In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat is ingesteld door een broer tegen zijn zus, waarbij de kostenverdeling van de gezamenlijke woning centraal staat. De broer vordert dat de zus hem een bedrag van € 15.479,65 betaalt, wat de helft is van de kosten die hij heeft terugbetaald aan hun moeder, die deze kosten voor de woning heeft voorgeschoten. De zaak is ontstaan na een eerdere uitspraak van de kantonrechter, die de broer niet-ontvankelijk had verklaard in zijn vorderingen, omdat niet was komen vast te staan dat hij het gevorderde bedrag daadwerkelijk aan de moeder had terugbetaald.
Het hof heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat de broer en zus gezamenlijk eigenaar waren van de woning en dat zij bij akte een hypotheekrecht op de woning hebben verleend. De moeder heeft in de periode dat de zus geen betalingen heeft verricht, aanzienlijke bedragen betaald voor de kosten van de woning. De broer stelt dat de zus de helft van deze kosten aan hem moet vergoeden, maar de zus betwist dit en verwijst naar een afspraak die de broer in 2007 zou hebben gemaakt om de woning te verkopen.
Het hof heeft de broer toegelaten om bewijs te leveren dat hij het bedrag van € 30.959,30 aan zijn moeder heeft terugbetaald, en heeft verdere beslissingen aangehouden. De zaak zal worden voortgezet met getuigenverhoren, waarbij de raadsheer-commissaris de leiding zal hebben. Het hof heeft de zaak naar de rol verwezen voor opgave van het aantal getuigen en verhinderdata, en houdt iedere verdere beslissing aan.