Uitspraak
GERECHTSHOF ̓s-HERTOGENBOSCH
1.[appellant 1] ,
1.Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnummer C/01/270185/HA ZA 13-785)
2.Het geding in hoger beroep
- de dagvaarding in hoger beroep van 21 oktober 2014;
- de memorie van grieven van [appellant 1] en [appellant 2] van 23 december 2014 met producties en eiswijziging;
- de memorie van antwoord in het principaal appel tevens memorie van grieven in het incidenteel appel van [geïntimeerde] van 3 maart 2015 met producties;
- de memorie van antwoord in het incidenteel appel van [appellant 1] en [appellant 2] van 14 april 2015 met producties;
- de akte van [geïntimeerde] van 28 april 2015 met een productie;
- de antwoordakte van [appellant 1] en [appellant 2] van 26 mei 2015 met producties en eiswijziging;
- de akte van [geïntimeerde] van 9 juni 2015 met producties en eiswijziging;
- de antwoordakte van [appellant 1] en [appellant 2] van 23 juni 2015.
3.De gronden van het hoger beroep
4.De beoordeling
“constatering wettelijke verdeling en vaststelling erfdelen”doen opmaken. In deze akte (p. 1) staat onder meer:
“al wat op het moment van het overlijden van de overledenen behoorde tot de ontbonden huwelijksgemeenschap en de daarvan deel uitmakende nalatenschappen van overledenen. Deze opgave zal worden gebruikt om de grootte van de erfdelen van de erfgenamen en de legitieme portie van de legitimaris vast te stellen”.
f600.000,= (€ 272.268,=) inhield. Volgens [geïntimeerde] is dat niet het geval. Weliswaar was het bij deze overname aanvankelijk de bedoeling dat [geïntimeerde] en [appellant 1] geen goodwill zouden betalen, maar dit is vanwege bezwaren van de Belastingdienst niet doorgegaan. [geïntimeerde] en [appellant 1] zijn daardoor volgens [geïntimeerde] bij deze overname niet bevoordeeld. [appellant 2] heeft in 1993 een schenking van
f600.000,= (€ 272.268,=) van vader gekregen als compensatie voor - volgens [geïntimeerde] - het feit dat hij niet mede het bedrijf overnam dan wel - volgens [appellant 1] en [appellant 2] - het feit dat hij niet een dergelijke in de overname besloten liggende schenking had gekregen. In 1989 is het bedrijf door [geïntimeerde] en [appellant 1] voor een aanzienlijk hoger bedrag dan de uiteindelijke overnamesom verkocht aan een Engelse investeringsmaatschappij.
f1.200.000,=) als een in aanmerking te nemen gift aan [geïntimeerde] en [appellant 1] in de zin van artikel 4:65 BW hebben aangemerkt, zodat de legitimaire massa van beide nalatenschappen en de aanspraak van [geïntimeerde] op zijn legitieme portie dienovereenkomstig zijn aangepast. [appellant 1] en [appellant 2] komen hiertegen op met grief I in het principaal appel.
f243.840,= (€ 110.650,=). Volgens [geïntimeerde] ligt in deze transactie een gift besloten aan [appellant 2] . In verband hiermee heeft hij een voorlopig deskundigenbericht doen uitbrengen dat (in een tweede versie) op een waarde op de peildatum uitkomt van € 404.151,=. Volgens [geïntimeerde] dient uitgegaan te worden van deze waarde, verminderd met de door [appellant 2] betaalde koopsom van € 110.650,= en de waarde van het vruchtgebruik van € 62.240,=, zodat [appellant 2] bij deze transactie is bevoordeeld met een bedrag van € 231.261,=. [appellant 1] en [appellant 2] hebben betwist dat bij de verkoop van de woning sprake is geweest van een bevoordeling van [appellant 2] .
legal opinionvan prof.dr. [prof.dr.] van 8 december 2014 destijds gebruikelijk bij de beantwoording van de vraag of sprake was van een schenking in fiscale zin, maar dat betekent niet dat hierin niet een erfrechtelijk relevante gift besloten kan liggen. Naar het oordeel van het hof is voor de beantwoording van de vraag in hoeverre de koopsom in overeenstemming is met de werkelijke waarde van dat moment alleen de aftrek vruchtgebruik aan de orde. Met alleen die beperking heeft [appellant 2] de woning gekocht. Wat betreft de waarde van de woning in het economisch verkeer op de peildatum zijn [appellant 1] en [appellant 2] uitgegaan van de taxatie die ten tijde van de verkoop van de woning is uitgevoerd. Omdat [geïntimeerde] zich hier niet in kon vinden heeft hij een voorlopig deskundigenbericht doen uitbrengen. De gang van zaken bij de totstandkoming daarvan is in eerste aanleg uitgebreid aan de orde geweest en door de rechtbank in het vonnis weergegeven (r.o. 4.9.3). Wat daar ook van zij: in dit stadium is van belang of de uiteindelijke uitkomst ervan al dan niet gevolgd dient te worden. De rechtbank is tot de conclusie gekomen dat dit het geval is en het hof sluit zich aan bij die conclusie en bij de gronden waarop deze berust. Door [geïntimeerde] is in zijn memorie van antwoord in het principaal appel in dit verband terecht opgemerkt dat ook de overige taxaties die zijn uitgevoerd erop wijzen dat de uitkomst van het voorlopig deskundigenbericht reëel is.