ECLI:NL:GHSHE:2016:1429

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
12 april 2016
Publicatiedatum
12 april 2016
Zaaknummer
200.149.589_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over de kwalificatie van een arbeidsovereenkomst als uitzendovereenkomst en de beëindiging daarvan

In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat is ingesteld door [appellant] tegen Flex Force Company B.V. over de kwalificatie van zijn arbeidsovereenkomst. [appellant] was in dienst bij Flex Force op basis van een arbeidsovereenkomst die eindigde op 7 mei 2013, na beëindiging van de opdracht bij de opdrachtgever Tebodin. In eerste aanleg had de kantonrechter de vorderingen van [appellant] afgewezen, waarbij hij oordeelde dat er sprake was van een uitzendovereenkomst. [appellant] is in hoger beroep gekomen en heeft drie grieven ingediend, waarbij hij aanvoert dat de arbeidsovereenkomst niet als een uitzendovereenkomst kan worden gekwalificeerd. Het hof oordeelt dat Flex Force onvoldoende feiten heeft aangevoerd om te concluderen dat partijen een uitzendovereenkomst hebben willen sluiten. Het hof stelt vast dat de arbeidsovereenkomst niet kan worden aangemerkt als een uitzendovereenkomst, omdat de bepalingen in de overeenkomst niet overeenkomen met de kenmerken van een uitzendovereenkomst. Het hof laat [appellant] toe om bewijs te leveren dat hij met Flex Force een jaarcontract is overeengekomen. De zaak wordt verwezen naar de rol voor opgave van getuigen en verhinderdata. Het hof houdt iedere verdere beslissing aan.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
zaaknummer 200.149.589/01
arrest van 12 april 2016
in de zaak van
[appellant],
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
hierna aan te duiden als [appellant] ,
advocaat: mr. M.J.P. Faassen te Breda,
tegen
Flex Force Company B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
geïntimeerde,
hierna aan te duiden als Flex Force,
advocaat: mr. M.H. Blankert te Breda,
als vervolg op het door het hof gewezen tussenarrest van 8 juli 2014 in het hoger beroep van het door de kantonrechter van de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats 's-Hertogenbosch onder zaaknummer 2396060/303 en rolnummer 13-9220 gewezen vonnis van 13 februari 2014.

5.Het verloop van de procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenarrest van 8 juli 2014 waarbij het hof een comparitie na aanbrengen heeft gelast;
- het proces-verbaal van comparitie van 25 augustus 2014;
  • de memorie van grieven met producties en een eiswijziging;
  • de memorie van antwoord.
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.

6.De beoordeling

6.1.
In dit hoger beroep kan worden uitgegaan van de volgende feiten.
6.1.1.
[appellant] is op 1 november 2012 bij Flex Force in dienst getreden in de functie van Buyer op basis van een arbeidsovereenkomst.
6.1.2.
Deze arbeidsovereenkomst luidt als volgt:
Arbeidsovereenkomst
(voor bepaalde tijd / duur van de opdracht).
Ondergetekenden:
1)Flex Force(…) (hierna: Werkgever)
en
2)[appellant](…) (hierna: Werknemer)
Overwegende dat:
Werkgever een projectenbureau exploiteert, gespecialiseerd in Procurement en Engineering;
Werkgever een opdracht heeft verworven bij Tebodin, verder ‘Opdrachtgever’;
Werknemer heeft aangegeven te beschikken over de kennis en ervaring om de werkzaamheden van deze opdracht goed te kunnen verrichten;
Werkgever voor de duur van deze opdracht Werknemer in dienst wenst te nemen en aan te stellen bij Opdrachtgever;
verklaren de volgende arbeidsovereenkomst te zijn aangegaan:
Artikel 1 Ingangsdatum en arbeidsduur
Werknemer treedt met ingang van 1 november 2012 in dienst bij Werkgever voor 40 uur per week.
De overeenkomst wordt aangegaan voor de duur van de Opdracht en eindigt van rechtswege op het moment dat de Opdracht eindigt, zonder dat daarvoor enige (opzeggings)handeling is vereist. Werkgever is verplicht de Werknemer te informeren zodra Werkgever bekend is met het einde van de Opdracht en zal zich inspannen een andere opdracht voor Werknemer te verwerven.
De overeenkomst eindigt in ieder geval eveneens binnen 12 maanden na aanvang van deze arbeidsovereenkomst, doch uiterlijk 1 november 2013, tenzij partijen daarvoor schriftelijk een verlenging overeenkomen.
3.
Op deze arbeidsovereenkomst is een wederzijdse proeftijd van toepassing van 1 maand.
4.
Omschrijving opdracht: verantwoordelijk gehele inkooptraject Tebodin [plaats] .
Artikel 2 Functie en standplaats
1. (…)
2. (…)
3. Werknemer is tot nadere aankondiging verantwoording verschuldigd aan de directie van Werkgever.
4. (…)
(…)”.
6.1.3.
Per e-mail van 18 april 2013 is zijdens Tebodin aan Flex Force medegedeeld dat de inleenopdracht zal worden beëindigd en dat de laatste werkdag van [appellant] , wat Tebodin betreft, 7 mei 2013 is.
6.1.4.
Flex Force heeft [appellant] bij brief van 19 april 2013 het volgende medegedeeld:
“Zoals al mondeling op 18 april is medegedeeld zal de opdracht bij onze opdrachtgever Tebodin eindigen. Hiermee eindigt ook automatisch jouw arbeidsovereenkomst met Flex Force Company per 7 mei 2013 (…)”.
6.2.
[appellant] heeft in eerste aanleg gevorderd voor recht te verklaren dat het door Flex Force aan hem gegeven ontslag kennelijk onredelijk is. Voorts heeft [appellant] gevorderd dat Flex Force wordt veroordeeld tot betaling van € 8.433,73 bruto ter zake schadevergoeding, te vermeerderen met wettelijke rente, buitengerechtelijke kosten en proceskosten. Flex Force heeft verweer gevoerd. Bij het bestreden vonnis zijn de vorderingen van [appellant] afgewezen.
6.3.
[appellant] is tijdig van dat vonnis in hoger beroep gekomen en heeft onder aanvoering van drie grieven en met wijziging van zowel de eis als de grondslag van die eis geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden vonnis, tot veroordeling van Flex Force tot betaling van € 26.185,09 bruto, althans een door het hof te bepalen bedrag, te vermeerderen met de wettelijke verhoging en wettelijke rente. Voorts heeft [appellant] geconcludeerd tot veroordeling van Flex Force tot terugbetaling van hetgeen [appellant] op grond van het bestreden vonnis aan Flex Force heeft betaald, eveneens te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van betaling, tot de dag van terugbetaling, met veroordeling van Flex Force in de proceskosten van beide instanties.
6.4.
In het bestreden vonnis heeft de kantonrechter (kort samengevat) overwogen dat Flex Force zich er in feite op beroept dat zij een uitzendbeding met [appellant] is overeengekomen en dat het beroep op dat beding slaagt. Tegen dat oordeel is grief 2 gericht. Deze grief heeft betrekking op de vraag of de arbeidsovereenkomst tussen partijen dient te worden gekwalificeerd als een uitzendovereenkomst ex artikel 7:690 BW en of het bepaalde in artikel 1 lid 2 van de arbeidsovereenkomst, zoals hiervoor geciteerd, is te beschouwen als een uitzendbeding in de zin van artikel 7:691 lid 2 BW (oud; zoals dat luidde voor 1 januari 2015). Deze grief slaagt. Daartoe is het volgende redengevend.
6.5.
Alhoewel de arbeidsovereenkomst kenmerken heeft van een uitzendovereenkomst, heeft Flex Force onvoldoende feiten aangevoerd om ervan uit te kunnen gaan dat partijen hebben bedoeld een uitzendovereenkomst te sluiten. Immers, kenmerkend voor een uitzendovereenkomst is dat arbeid wordt verricht onder toezicht en leiding van de inlener (de opdrachtgever). In dit geval is in de arbeidsovereenkomst bepaald:
“Werknemer is tot nadere aankondiging verantwoording verschuldigd aan de directie van Werkgever”(artikel 2 lid 3). Deze bepaling past niet bij het karakter van een uitzendovereenkomst. Minstens zo belangrijk acht het hof dat, wanneer het de bedoeling was van Flex Force om een uitzendovereenkomst met [appellant] aan te gaan, zij daarvan schriftelijk opgave had moeten doen aan [appellant] . Gelet op het karakter van een uitzendovereenkomst, waarbij een werknemer minder rechtsbescherming heeft dan bij een reguliere arbeidsovereenkomst, dient de opgave als bedoeld in artikel 7:655 lid 1 aanhef en onder m BW voldoende duidelijk te geschieden. Anders dan Flex Force heeft aangevoerd, blijkt niet voldoende duidelijk uit de tekst van de overeenkomst dat deze is bedoeld als een uitzendovereenkomst. Volgens Flex Force had [appellant] dat moeten afleiden uit artikel 1 lid 2. Het hof deelt die mening niet, omdat die bepaling eerder duidt op een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd, hetgeen aansluit bij de aanhef van de overeenkomst:
“Arbeidsovereenkomst (voor bepaalde tijd /duur van de opdracht)”.Voorts vormt het hiervoor weergegeven artikel 2 lid 3 een contra indicatie voor een uitzendovereenkomst. Tot slot acht het hof van belang dat nergens in de overeenkomst melding wordt gemaakt van ‘uitzenden’ of ‘uitzendovereenkomst’ of vergelijkbare bewoordingen. Flex Force heeft niet aangevoerd dat zij [appellant] op andere wijze dan bij overeenkomst schriftelijk of elektronisch heeft medegedeeld dat de arbeidsovereenkomst een uitzendovereenkomst is als bedoeld in artikel 7:690 BW.
6.6.
Nu het hof, anders dan de kantonrechter, van oordeel is dat de arbeidsovereenkomst niet kan worden aangemerkt als een uitzendovereenkomst, dient alsnog te worden beoordeeld of de arbeidsovereenkomst van rechtswege is geëindigd op het moment dat de opdracht van Tebodin aan Flex Force eindigde. [appellant] heeft aangevoerd dat dit moment niet objectief kan worden vastgesteld en dat daarom de arbeidsovereenkomst niet als een overeenkomst voor bepaalde tijd kan gelden. Volgens Flex Force is echter duidelijk tussen partijen besproken dat de arbeidsovereenkomst zou eindigen op het moment dat Tebodin de opdracht aan Flex Force zou beëindigen. Flex Force heeft dat reeds in eerste aanleg uitvoerig uiteengezet. Wat daaraan niet duidelijk of objectief bepaalbaar is, heeft [appellant] niet nader toegelicht en valt daarom niet in te zien. Met name is van belang dat [appellant] niet heeft gesteld dat Flex Force daarop invloed kon uitoefenen. Daarom gaat het hof er vooralsnog vanuit dat de arbeidsovereenkomst is geëindigd op het moment dat Tebodin de opdracht aan Flex Force beëindigde.
6.7.
[appellant] heeft echter aangevoerd dat hem de zekerheid is geboden van een jaarcontract. Volgens [appellant] heeft Flex Force ter gelegenheid van het ondertekenen van de arbeidsovereenkomst medegedeeld dat hij zich geen zorgen hoefde te maken over hetgeen in de overeenkomst is bepaald over het eindigen van de opdracht, omdat de tussentijdse opzegmogelijkheid die in het concept had gestaan, eruit was gehaald. Ook heeft [appellant] aangevoerd dat Flex Force heeft medegedeeld dat hij verzekerd kon zijn van werk, eventueel bij een andere opdrachtgever dan Tebodin. Flex Force heeft die stellingen gemotiveerd betwist. Het komt er dus op neer dat [appellant] betoogt dat hem is medegedeeld dat hij een jaarcontract had. Nu [appellant] zich op het rechtsgevolg beroept van die stelling, dient hij daarvan het bewijs te leveren. Het hof zal hem daartoe in de gelegenheid stellen. Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.

7.De uitspraak

Het hof:
laat [appellant] toe te bewijzen dat hij met Flex Force een jaarcontract is overeengekomen;
bepaalt, voor het geval [appellant] bewijs door getuigen wil leveren, dat getuigen zullen worden gehoord ten overstaan van mr. C.E.L.M. Smeenk-van der Weijden als raadsheer-commissaris, die daartoe zitting zal houden in het Paleis van Justitie aan de Leeghwaterlaan 8 te 's-Hertogenbosch op een door deze te bepalen datum;
verwijst de zaak naar de rol van 26 april 2016 voor opgave van het aantal getuigen en van de verhinderdata van partijen zelf, hun advocaten en de getuige(n) in de periode van 4 tot 12 weken na de datum van dit arrest;
bepaalt dat de raadsheer-commissaris na genoemde roldatum dag en uur van het getuigenverhoor zal vaststellen;
bepaalt dat de advocaat van [appellant] tenminste zeven dagen voor het verhoor de namen en woonplaatsen van de te horen getuigen zal opgeven aan de wederpartij en aan de civiele griffie;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. C.E.L.M. Smeenk-van der Weijden, M. van Ham en Y.L.L.A.M. Delfos-Roy en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 12 april 2016.
griffier rolraadsheer