Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
1.Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnummer C/01/240387/HAZA 11-1718)
2.Het geding in hoger beroep
- de dagvaarding in hoger beroep;
- de memorie van grieven (met als productie het procesbesluit van de Provincie);
- de memorie van antwoord in het principaal appel en memorie van grieven in het voorwaardelijk incidenteel appel;
- de memorie van antwoord in het incidenteel appel;
- de akte van [geïntimeerde] ;
- de antwoordakte van de Provincie.
3.De beoordeling
- a) Door de Provincie en de gemeente 's-Hertogenbosch is vanaf 2004 samengewerkt bij de ontwikkeling en realisatie van een museumcluster in het centrum van 's-Hertogenbosch, waarin opgenomen gebouwen ten behoeve van het Noord-Brabants museum en het Stedelijk Museum 's-Hertogenbosch.
- b) In verband hiermee heeft de Provincie Geofox- [vestigingsplaats 3] BV (hierna: Geofox) gevraagd een aannemer te zoeken in verband met ontgravingswerkzaamheden.
- c) De heer [vertegenwoordiger Geofox] van Geofox heeft op 12 november 2009 een e-mail (productie 1 bij dagvaarding in eerste aanleg) gezonden aan de heer [vertegenwoordiger geïntimeerde 1] van [geïntimeerde] met als onderwerp "Aanvraag museumkwartier te Den Bosch". In de e-mail wordt [vertegenwoordiger Geofox] aangeduid als projectleider bodemsanering van Geofox, gevestigd te [vestigingsplaats 2] .
- d) Bij e-mail van 16 november 2009 (productie 2 bij dagvaarding in eerste aanleg) heeft [vertegenwoordiger Geofox] aan [vertegenwoordiger geïntimeerde 1] gemeld dat alleen variant 1 opgenomen hoeft te worden in de prijsaanbieding.
- e) Nadat telefonisch overleg had plaatsgehad tussen Geofox en [geïntimeerde] , heeft [vertegenwoordiger geïntimeerde 1] bij e-mail van 18 november 2009 (verzonden 12:27 uur) (bijlage 1 bij productie 21 bij akte wijziging eis van [geïntimeerde] d.d. 24 mei 2012) aan [vertegenwoordiger Geofox] onder meer meegedeeld:
- f) Bij e-mail van diezelfde dag, verzonden om 17:33 uur (productie 3 bij dagvaarding in eerste aanleg), heeft [vertegenwoordiger geïntimeerde 1] opnieuw de hiervoor genoemde offerte aan [vertegenwoordiger Geofox] gezonden, maar met wijziging van de prijs naar € 25,45 per ton en onder toevoeging van de volgende tekst:
- g) Bij brief van 3 december 2009 (productie 4 bij dagvaarding in eerste aanleg) heeft [geïntimeerde] aan Geofox een offerte, genummerd G-2341, doen toekomen met dezelfde inhoud als de e-mail van 17:33 uur. Aan de tekst is toegevoegd dat de algemene voorwaarden van [geïntimeerde] van toepassing zijn.
- h) [geïntimeerde] is op 22 januari 2010 gestart met de werkzaamheden.
- i) Op donderdag 28 januari 2010 heeft [projectmanager Noord-Brabantsmuseum] , projectmanager Noord-Brabants museum, provincie Noord-Brabant, directie SCO, per e-mail (productie 5 bij dagvaarding in eerste aanleg) aan [vertegenwoordiger geïntimeerde 2] (die optrad voor [geïntimeerde] ) meegedeeld:
- j) Bij brief van 10 mei 2010, kenmerk 1684182, (productie 6 bij dagvaarding in eerste aanleg) heeft [projectmanager Noord-Brabantsmuseum] voornoemd namens Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant aan [geïntimeerde] onder meer meegedeeld:
- k) Nadat in juni 2010 alle grond was afgevoerd en in depot gezet bij de Grond- en reststoffenbank Zuid-Nederland BV, is de grond in juli 2010 gezeefd, en vervolgens gekeurd door Geofox die daarvan een rapport heeft uitgebracht (productie 7 bij dagvaarding in eerste aanleg). In het rapport wordt in de inleiding onder meer opgemerkt:
- l) Bij brief van 27 september 2010 (productie 8 bij dagvaarding in eerste aanleg) heeft [geïntimeerde] aan Geofox onder meer meegedeeld:
- m) Bij brief van 4 november 2010 (productie 10 bij dagvaarding in eerste aanleg) heeft Geofox aan [geïntimeerde] meegedeeld dat de Provincie van mening is dat op basis van de gemaakte afspraken geen sprake is van meerwerk en meerkosten.
- n) Bij brief van 3 mei 2011 (productie 12 bij dagvaarding in eerste aanleg) heeft [geïntimeerde] aan de Provincie meegedeeld dat [geïntimeerde] er niet mee akkoord gaat dat de Provincie een meerwerkclaim van [geïntimeerde] niet accepteert.
- o) De Provincie heeft op deze brief geantwoord bij brief van 30 mei 2011 (productie 13 bij dagvaarding in eerste aanleg). In deze brief wordt onder andere opgemerkt:
- p) De Provincie heeft eind 2011 opdracht gegeven aan [Recycling] Recycling BV (hierna: [Recycling] ) de grond af te voeren en te verwerken. [Recycling] heeft de Provincie daarvoor € 85.191,31 inclusief btw (factuur d.d. 11 februari 2012, productie 4 bij conclusie van antwoord in conventie) in rekening gebracht en voorts voor zand voor ophoging € 8.795,93 inclusief btw (factuur 5 mei 2012, productie 5 bij akte wijziging eis d.d. 24 mei 2012 van de Provincie).
- q) [geïntimeerde] heeft de Provincie voor haar werkzaamheden een factuur gezonden gedateerd 25 juli 2011 (productie 14 bij dagvaarding in eerste aanleg). De factuur had betrekking op zeven van de grond, afzetkosten puinfractie na zeving, en depotkosten augustus 2010 tot en met juli 2011, in totaal voor een bedrag van € 100.920,35 inclusief btw. In de factuur wordt verwezen naar projectnummer G-2341 en referentie 16841482 d.d. 10 mei 2010 van de Provincie.
- r) [geïntimeerde] heeft op 24 januari respectievelijk 28 april 2012 facturen (productie 19 en 20 bij akte wijziging eis van [geïntimeerde] ) gestuurd naar de Provincie in verband met depotkosten over respectievelijk augustus tot en met december 2011 (tot een bedrag van € 34.422,12 inclusief btw) respectievelijk januari 2012 tot en met mei 2012 (tot een bedrag van in € 17.554,25 inclusief btw).
In reconventie heeft de Provincie, na vermeerdering en vermindering van eis, veroordeling van [geïntimeerde] tot betaling van € 53.916,88 gevorderd, vermeerderd met wettelijke rente; in hoger beroep handhaaft de Provincie deze vordering.
Ten aanzien van de primaire stelling van [geïntimeerde] dat uitdrukkelijk is besproken dat zij een offerte mocht uitbrengen gebaseerd op hergebruik van de af te voeren grond heeft de rechtbank [geïntimeerde] niet geslaagd geacht in de bewijslevering.
De rechtbank heeft vervolgens de stelling van [geïntimeerde] onderzocht dat de offerte aan de Provincie afweek van de uitvraag, in die zin dat de offerte nadrukkelijk was gebaseerd op hergebruik van de grond, en dat de opdracht conform offerte is verleend.
Volgens de rechtbank was de offerte van [geïntimeerde] duidelijk; ook [vertegenwoordiger Geofox] had blijkens zijn getuigenverklaring begrepen dat [geïntimeerde] offreerde op basis van hergebruik, en deze offerte is door de provincie geaccepteerd. [geïntimeerde] mocht er volgens de rechtbank dan ook van uitgaan dat de opdracht inderdaad conform haar offerte – en dus op basis van hergebruik – werd verleend. De rechtbank heeft vervolgens op grond van de getuigenverklaringen en de overgelegde stukken geoordeeld dat [geïntimeerde] er terecht op heeft vertrouwd dat de verwerking van verontreinigde grond niet in de overeenkomst was begrepen. Voorts heeft de rechtbank het verweer van de Provincie verworpen dat zij de kosten van het in depot houden van de grond niet aan [geïntimeerde] verschuldigd is omdat zij geen opdracht tot meerwerk heeft gegeven.
heeft in voorwaardelijk incidenteel appel vier grieven aangevoerd tegen het eindvonnis en het tussenvonnis van 24 mei 2012, onder de voorwaarde dat een of meer van de door de Provincie geformuleerde grieven moet leiden tot vernietiging van het eindvonnis.
Beide partijen hebben elkaars grieven weersproken.
De grief faalt, omdat het enkele feit dat appellante het wenselijk acht dat een bepaald feit wordt opgenomen in de feitenopsomming niet betekent dat de rechter ook gehouden is dat te doen.
Daar komt bij dat het hof de feiten opnieuw heeft vastgesteld.
Het hof heeft hiervoor de conclusies van het actualiserende bodemonderzoek weergegeven, en gaat daarvan in het navolgende uit, zodat de grief niet tot vernietiging van het vonnis kan leiden.
Naar het oordeel van het hof heeft de rechtbank in deze rechtsoverweging niet anders gedaan dan het zeer kort weergeven van het geschil tussen partijen. Een oordeel daarover wordt niet gegeven. Volgens de Provincie is de crux van het verhaal wie verantwoordelijk is voor de kosten van het afzetten van de grond en van het aanbieden aan een erkend verwerker. Uit de samenvatting van de rechtbank vloeit voort dat het geschil (onder meer) op die kosten van het verwerken betrekking heeft. De vraag wie de kosten van verwerking moet dragen is afhankelijk van de vraag wat de overeenkomst tussen partijen inhield, en daarover lopen de standpunten van partijen uiteen. Het oordeel van de rechtbank is, aldus begrepen, niet onjuist zodat de grief faalt.
Voor zover de Provincie in deze grief verder ingaat op de redenen waarom volgens de Provincie het verwerken (het afzetten van reststromen) was begrepen in de overeenkomst zal het hof dit behandelen bij de bespreking van grief 4 in principaal appel, in het verband van welke grief het hof de vraag beantwoordt wat de overeenkomst tussen partijen inhield.
In het in het proces-verbaal van 24 mei 2012 opgenomen vonnis heeft de rechtbank [geïntimeerde] opgedragen te bewijzen dat namens of door de Provincie (aan [geïntimeerde] ) is meegedeeld dat [geïntimeerde] een offerte mocht uitbrengen ervan uitgaande dat de af te voeren grond geschikt was voor hergebruik. De rechtbank heeft [geïntimeerde] niet in dat bewijs geslaagd geacht; in het eindvonnis heeft de rechtbank dit in rechtsoverweging 4.10 nader toegelicht door te overwegen dat niet bewezen is dat [vertegenwoordiger Geofox] uitdrukkelijk heeft aangegeven dat [geïntimeerde] mocht offreren op basis van hergebruik.
Vervolgens heeft de rechtbank kennelijk onderzocht – zoals zij ook diende te doen – of de door [geïntimeerde] aangevoerde interpretatie van de tussen partijen gesloten overeenkomst op andere gronden als juist moest worden aangemerkt. Ook als niet bewezen was dat [vertegenwoordiger Geofox] de door [geïntimeerde] gestelde mededeling had gedaan, stond daarmee immers nog niet vast dat de interpretatie van de overeenkomst die [geïntimeerde] verdedigde onjuist was; die kan ook op andere wijze uit de tekst van de overeenkomst en de omstandigheden van het geval voortvloeien.
Naar vaste jurisprudentie blijft immers beslissend de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan de bepalingen in de door hen gesloten overeenkomst mochten toekennen en hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. Daarbij geldt dat, ook indien bij de uitleg van een overeenkomst groot gewicht toekomt aan de taalkundige betekenis van de gekozen bewoordingen (zoals wanneer – zoals hier – het gaat om een overeenkomst tussen commerciële partijen), de overige omstandigheden van het geval kunnen meebrengen dat een andere (dan de taalkundige) betekenis aan de bepalingen van de overeenkomst moet worden gehecht (o.m. recentelijk HR
5 april 2013, ECLI:NL:HR:2013:BY8101).
Het hof wijst er in dit verband nog op dat weliswaar [geïntimeerde] als eisende partij in conventie de door haar gegeven interpretatie van de overeenkomst dient te bewijzen, maar dat datzelfde geldt voor de Provincie voor zover zij in reconventie een vordering heeft ingediend.
[vertegenwoordiger Geofox] , die de beide offertes van [geïntimeerde] voor de Provincie heeft ontvangen, heeft als getuige verklaard dat hij bij de eerste offerte heeft geconstateerd dat die afweek van de aanvraag omdat daarin het verwerken van de grond niet was opgenomen. Toen is volgens hem gesproken over de risico's en heeft [vertegenwoordiger Geofox] volgens hem [geïntimeerde] erop gewezen dat het risico bij [geïntimeerde] zou liggen. Ook heeft [vertegenwoordiger Geofox] verklaard dat hij heeft gezien dat de tweede offerte een offerte op basis van hergebruik was, en dat dat paste binnen het schema zoals opgenomen in de uitvraag, zodat daarmee de offerte voldeed. Daarmee heeft [vertegenwoordiger Geofox] – die voor de Provincie optrad – het aanbod van [geïntimeerde] begrepen als een aanbod waarin slechts hergebruik van de grond werd geoffreerd, en niet ook verwerking daarvan.
[projectmanager Noord-Brabantsmuseum] heeft vervolgens in zijn e-mail van 28 januari 2010 de offerte van [geïntimeerde] aanvaard "overeenkomstig de inschrijving d.d. 03.12.2009". [projectmanager Noord-Brabantsmuseum] heeft als getuige verklaard dat hij, toen werd besloten het werk aan [geïntimeerde] te gunnen, de offertes niet bekeken heeft omdat hij daarvoor zijn adviseurs had (het hof begrijpt: [vertegenwoordiger Geofox] van Geofox). [projectmanager Noord-Brabantsmuseum] heeft ook verklaard dat hij toen hij de offerte van [geïntimeerde] aanvaardde niet wist welke inhoud deze offerte had. [projectmanager Noord-Brabantsmuseum] heeft daarnaast verklaard dat dat alleen een offerte overeenkomstig de uitvraag kon zijn.
Die veronderstelling van [projectmanager Noord-Brabantsmuseum] was mogelijk juist als sprake was geweest van een aanbesteding, want in dat geval dient de offerte aan te sluiten bij de omschrijving van het aan te besteden werk. Nu van een aanbesteding geen sprake was, gold deze door [projectmanager Noord-Brabantsmuseum] getrokken conclusie in ieder geval niet.
heeft ook nog verklaard dat [vertegenwoordiger Geofox] niet bevoegd is te handelen namens de Provincie, en dat [vertegenwoordiger Geofox] niet mocht afwijken van zijn instructies. Dat neemt echter niet weg dat [geïntimeerde] er gezien de omstandigheden van het geval, en in het bijzonder gezien het feit dat de Provincie de voorbereiding van de te sluiten overeenkomst had uitbesteed aan Geofox, van mocht uitgaan dat de acceptatie van de offerte door [projectmanager Noord-Brabantsmuseum] , nadat eerst de tweede offerte van [geïntimeerde] door [vertegenwoordiger Geofox] was geaccepteerd, impliceerde dat het in de offerte vervatte aanbod was aanvaard zoals dat door hem was omschreven, te weten op basis van hergebruik. Derhalve mocht – zoals de rechtbank terecht heeft overwogen – [geïntimeerde] er op vertrouwen dat verwerking van verontreinigde grond niet in de tussen [geïntimeerde] en de Provincie gesloten overeenkomst was begrepen.
Zoals het de bedoeling van de Provincie was dat iedere vorm van verwerking voor rekening en risico van [geïntimeerde] zou komen, zo was het de bedoeling van [geïntimeerde] (zoals blijkt uit de memorie van antwoord) dat hij het risico van kostbare verwerking anders dan door hergebruik niet wenste te accepteren. De bedoelingen die partijen daarbij hebben zijn in dat verband echter niet doorslaggevend, het gaat er immers om welke zin partijen over en weer aan de overeenkomst mochten toekennen.
De Provincie heeft bij e-mail van 28 januari 2010 bevestigd dat de opdracht conform de inschrijving van 3 december 2009 zou worden verleend aan [geïntimeerde] , hetgeen vervolgens bij brief van 10 mei 2010 ook daadwerkelijk is gebeurd. Volgens de Provincie volgt daaruit dat de overeenkomst eerst tot stand is gekomen door deze brief van 10 mei 2010.
Het hof deelt dat standpunt niet. [projectmanager Noord-Brabantsmuseum] heeft tijdens de comparitie in eerste aanleg erkend dat het wel zo moest zijn dat hij vóór 22 januari 2010 opdracht heeft gegeven, terwijl [projectmanager Noord-Brabantsmuseum] vervolgens in de e-mail van 28 januari 2010 verklaart dat opdracht zal worden gegeven. Vervolgens is [geïntimeerde] daadwerkelijk in januari 2010 met de werkzaamheden begonnen. Ten slotte wordt ook in de brief van 10 mei 2010 verwezen naar de inschrijving van [geïntimeerde] van 3 december 2009 met kenmerk G-2341 als basis van de door [geïntimeerde] te verrichten werkzaamheden.
Gelet op deze samenhangende omstandigheden moet de stelling van de Provincie dat eerst door de brief van 10 mei 2010 de overeenkomst tot stand is gekomen, en wel conform de bedoelingen van de Provincie, worden verworpen.
Ook de rapporten van Arcadis en Geofox maken dat niet anders. [geïntimeerde] heeft immers juist het uit die rapporten blijken risico van (vergaande) verontreiniging niet op zich willen nemen.
De grief faalt.
Deze grief wordt door de provincie niet nader uitgewerkt en bouwt kennelijk voort op de eerdere grieven. Nu die eerdere grieven falen faalt ook deze grief.
Ook deze grief faalt, omdat de vordering in reconventie het spiegelbeeld is van de vordering in conventie. Nu de vordering in conventie door de rechtbank terecht is toegewezen, kon de rechtbank de vordering in reconventie niet anders dan afwijzen, zoals de rechtbank ook heeft gedaan.
De grief faalt.
Het hof gaat dan ook aan het bewijsaanbod voorbij.
Het incidenteel appel
Nu deze voorwaarde niet is vervuld hoeft het incidentele appel niet besproken te worden. Ook is een kostenbeslissing in het incidenteel appel niet nodig.