ECLI:NL:GHSHE:2016:1486

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
14 april 2016
Publicatiedatum
18 april 2016
Zaaknummer
200 174 891_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake kinderalimentatie en draagkracht van de man

In deze zaak gaat het om een hoger beroep inzake kinderalimentatie, waarbij de man, appellant, in beroep is gegaan tegen een beschikking van de rechtbank Limburg van 12 juni 2015. De rechtbank had bepaald dat de man een bijdrage van € 150,- per kind per maand moest betalen voor de kosten van verzorging en opvoeding van zijn kinderen, met ingang van 1 december 2013. De man betwistte deze beslissing en stelde dat hij over onvoldoende draagkracht beschikt om deze bijdrage te voldoen. Hij voerde aan dat de behoefte van de kinderen volledig gedekt wordt door het kindgebonden budget dat de vrouw ontvangt.

Tijdens de mondelinge behandeling op 8 maart 2016 werd de man bijgestaan door zijn advocaat, mr. A.F.G. Bergmans-Jeurissen, terwijl de vrouw, verweerster, ook aanwezig was. Het hof heeft vastgesteld dat de man sinds augustus 2015 werkloos is en geen uitkering ontvangt. Zijn netto besteedbaar inkomen was in het verleden rond de € 1130,- per maand, maar hij heeft sindsdien geen financiële mogelijkheden meer om enige bijdrage te voldoen in de kosten van de kinderen.

Het hof heeft de beschikking van de rechtbank vernietigd en het verzoek van de vrouw tot vaststelling van een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen afgewezen. Het hof benadrukt dat de man zijn verantwoordelijkheid moet nemen en zich moet inspannen om financieel voor zijn kinderen te zorgen. De beslissing is openbaar uitgesproken op 14 april 2016.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
Uitspraak: 14 april 2016
Zaaknummer: 200.174.891/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/03/205505/FA RK15-1396
in de zaak in hoger beroep van:
[appellant],
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
hierna te noemen: de man,
advocaat: mr. A.F.G. Bergmans-Jeurissen,
tegen
[verweerster],
wonende te [woonplaats] ,
verweerster,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. R.F. Cohen.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 12 juni 2015.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 6 augustus 2015, heeft de man verzocht voormelde beschikking te vernietigen als ongegrond, onbewezen, dan wel in strijd met de wet en opnieuw rechtdoende de verzoeken van de vrouw alsnog af te wijzen.
2.2.
Een verweerschrift is niet ingekomen.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 8 maart 2016. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de man, bijgestaan door mr. Bergmans-Jeurissen;
  • de vrouw.

3.De beoordeling

3.1.
Partijen hebben van medio 2009 tot en met medio 2013 een affectieve relatie met elkaar gehad.
Uit de relatie van partijen zijn geboren:
- [minderjarige 1] , op [geboortedatum] 2009 te [geboorteplaats] en
- [minderjarige 2] , op [geboortedatum] 2013 te [geboorteplaats] .
De man heeft de kinderen erkend.
De kinderen hebben het hoofdverblijf bij de vrouw
.
3.2.
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank bepaald dat de man als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen moet voldoen een bedrag van € 150,- per kind per maand met ingang van 1 december 2013.
3.3.
De man kan zich met deze beslissing niet verenigen en hij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.4.
De man heeft gesteld dat hij over onvoldoende draagkracht beschikt om de door de rechtbank vastgestelde bijdrage te kunnen voldoen. Bovendien, zo stelt de man, wordt de behoefte van de kinderen volledig gedekt door het kindgebonden budget dat de vrouw ontvangt.
3.5.
Het hof stelt vast dat de Hoge Raad inmiddels, bij beschikking van 9 oktober 2015, uitspraak heeft gedaan over de wijze waarop bij de vaststelling van kinderalimentatie rekening dient te worden gehouden met het door de alimentatiegerechtigde te ontvangen kindgebonden budget (ECLI:NL:HR:2015: 3011). De Hoge Raad heeft geoordeeld dat het kindgebonden budget en de daarvan deel uitmakende alleenstaande ouderkop niet in aanmerking dienen te worden genomen bij de bepaling van de behoefte van het kind, maar bij de berekening van de draagkracht van de ouder die het kindgebonden budget ontvangt.
Echter nu gezien het - zoals hierna zal blijken - beperkte inkomen van de man, niet de behoefte van de kinderen doch de draagkracht van de man bepalend zal zijn voor de eventuele vaststelling van een onderhoudsbijdrage, zal het hof hierna eerst de draagkracht van de man bespreken.
3.6.
De ingangsdatum van de vastgestelde onderhoudsbijdrage, zijnde 1 december 2013, is tussen partijen niet in geschil, zodat ook het hof die datum als uitgangspunt zal nemen.
3.7.
Voor inkomens met een netto besteedbaar inkomen lager dan € 1.500,- zijn vaste bedragen per categorie van toepassing, volgens de gepubliceerde tabellen.
3.8.
Onweersproken is door de man gesteld dat het gezamenlijk inkomen van partijen ten tijde van het uiteengaan medio 2013 niet hoger was dan zo’n € 1200,- netto per maand. Blijkens de stukken heeft de man nadien een inkomen genoten van rond de € 1130,- netto per maand. Ter zitting heeft de man verklaard dat hij sedert augustus 2015 werkeloos is en geen uitkering ontvangt omdat hij bij de aanvraag daarvan niet alle benodigde stukken had ingediend, alsmede gesteld dat het spaargeld van ongeveer € 3.000,- waarvan hij sindsdien heeft geleefd inmiddels nagenoeg op is, hetgeen het hof gezien de inkomenspositie van de man voldoende aannemelijk voorkomt. De man heeft verder verklaard zich in te spannen om werk te vinden en daar enkele uren per dag mee bezig te zijn.
3.9.
Gelet op het vorenstaande is het hof van oordeel dat, voor zover al moet worden aangenomen dat de man met ingang van 1 december 2013 over een minimale draagkracht beschikte, hij vanaf 1 augustus 2015 in het geheel geen draagkracht meer heeft en thans ook geen financiële mogelijkheden meer heeft om, ook niet over het verleden, enige bijdrage te voldoen in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen.
Het hof zal het daartoe strekkende verzoek van de vrouw dan ook alsnog afwijzen. Het hof geeft de man wel mee dat het op zijn weg ligt in deze zijn verantwoordelijkheid te nemen en zich naar vermogen in te spannen om (ook financieel) voor zijn kinderen te zorgen.
3.10.
Het vorenstaande leidt tot de navolgende beslissing.

4.De beslissing

Het hof:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 12 juni 2015,
en opnieuw rechtdoende:
wijst alsnog af het verzoek van de vrouw tot vaststelling van een door de man aan haar te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum] 2009 te [geboorteplaats] en [minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum] 2013 te [geboorteplaats] ;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.H.J.M. Mertens-Steeghs,
E.L. Schaafsma-Beversluis en M. Breur en in het openbaar uitgesproken op 14 april 2016.