4.1De vaststelling van de feiten in het tussenvonnis van 21 augustus 2013 onder 3.1 is niet bestreden, zodat het hof ook in hoger beroep hiervan uitgaat. Deze vaststelling luidt als volgt, met een door het hof aangebrachte letteraanduiding en een correctie als vermeld in het eindvonnis van 2 juli 2014 onder 2.1:
Met de gemeente [gemeente] is [appellante] een huurovereenkomst aangegaan ter zake van de huur van een woonwagenstandplaats. Op 3 februari 1992 heeft de gemeente [gemeente] aan [appellante] een brief toegezonden waarin [appellante] toestemming werd verleend om met één woonwagen standplaats in te nemen op het woonwagencentrum aan [het adres] te [plaats] op [het adres] .
De eigendom van de woonwagenstandplaatsen aan [het adres] te [plaats] is overgegaan van de gemeente [gemeente] naar Thuisvester. Thuisvester, destijds Woningbouwstichting [plaats] geheten, heeft met ingang van 1 januari 1994 aan [appellante] de woonwagenstandplaats, [het adres] te [plaats] , verhuurd.
Op de huurovereenkomst zijn de Algemene Voorwaarden Standplaats 1994 van toepassing.
[appellante] bewoont op de standplaats de woonwagen samen met haar partner de [partner van appellante] .
Op donderdag 8 november 2012 heeft [appellante] tezamen met haar twee meerderjarige dochters een bezoek gebracht aan het kantoor van Thuisvester te [plaats] . Eén van de dochters, mevrouw [dochter van appellante] (hierna te noemen [dochter van appellante] ) heeft aldaar een gesprek gehad met mevrouw [klantenadviseur] , klantenadviseur bij Thuisvester (hierna te noemen [klantenadviseur] ). [appellante] heeft zich in dit gesprek gemengd.
Diezelfde dag heeft [klantenadviseur] aangifte gedaan van mishandeling en/of bedreiging. In de aangifte is onder meer opgenomen dat zij door [appellante] krachtig aan de haren is getrokken en dat [klantenadviseur] zich niet van [appellante] los kon maken. Voorts is in de aangifte opgenomen, voor zover hier van belang:
“Toen de blonde vrouw al in de richting van de uitgang liep zag ik dat de oudste dame ook opstond met een wijzende vinger naar mij toe en waarbij zij tegen mij riep van “Ik krijg u nog wel en ik weet u te vinden.”(…) Ik hoorde haar hierbij enkele keren op een agressieve manier en duidelijk hoorbaar tegen mij roepen van “Ik krijg je nog wel” of woorden van gelijke strekking. (…) Ik ben op een stoel gaan zitten en trilde heel erg en ben in huilen uitgebarsten. Ik heb nu nog steeds hoofdpijn van het gebeuren. (…) Het handtastelijke van die oudste mevrouw heeft mij diep geraakt en ben hier heel erg emotioneel van ontdaan. Ik heb ook angst voor represaillemaatregelen vanuit de kant van die dames. Ik weet nu ook nog niet of ik morgen in staat ben om mijn werk op te pakken.”
[collega van de klantenadviseur] , collega van [klantenadviseur] , is door de regiopolitie Midden en West Brabant als getuige gehoord. In het proces verbaal van verhoor van getuige is onder meer opgenomen:
“Toen de oudere vrouw stond, zag ik haar met haar rechterwijsvinger naar mijn collega wijzen. Ik hoorde haar vervolgens tegen mijn collega zeggen: ‘Jij bent de mijne. Jou krijg ik nog wel.’ Ik hoorde de oudere vrouw daarnaast ook schelden.”
[collega van de klantenadviseur] , eveneens collega van [klantenadviseur] , is door de regiopolitie Midden en West Brabant ook als getuige gehoord. In het proces verbaal van verhoor van getuige is onder meer opgenomen:
“Ik zag dat [klantenadviseur] daar stond en dat er een wat dikkere vrouw ook achter de balie stond en aan de haren van [klantenadviseur] trok. (…) Ik zag dat ze [klantenadviseur] heel stevig vast had aan haar haren, en dat ze er erg hard aan trok. Ik zag dat ze haar mee wilde trekken. Het zag eruit als echt een aanval. Ik heb die dikkere vrouw ook horen gillen, maar wat ze gezegd heeft weet ik niet meer. (…) Ik begreep later dat de wat dikkere vrouw de moeder is van de andere.”
i. Thuisvester heeft van het Openbaar Ministerie vernomen dat [appellante] en [dochter van appellante] naar aanleiding van de door [klantenadviseur] gedane aangifte zullen worden vervolgd en dat een dagvaarding zal worden uitgebracht.
Naar aanleiding van deze kwestie heeft Thuisvester bij brief van 14 november 2012 [appellante] in de gelegenheid gesteld de huurovereenkomst zelf op te zeggen. Van deze gelegenheid heeft [appellante] geen gebruik gemaakt. Thuisvester heeft vervolgens bij dagvaarding van 25 maart 2013 de onderhavige procedure tegen [appellante] aanhangig gemaakt.