acht het hof in dit geval een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk, een passende straf. Met oplegging van een deels voorwaardelijke straf wordt enerzijds de ernst van het bewezen verklaarde tot uitdrukking gebracht en wordt anderzijds de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten.
Voor oplegging van – kort gezegd – een reclasseringstoezicht, als voorwaarde verbonden aan de voorwaardelijke straf, zoals door de advocaat-generaal geëist, ziet het hof geen aanknopingspunten. Het hof heeft daarbij gelet op het deugdelijk gemotiveerde advies van de reclassering, inhoudende dat in verband met het geringe gevaar voor recidive geen toezicht c.q. begeleiding noodzakelijk wordt geacht.
Mede ter bescherming van de verkeersveiligheid zal het hof, conform de in dit kader geldende oriëntatiepunten, aan verdachte de bevoegdheid ontzeggen om motorrijtuigen te besturen voor de duur van 4 jaren. De tijd, gedurende welke het rijbewijs van verdachte ingevolge artikel 164 van de Wegenverkeerswet 1994 reeds ingevorderd is geweest, zal op de duur van deze bijkomende straf in mindering worden gebracht.
Vordering van de benadeelde partij
De benadeelde partij [benadeelde partij] (weduwe van [slachtoffer] ) heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een totaalbedrag van
€ 1.567,50. Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep geheel toegewezen.
De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep gevorderd dat het hof de vordering van de benadeelde partij geheel zal toewijzen. De verdachte heeft de vordering niet betwist.
Uit het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van verdachtes primair bewezen verklaarde handelen rechtstreeks schade heeft geleden tot het gevorderde bedrag van € 1.567,50. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag toewijsbaar is.
Het hof ziet aanleiding te dezer zake de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen als na te melden.
Verdachte is naar burgerlijk recht aansprakelijk voor de schade die door het strafbare feit is toegebracht.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c en 36f van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 6, 175 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994, zoals deze luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het primair bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
18 (achttien) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
12 (twaalf) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Ontzegt de verdachte ter zake van het primair bewezen verklaarde de
bevoegdheid motorrijtuigen te besturenvoor de duur van
4 (vier) jaren.
Bepaalt dat de tijd, gedurende welke het rijbewijs van de verdachte ingevolge artikel 164 van de Wegenverkeerswet 1994 vóór het tijdstip, waarop deze uitspraak voor wat betreft de in artikel 179 van die wet genoemde bijkomende straf voor tenuitvoerlegging vatbaar is geworden, ingevorderd of ingehouden is geweest, op de duur van bovengenoemde bijkomende straf geheel in mindering zal worden gebracht.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij] (weduwe van [slachtoffer] )Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij ter zake van het primair bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 1.567,50 (duizend vijfhonderdzevenenzestig euro en vijftig cent) ter zake van materiële schadeen veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij] (weduwe van [slachtoffer] ), ter zake van het primair bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 1.567,50 (duizend vijfhonderdzevenenzestig euro en vijftig cent) als vergoeding voor materiële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
25 (vijfentwintig) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Aldus gewezen door
mr. J. Platschorre, voorzitter,
mr. M. Rutgers en mr. P.J. Hödl, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. N.S. Willems Ettori-Oort, griffier,
en op 26 januari 2016 ter openbare terechtzitting uitgesproken.