In deze zaak gaat het om een hoger beroep inzake partneralimentatie na een echtscheiding tussen de vrouw en de man, die op 19 december 1972 zijn gehuwd. De rechtbank Oost-Brabant had op 29 mei 2015 een beschikking gegeven waarin de alimentatie door de man aan de vrouw was vastgesteld. De vrouw verzocht in hoger beroep om deze beschikking te vernietigen en een hogere alimentatie van € 600,- per maand te bepalen, met terugwerkende kracht vanaf 1 september 2014. De man verzocht de vrouw niet-ontvankelijk te verklaren en stelde dat hij geen alimentatie verschuldigd was vanwege het ontbreken van lotsverbondenheid. Tijdens de mondelinge behandeling op 8 maart 2016 zijn beide partijen gehoord, bijgestaan door hun advocaten. Het hof heeft kennisgenomen van eerdere stukken en de argumenten van beide partijen.
Het hof oordeelt dat de vrouw een aanvullende behoefte heeft van € 600,- per maand, en dat de man in staat is om deze alimentatie te betalen. Het hof heeft de grieven van de vrouw en de man besproken en heeft geoordeeld dat de man in de periode van 1 september 2014 tot 1 december 2014 een bedrag van € 40,- per maand moet betalen, en in de periode van 1 december 2014 tot 1 januari 2015 een bedrag van € 468,- per maand. Met ingang van 1 januari 2015 tot de dag waarop de man zijn AOW-leeftijd bereikt, moet de man € 600,- per maand betalen. De beschikking van de rechtbank is vernietigd, met uitzondering van de proceskostencompensatie, en de proceskosten in hoger beroep worden gecompenseerd.