ECLI:NL:GHSHE:2016:155

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
21 januari 2016
Publicatiedatum
21 januari 2016
Zaaknummer
200.174.101_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake ondercuratelestelling van een gedetineerde appellant

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een gedetineerde appellant die onder curatele is gesteld door de rechtbank Oost-Brabant. De beschikking van de rechtbank, gedateerd 14 april 2015, werd aangevochten door de appellant, bijgestaan door zijn advocaat mr. L. Demon. De appellant verzocht primair om de beschikking te vernietigen en het verzoek om ondercuratelestelling af te wijzen. Subsidiair vroeg hij om de ondercuratelestelling om te zetten in een onderbewindstelling, met benoeming van zijn zus als bewindvoerder. Tijdens de mondelinge behandeling op 15 december 2015 werd de zus van de appellant gehoord, die aangaf dat een ondercuratelestelling nooit de bedoeling was geweest en dat zij een onderbewindstelling wel nodig achtte.

Het hof heeft de beschikking van de rechtbank beoordeeld en geconcludeerd dat er onvoldoende bewijs was voor de geestelijke of lichamelijke toestand van de appellant die een ondercuratelestelling rechtvaardigde. De appellant had in het verleden een ernstige gebeurtenis meegemaakt, maar er was geen bewijs dat hij niet in staat was zijn belangen te behartigen. Het hof oordeelde dat de kantonrechter de feiten had miskend en dat de wettelijke vereisten voor een ondercuratelestelling niet waren voldaan. De appellant had ook geen psychische of psychiatrische problemen die zijn belangenbehartiging in de weg stonden.

Uiteindelijk heeft het hof de beschikking van de rechtbank vernietigd en zowel het verzoek tot ondercuratelestelling als het verzoek tot omzetting in een onderbewindstelling afgewezen. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 21 januari 2016.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
Uitspraak: 21 januari 2016
Zaaknummer: F 200.174.101/01
Zaaknummer eerste aanleg: 3474931 BM VERZ 14-2541
in de zaak in hoger beroep van:
[appellant],
gedetineerd in de P.I. te [vestigingsplaats]
,
appellant,
hierna te noemen: [appellant] ,
advocaat: mr. L. Demon.
Als belanghebbenden in de onderhavige zaak worden aangemerkt:
  • [moeder appellant], wonende te [woonplaats] , de moeder van [appellant] ;
  • [zus appellant], wonende te [woonplaats] , de zus en tevens curator van [appellant] .

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant, kanton
’s-Hertogenbosch van 14 april 2015.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 13 juli 2015, heeft [appellant] verzocht, uitvoerbaar bij voorraad:
primair:
I. de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 14 april 2015 te vernietigen en alsnog het verzoek om ondercuratelestelling af te wijzen;
II. indien hetgeen verzocht onder I. niet wordt toegewezen, de ondercuratelestelling per direct te beëindigen;
subsidiair:
voor zover het hof het primair verzochte zou afwijzen:
I. de ondercuratelestelling met onmiddellijke ingang om te zetten in een onderbewindstelling, met benoeming van [zus appellant] als bewindvoerder.
2.2.
Er is geen verweerschrift ingekomen.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 15 december 2015. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • [appellant] , bijgestaan door mr. L. Demon;
  • de curator en tevens zus van [appellant] .
2.3.1.
De moeder van [appellant] is
,hoewel behoorlijk opgeroepen, niet ter zitting verschenen.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- de brief met bijlagen van de advocaat van [appellant] d.d. 23 november 2015.

3.De beoordeling

3.1.
Bij beschikking van 6 oktober 2014 is een provisioneel bewind ingesteld over alle goederen die (zullen) toebehoren aan [appellant] met benoeming van de zus van [appellant] tot provisioneel bewindvoerder.
3.2.
Bij de bestreden beschikking, heeft de kantonrechter [appellant] onder curatele gesteld wegens een geestelijke of lichamelijke toestand en de zus van [appellant] benoemd tot curator.
3.3.
[appellant] kan zich met deze beslissing niet verenigen en hij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.4
Namens [appellant] is zijn primaire verzoek om het verzoek tot curatele af te wijzen danwel om de curatele te beëindigen ter zitting in hoger beroep ingetrokken. Zijn subsidiaire verzoek om de ondercuratelestelling om te zetten in een onderbewindstelling heeft [appellant] gehandhaafd.
3.5
[appellant] voert daartoe - kort samengevat - aan dat de kantonrechter de feiten heeft miskend en blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door in haar motivering te volstaan met de opmerking dat, gelet op de inhoud van de stukken en het verhandelde ter zitting, het verzoek op de gestelde en juist gebleken grond behoorde te worden ingewilligd. [appellant] is van mening dat de aangevoerde grondslag voor de ondercuratelestelling onvoldoende is onderbouwd en dat niet gebleken is dat hij tijdelijk of duurzaam in de onmogelijkheid verkeert om zijn belangen behoorlijk waar te nemen. Ook uit het psychologisch onderzoek in de strafzaak is niet gebleken van psychische of psychiatrische problematiek van [appellant] . Het enkele feit dat [appellant] is gedetineerd, betekent niet dat hij zijn belangen niet behoorlijk waar kan nemen. Voorts is niet gebleken dat [appellant] zowel lichamelijk als geestelijk niet in staat is om zijn belangen behoorlijk waar te nemen. [appellant] vormt ook geen gevaar voor zichzelf of derden, aangezien hij in detentie nauwlettend in de gaten wordt gehouden. Daarbij wijst [appellant] op de vereiste proportionaliteit en subsidiariteit van artikel 1:378 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW). In dit geval had volgens [appellant] volstaan kunnen worden met een meer passende en minder verstrekkende voorziening, zoals een (beschermings)bewind. Ten onrechte heeft de kantonrechter geoordeeld dat curatele een passende maatregel is. [appellant] wenst zelf de regie over zijn leven te voeren. De ondercuratelestelling maakt hem onbekwaam hetgeen indruist tegen ieders recht om zelf te beschikken over zijn leven. Gelet op zijn detentie acht [appellant] een onderbewindstelling uit praktische overwegingen voor de komende tijd wel nodig.
3.6.
De zus van [appellant] heeft ter zitting in hoger beroep verklaard dat een ondercuratelestelling nimmer de insteek is geweest van het verzoek aan de kantonrechter. Zij is van mening dat dit een te zware maatregel is. Zij acht een onderbewindstelling wel nodig om de lopende zaken voor [appellant] te regelen. De zus is bereid als bewindvoerder te worden benoemd. Zij heeft een goed contact met haar broer.
3.7.
Het hof overweegt het volgende.
3.7.1.
Ingevolge artikel 1:378 lid 1 BW kan een meerderjarige door de kantonrechter onder curatele worden gesteld, wanneer hij tijdelijk of duurzaam zijn belangen niet behoorlijk waarneemt of zijn veiligheid of die van anderen in gevaar brengt, als gevolg van:
zijn lichamelijke of geestelijke toestand, dan wel
gewoonte van drank- of drugsmisbruik,
en een voldoende behartiging van die belangen niet met een meer passende en minder verstrekkende voorziening kan worden bewerkstelligd.
3.7.2.
Op grond van artikel 1:431 lid 1 onder a BW kan de kantonrechter, indien een meerderjarige tijdelijk of duurzaam niet in staat is ten volle zijn vermogensrechtelijke belangen behoorlijk waar te nemen als gevolg van zijn lichamelijke of geestelijke toestand, een bewind instellen over een of meer van de goederen, die hem als rechthebbende toebehoren of zullen toebehoren.
3.7.3.
Aan de orde is eerst de vraag of de kantonrechter terecht en op goede gronden heeft geoordeeld dat er bij [appellant] sprake is van een geestelijke of lichamelijke toestand die een ondercuratelestelling rechtvaardigt.
Anders dan de kantonrechter is het hof van oordeel dat onvoldoende is gebleken dat aan de wettelijke vereisten voor een ondercuratelestelling is voldaan. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting in hoger beroep is onvoldoende gebleken dat bij [appellant] sprake is van een lichamelijke of geestelijke toestand waardoor hij niet in staat is zijn belangen behoorlijk waar te nemen of zijn veiligheid of die van anderen in gevaar brengt. [appellant] is in het kader van een strafrechtelijke procedure onderzocht en, zoals [appellant] ter zitting heeft verklaard, is uit dit onderzoek geen psychische of psychiatrische stoornis naar voren gekomen. In het verzoekschrift van 29 september 2014, gewijzigd op 3 oktober 2014, is als reden voor het indienen van het verzoek tot ondercuratelestelling aangegeven dat [appellant] in zeer verwarde toestand zijn partner had doodgestoken en [appellant] gelet op zijn geestelijke toestand niet in staat was om voor zijn belangen op te komen. Naar het oordeel van het hof blijkt uit de stukken noch uit de beschikking van de kantonrechter van 14 april 2015 dat deze geestelijke toestand (zes maanden later) nog aanwezig was. Ook het hof is hiervan gedurende de procedure bij het hof niet gebleken.
Voorts is het hof niet gebleken dat [appellant] niet in staat is om zijn vermogensrechtelijke belangen behoorlijk waar te nemen. Er is naar het oordeel van het hof dan ook niet voldaan aan de wettelijke vereisten voor een onderbewindstelling. Het feit dat [appellant] gedetineerd is en het derhalve praktisch is dat de zus als bewindvoerder zijn vermogensrechtelijke belangen waarneemt, is daarvoor onvoldoende.
3.8.
Op grond van het vorenstaande zal het hof de beschikking waarvan beroep vernietigen en het verzoek van de zus en de moeder om [appellant] onder curatele te stellen alsnog afwijzen. Vervolgens zal het hof het verzoek van [appellant] tot omzetting van de ondercuratelestelling in een onderbewindstelling eveneens afwijzen.
3.9.
Op grond van artikel 1:390 BW worden alle uitspraken waarbij een curatele wordt verleend of opgeheven of waarbij een uitspraak tot ondercuratelestelling wordt vernietigd, alsmede beschikkingen als in artikel 1:380 BW bedoeld, binnen tien dagen nadat zij kunnen worden ten uitvoer gelegd, vanwege de griffier in de Staatscourant bekendgemaakt.
3.10.
Het hof zal hierna voorts bepalen dat, ingevolge het bepaalde in artikel 1:391 lid 1 BW, een kopie van deze beschikking wordt gezonden aan de griffier van de rechtbank Oost-Brabant, kanton 's-Hertogenbosch in verband met aantekening in het Curatele- en Bewindregister.

4.De beslissing

Het hof:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant, kanton ’s-Hertogenbosch van
14 april 2015;
en in zoverre opnieuw rechtdoende:
wijst het inleidende verzoek tot ondercuratelestelling van [appellant] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1962 alsnog af;
wijst het verzoek van [appellant] tot omzetting van de ondercuratelestelling in een onderbewindstelling eveneens af;
bepaalt dat deze uitspraak, tot vernietiging van de uitspraak van de ondercuratelestelling, binnen tien dagen nadat deze ten uitvoer kan worden gelegd, op de voet van artikel 1:390 BW vanwege de griffier bekend wordt gemaakt in de Staatscourant;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in artikel 1:391 BW een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de rechtbank Oost-Brabant, kanton ’s-Hertogenbosch in verband met aantekening in het Curatele- en Bewindregister;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.A.M. Scheij, M.J. van Laarhoven en
C.L.M. Smeets en in het openbaar uitgesproken op 21 januari 2016.