In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een vonnis van de kantonrechter van de rechtbank Limburg, waarin de opzegging van de arbeidsovereenkomst van de appellant, [appellant], door de geïntimeerde, Speciaal Enveloppenfabriek B.V., als kennelijk onredelijk werd afgewezen. De appellant, die sinds 1998 als machinesteller/monteur bij de geïntimeerde werkte, werd op 31 januari 2014 ontslagen na toestemming van het UWV. De geïntimeerde voerde aan dat de ontslagaanvraag voortkwam uit bedrijfseconomische noodzaak, gezien de financiële problemen van de onderneming. De appellant vorderde in hoger beroep een verklaring voor recht dat de opzegging kennelijk onredelijk was, alsook schadevergoeding en vergoeding van buitengerechtelijke kosten. Het hof oordeelde dat de gevolgen van de opzegging voor de appellant weliswaar ernstig waren, maar niet te ernstig in vergelijking met het bedrijfseconomisch belang van de geïntimeerde. Het hof bekrachtigde het vonnis van de rechtbank en oordeelde dat de geïntimeerde niet gehouden was om naast het aangeboden outplacementtraject ook een financiële vergoeding te treffen. De kosten van het hoger beroep werden aan de appellant opgelegd.