ECLI:NL:GHSHE:2016:1520

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
14 april 2016
Publicatiedatum
20 april 2016
Zaaknummer
200 185 510_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van de weigering tot toelating van een schuldsaneringsregeling op basis van voldoende aannemelijkheid van nakoming van verplichtingen

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 14 april 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep over de aanvraag van [appellante] voor toelating tot de schuldsaneringsregeling. De rechtbank Limburg had eerder, op 2 februari 2016, het verzoek van [appellante] afgewezen, omdat niet voldoende aannemelijk was dat zij de verplichtingen uit de schuldsaneringsregeling zou kunnen nakomen. De rechtbank baseerde haar oordeel op de psychische problemen en verslavingsproblematiek van [appellante], die in het verleden cannabis had gebruikt en die ook met een depressie en borderline-symptomen kampte.

In hoger beroep heeft [appellante] betoogd dat haar situatie inmiddels is verbeterd en dat zij in staat is om de verplichtingen na te komen. Het hof heeft de mondelinge behandeling op 6 april 2016 gehouden, waarbij [appellante] werd bijgestaan door haar advocaat, mr. R.G. van der Laan. Het hof heeft de relevante stukken en verklaringen van behandelaars in overweging genomen en is tot de conclusie gekomen dat de psychosociale problematiek en het cannabisgebruik van [appellante] in voldoende mate beheersbaar zijn.

Het hof heeft vastgesteld dat [appellante] inmiddels een betaalde arbeidsbetrekking heeft en dat haar schuldenlast, waaronder een schuld aan de Belastingdienst, aanzienlijk is verminderd. Gezien de verbeterde omstandigheden en de erkenning van de risico's van de schuldsaneringsregeling door [appellante], heeft het hof geoordeeld dat zij voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat zij de verplichtingen uit de schuldsaneringsregeling kan nakomen. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd en de schuldsaneringsregeling alsnog van toepassing verklaard op [appellante].

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
Uitspraak : 14 april 2016
Zaaknummer : 200.185.510/01
Zaaknummer eerste aanleg : C/03/211200 / FT RK 15/1354
in de zaak in hoger beroep van:
[appellante] ,
wonende te [woonplaats] ,
appellante,
hierna te noemen: [appellante] ,
advocaat: mr. R.G. van der Laan te Leiden.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar het vonnis van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 2 februari 2016.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met productie, ingekomen ter griffie op 10 februari 2016, heeft [appellante] verzocht voormeld vonnis te vernietigen, althans recht te doen als vermeend te behoren. Het hof begrijpt dat bedoeld is tevens wordt verzocht de schuldsaneringsregeling op [appellante] van toepassing te verklaren.
2.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 6 april 2016. Bij die gelegenheid is [appellante] , bijgestaan door mr. Van der Laan, gehoord.
2.3.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg d.d. 8 januari 2016;
- de brieven met bijlagen van de advocaat van [appellante] d.d. 15 maart 2016 en 4 april 2016.

3.De beoordeling

3.1.
[appellante] heeft de rechtbank verzocht om de toepassing van de schuldsaneringsregeling uit te spreken. Uit de verklaring ex artikel 285 Faillissementswet (Fw) van [appellante] blijkt een totale schuldenlast van € 40.673,12. Daaronder bevinden zich een tweetal schulden aan de [schuldeiser] afdeling Bijzonder Beheer van in totaal € 23.079,26 en een schuld aan de Belastingdienst afdeling LIC van € 4.807,00. Uit genoemde verklaring blijkt dat het minnelijke traject is mislukt omdat niet alle schuldeisers met het aangeboden percentage hebben ingestemd.
3.2.
Bij vonnis waarvan beroep heeft de rechtbank het verzoek van [appellante] afgewezen.
De rechtbank heeft daartoe op de voet van artikel 288 lid 1 aanhef en sub c Fw overwogen dat niet voldoende aannemelijk is dat [appellante] de uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen naar behoren zal nakomen en zich zal inspannen zoveel mogelijk baten voor de boedel te verwerven.
3.3.
De rechtbank heeft dit, zakelijk weergegeven, als volgt gemotiveerd:
“ [onderneming] spreekt in haar rapportage van 24 april 2015 van een cannabisafhankelijkheid. Deze bevindingen worden ook overgenomen door de psycholoog van [GGZ-instelling] , waar verzoekster op dit moment onder behandeling is. (…)
In een eigen verklaring geeft verzoekster aan dat zij per 17 mei 2015 abrupt is gestopt met het roken van joints en dat zij inmiddels zo sterk in haar schoenen staat dat zij nu best wel een joint kan roken zonder terug te vallen in verkeerd gedrag. Er is echter geen verklaring van een behandelaar overgelegd waaruit blijkt dat de verslaving onder controle is. (…)
Daarnaast is in het zelfde rapport van [onderneming] geconstateerd dat er bij verzoekster sprake is van een depressie en borderline. (…)
Ter zitting is verzoekster verzocht om een verklaring waaruit zou blijken dat deze psychische klachten op dit moment onder controle zijn. Op 14 januari 2016 heeft verzoekster een verklaring van [GGZ-instelling] overgelegd waaruit blijkt dat er een behandelplan is opgesteld bestaande uit individuele en groepsafspraken die lopen tot en met mei 2016. Verder wordt aangegeven dat verzoekster die afspraken steeds nakomt of tijdig afzegt. Uit deze verklaring valt daarentegen niet af te leiden of de psychische problemen van verzoekster onder controle zijn.”
3.4.
[appellante] kan zich met deze beslissing niet verenigen en is hiervan in hoger beroep gekomen. [appellante] heeft in het beroepschrift - zakelijk weergegeven - het volgende aangevoerd. [appellante] stelt dat zij de uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen naar behoren zal kunnen nakomen. De rechtbank heeft overwogen dat niet vastgesteld kon worden dat de psychische problemen en verslavingsproblematiek van [appellante] onder controle zijn. [appellante] stelt dat dit echter wel het geval is en zij zal haar stelling voorafgaand aan de zitting in hoger beroep dan ook trachten te onderbouwen met schriftelijke bescheiden van specialisten. Zij stelt zich derhalve op het standpunt dat er ten tijde van de behandeling van dit verzoekschrift geen reden meer zal zijn tot afwijzing van haar verzoek om tot de schuldsaneringsregeling te worden toegelaten.
3.5.
Hieraan is door en namens [appellante] ter zitting in hoger beroep - zakelijk weergegeven - het volgende toegevoegd. [appellante] erkent dat zij in het verleden cannabis heeft gebruikt, maar geeft aan dat zij hiermee, op eigen initiatief en zonder hulp van derden, medio mei 2015 resoluut is gestopt. Nu zij voor het beteugelen van haar cannabisgebruik geen deskundige hulp heeft ontvangen kan zij thans dus ook geen verklaring van een deskundige overleggen die kan bevestigen dat haar cannabisgebruik onder controle is. Tevens erkent [appellante] dat zij gedurende de VERS-behandeling van haar psychosociale problemen bij [GGZ-instelling] om uiteenlopende, volgens [appellante] goede, redenen (ook in verband met haar werk) een drietal groepssessies heeft gemist en dat daarom het behandeltraject door [GGZ-instelling] is afgebroken, maar dat zij deze gemiste sessies wel op individuele basis kan inhalen. Daarbij verwijst [appellante] ook naar het schrijven van [GGZ-instelling] van 1 april 2015 waaruit blijkt dat uit de afname van de BSI-ROM (klachtenvragenlijst) kan worden herleid dat de totaalscore ten aanzien van de klachten is verminderd van 1.79 naar 0.2. [appellante] zegt zich ook beter te voelen, haar psychosociale klachten kwamen naar haar eigen zeggen immers voort uit een burn-out van ruim drie jaar terug. Op dat moment bleek uit onderzoek ook dat [appellante] 5 van de 9 kenmerken van het borderline-syndroom vertoonde, maar na afloop van het destijds door haar doorlopen traject bleek echter dat zij geen enkel kenmerk van het borderline-syndroom meer had. Deze symptomen kwamen volgens [appellante] ook voort uit de depressie waarmee haar burn-out destijds gepaard ging. Voorts geeft [appellante] aan dat zij op dit moment inkomsten uit arbeid geniet, zij werkt thans 22,5 uur per week bij [scholengemeenschap] en zal op korte termijn voor 28 uur per week bij [instantie] aan de slag gaan. Er is in de vorm van een gastoudergezin nu ook gezorgd voor de opvang van haar kinderen zodat er ook geen beletsel meer is om aanvullend te gaan solliciteren teneinde een (totale) arbeidsbetrekking van 36 uur te verwerven. Met betrekking tot haar belastingschuld, welke bestaat uit een terugvordering van ten onrechte ontvangen kinderopvangtoeslag, stelt [appellante] dat deze ten gevolge van allerlei verrekeningen door de Belastingdienst inmiddels is afgenomen tot een bedrag van € 403,00, waarbij het volgens [appellante] valt te verwachten dat deze schuld ten gevolge van toekomstige verrekeningen op korte termijn tot nul zal zijn gereduceerd. Aangaande de hennepkwekerij welke in 2012 in haar woonhuis is ontdekt en ontmanteld, stelt [appellante] dat zij van het bestaan en de exploitatie hiervan nimmer op de hoogte is geweest. Haar partner had deze hennepkwekerij buiten haar medeweten opgezet en hij is ook als enige daarvoor strafrechtelijk vervolgd. Hoe het met het restant van de opgelegde boete zit weet zij dan ook niet precies, maar zij merkt hierbij op dat haar partner wel gewoon tot de schuldsaneringsregeling is toegelaten. Daarnaast verwijst [appellante] naar een emailbericht van de bewindvoerder van haar partner. Daaruit blijkt dat met name [appellante] namens haar partner de bewindvoerder steeds tijdig en juist van informatiebescheiden voorziet. [appellante] stelt tot slot dan ook nadrukkelijk zeer goed te beseffen wat een eventuele toelating tot de schuldsaneringsregeling voor haar concreet zou betekenen. Daarbij geeft zij eveneens nadrukkelijk aan te beseffen wat de consequenties voor haar zouden zijn indien zij, na te zijn toegelaten, vanwege het niet naar behoren (kunnen) nakomen van de kernverplichtingen tussentijds uit de schuldsaneringsregeling zou worden gezet, meer in het bijzonder dat zij zeer goed op de hoogte is van de zogenaamde tienjaarstermijn. Zij acht het “onhandig” als zij (vooralsnog) niet tot de schuldsaneringsregeling zou worden toegelaten terwijl haar partner al wel in deze regeling zit.
3.6.
Het hof komt tot de volgende beoordeling.
3.6.1.
Ingevolge artikel 288 lid 1 aanhef en sub a Fw wordt het verzoek tot toelating tot de wettelijke schuldsaneringsregeling slechts toegewezen indien voldoende aannemelijk is dat de schuldenaar niet zal kunnen voortgaan met het betalen van zijn schulden.
Ingevolge artikel 288 lid 1 aanhef en sub b Fw wordt het verzoek tot toelating tot de wettelijke schuldsaneringsregeling slechts toegewezen indien voldoende aannemelijk is dat de schuldenaar ten aanzien van het ontstaan of onbetaald laten van zijn schulden in de vijf jaar voorafgaand aan de dag waarop het verzoekschrift is ingediend te goeder trouw is geweest. Hierbij gaat het om een gedragsmaatstaf die mede wordt gehanteerd om beoogd misbruik van de schuldsaneringsregeling tegen te gaan, waarbij de rechter met alle omstandigheden van het geval rekening kan houden. Daarbij spelen (onder meer) een rol de aard en de omvang van de vorderingen, het tijdstip waarop de schulden zijn ontstaan, de mate waarin de schuldenaar een verwijt kan worden gemaakt dat de schulden zijn ontstaan en/of onbetaald gelaten en het gedrag van de schuldenaar voor wat betreft zijn inspanningen de schulden te voldoen of acties zijnerzijds om verhaal door schuldeisers juist te frustreren.
Ingevolge artikel 288 lid 1 aanhef en sub c Fw wordt het verzoek tot toelating tot de wettelijke schuldsaneringsregeling slechts toegewezen indien voldoende aannemelijk is dat de schuldenaar de uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen naar behoren zal nakomen en zich zal inspannen zoveel mogelijk baten voor de boedel te verwerven.
3.6.2.
Vast staat, temeer nu zij zulks bij gelegenheid van de mondelinge behandeling in hoger beroep ook nadrukkelijk en bij herhaling heeft erkend, dat [appellante] in ieder geval in het nog vrij recente verleden heeft gekampt met psychosociale problematiek en een cannabisverslaving, althans een cannabisafhankelijkheid. Afgaande op de indruk die het hof van [appellante] bij gelegenheid van de mondelinge behandeling in hoger beroep heeft gekregen in combinatie met de door [appellante] hiertoe overgelegde bewijsstukken, acht het hof het evenwel voldoende aannemelijk gemaakt dat thans zowel de psychosociale problematiek als het cannabisgebruik van [appellante] in een zodanige mate beheersbaar zijn dat deze een succesvol verloop van een schuldsaneringsregeling in beginsel niet zouden hoeven te belemmeren. Het hof neemt hierbij in overweging dat [appellante] , nu haar partner immers reeds is toegelaten tot de schuldsaneringsregeling, bovendien zeer wel begrijpt wat een toelating tot de schuldsaneringsregeling concreet voor haar zal betekenen en welke moeite zij zich zal moeten getroosten om die regeling tot een goed einde te brengen. De bewindvoerder in de schuldsaneringsregeling van de partner van [appellante] heeft bovendien verklaard dat het juist [appellante] is die hem steeds tijdig en op een juiste wijze van informatie voorziet. Tevens heeft [appellante] bij gelegenheid van de mondelinge behandeling uitdrukkelijk blijk gegeven van het feit dat zij zeer wel bekend is met de risico’s welke een eventuele toch prematuur gebleken toelating tot de schuldsaneringsregeling voor haar met zich mee zou kunnen brengen, meer in het bijzonder dat dit tot gevolg zou kunnen hebben dat zij in geval van een tussentijdse beëindiging gedurende tien jaar niet meer in aanmerking zou komen voor een toepassing van de wsnp. Desondanks heeft zij volhard bij haar verzoek.
Het hof heeft bij het oordeel inzake de beheersbaarheid ook zwaar mee laten wegen dat [appellante] het hof te kennen heeft gegeven -hetgeen ook door haar advocaat is bevestigd- dat zij een betaalde arbeidsbetrekking heeft weten te verwerven waarbij zij op basis van een nul-uren contract thans 22,5 uur en op korte termijn voor 28 uur per week werkt. Hierbij heeft zij bovendien nadrukkelijk aangegeven dat zij, nu de opvang van haar kinderen naar behoren is geregeld, zich zal gaan inspannen om uiteindelijk een arbeidsbetrekking van 36 uur per week te verwerven.
3.6.3.
Ten aanzien van de schuld van [appellante] aan de Belastingdienst acht het hof het voldoende aannemelijk gemaakt dat deze middels een aantal verrekeningen inmiddels dermate is gereduceerd dat de resterende omvang hiervan, circa € 400,00, is. Gelet op het uiterst beperkte aandeel in de totale schuldenlast, zou deze schuld een toelating tot de schuldsaneringsregeling niet in de weg mogen staan, daargelaten nog dat deze schuld ten gevolge van toekomstige verrekeningen waarschijnlijk op korte termijn geheel zal zijn weggewerkt.
3.6.4.
Het hof is, onder de bijzondere omstandigheden van deze zaak, op grond van bovenstaande dan ook van oordeel dat het voldoende aannemelijk is dat [appellante] de uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen naar behoren zal (kunnen) nakomen en zich zal (kunnen) inspannen zoveel mogelijk baten voor de boedel te verwerven. Voorts is het hof van oordeel dat, hoewel niet voldoende aannemelijk is dat [appellante] ten aanzien van het ontstaan of onbetaald laten van schulden in de vijf jaar voorafgaand aan de dag waarop het betreffende verzoekschrift is ingediend immer te goeder trouw is geweest, uitgaande van de relatief beperkte actuele omvang van de niet te goeder trouw ontstane en/of onbetaald gelaten schulden, deze een afwijzing van het verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling niet kunnen rechtvaardigen. Hierbij merkt het hof nog op dat het op basis van het gestelde bovendien aannemelijk is te achten dat deze schulden middels verrekeningen door de Belastingdienst op korte termijn dan ook geheel zullen zijn afgelost.
3.7.
Het vonnis waarvan beroep zal dan ook worden vernietigd en het verzoek van [appellante] tot toelating tot de schuldsaneringsregeling zal alsnog worden toegewezen. Nu de toepassing van de schuldsaneringsregeling voor het eerst in hoger beroep wordt uitgesproken, zal het hof toepassing geven aan het bepaalde in artikel 292 lid 9 Fw.

4.De uitspraak

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep;
en opnieuw rechtdoende:
verklaart de schuldsaneringsregeling van toepassing ten aanzien van:
[appellante] ,
wonende te [postcode] [woonplaats] ,
[adres] ;
bepaalt dat de griffier van dit hof onverwijld aan de griffier van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, kennis geeft van deze uitspraak in verband met de benoeming van een rechter-commissaris en een bewindvoerder.
Dit arrest is gewezen door mrs. A.P. Zweers-van Vollenhoven, R.R.M. de Moor en J.J. Minnaar en in het openbaar uitgesproken op 14 april 2016.