ECLI:NL:GHSHE:2016:1381

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
7 april 2016
Publicatiedatum
12 april 2016
Zaaknummer
200.186.020/01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bekrachtiging van de tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling wegens niet-nakoming van verplichtingen en ontstaan van bovenmatige schulden

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 7 april 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep over de tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling van de appellante. De rechtbank Zeeland-West-Brabant had op 9 februari 2016 besloten om de schuldsaneringsregeling tussentijds te beëindigen, omdat de appellante niet aan haar verplichtingen voldeed en nieuwe, bovenmatige schulden had laten ontstaan. De appellante, die niet ter zitting verscheen, betwistte de hoogte van de nieuwe schulden en voerde aan dat haar persoonlijke omstandigheden niet voldoende waren meegewogen door de rechtbank. De bewindvoerder stelde echter dat de appellante onvoldoende inspanningen had geleverd om een passende baan te vinden en dat zij niet voldeed aan de informatieplicht. Het hof oordeelde dat de appellante inderdaad niet naar behoren aan haar verplichtingen had voldaan en dat er sprake was van bovenmatige schulden. Het hof bekrachtigde het vonnis van de rechtbank, waarbij de schuldsaneringsregeling van de appellante tussentijds werd beëindigd.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
Uitspraak : 7 april 2016
Zaaknummer : 200.186.020/01
Zaaknummer eerste aanleg : C/02/13/34 R
in de zaak in hoger beroep van:
[appellante] ,
wonende te [woonplaats] ,
appellante,
hierna te noemen: [appellante] ,
advocaat: mr. J.M. Tang te Rotterdam.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar het vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 9 februari 2016.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met productie, ingekomen ter griffie op 17 februari 2016, heeft [appellante] verzocht voormeld vonnis te vernietigen en te bepalen dat het verzoek tussentijdse beëindiging van haar schuldsaneringsregeling wordt geweigerd.
2.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 30 maart 2016.
Bij die gelegenheid zijn mr. Y.L. Chan, waarnemend voor mr. Tang, alsmede mevrouw [bewindvoerder] , hierna te noemen: de bewindvoerder, gehoord. [appellante] is, met bericht van verhindering, niet ter zitting in hoger beroep verschenen.
2.3.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg d.d. 26 januari 2016;
- het indieningsformulier met bijlagen van de advocaat van [appellante] d.d. 24 maart 2016 en 29 maart 2016.
Het hof heeft geen kennis genomen van het indieningsformulier met bijlagen van de advocaat van [appellante] d.d. 29 maart 2016 en de brief met bijlagen van de bewindvoerder d.d. 30 maart 2016 nu beide pakketten aan stukken te kort voor de mondelinge behandeling in hoger beroep zijn overgelegd. Bij gelegenheid van de mondelinge behandeling in hoger beroep is zowel de advocaat van [appellante] als de bewindvoerder evenwel door het hof nadrukkelijk in de gelegenheid gesteld om desgewenst uit voornoemde stukken te putten dan wel te citeren.

3.De beoordeling

3.1.
Bij vonnis van 17 januari 2013 is ten aanzien van [appellante] de toepassing van de schuldsaneringsregeling uitgesproken.
3.2.
Bij vonnis waarvan beroep heeft de rechtbank op de voet van artikel 350 lid 3 aanhef en sub c en d Faillissementswet (Fw) de toepassing van de schuldsaneringsregeling op verzoek van de bewindvoerder d.d. 3 oktober 2015 tussentijds beëindigd, nu [appellante] een of meer van haar uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen niet naar behoren nakomt of door haar doen of nalaten de uitvoering van de schuldsaneringsregeling anderszins belemmert dan wel frustreert en bovenmatige schulden doet of laat ontstaan. Bij het ontbreken van enige baten voor uitdeling eindigt de schuldsaneringsregeling door het in kracht van gewijsde gaan van het vonnis.
3.3.
De rechtbank heeft dit, zakelijk weergegeven, als volgt gemotiveerd:
“Met betrekking tot de nieuwe schulden is de rechtbank van oordeel dat, gelet op de hoogte van de schulden in verhouding tot het leefgeld van schuldenares, er sprake is van bovenmatige schulden als bedoeld in artikel 350 lid 3 aanhef en sub d van de Faillissementswet. (…)
Hoewel schuldenares de huurschuld deels betwist, is er nog steeds sprake van een bedrag van circa € 10.000,= aan niet afbetaalde cursussen, cadeaus en overige kosten. Weliswaar heeft schuldenares verklaard dat de schulden niet aan haar te wijten zijn, maar bij gebreke van een deugdelijke onderbouwing van dit standpunt en gelet op de aard van een deel van de nieuwe schulden – cursussen en cadeaus – gaat de rechtbank aan deze stelling voorbij. (…)
Gelet op de resterende looptijd van de regeling acht de rechtbank niet aannemelijk dat schuldenares de nieuwe schulden voor het einde van de schuldsaneringsregeling volledig zou hebben voldaan. (…)
Ter zake de verplichting om tijdig en op een juiste wijze te voldoen aan de boedelafdracht heeft de bewindvoerder aangevoerd dat schuldenares een geschatte boedelachterstand van
€ 1.600,= heeft. De boedelachterstand is geschat, omdat de bewindvoerder niet alle informatie heeft ontvangen om de exacte boedelachterstand te kunnen berekenen.
Schuldenares heeft deze boedelachterstand niet betwist, zodat de rechtbank van de juistheid hiervan dient uit te gaan.”
3.4.
[appellante] kan zich met deze beslissing niet verenigen en is hiervan in hoger beroep gekomen. [appellante] heeft in het beroepschrift - zakelijk weergegeven - het volgende aangevoerd. [appellante] betwist de hoogte van de door de bewindvoerder gestelde boedelachterstand en nieuwe schulden. Voorts stelt [appellante] dat zij een ontzettend nare periode achter de rug heeft waarin zij veel kosten heeft moeten maken, onder andere voor medische behandelingen vanwege haar slechte gezondheid en het laten inslapen van haar katten. De rechtbank heeft volgens [appellante] dan ook te weinig rekening gehouden met haar persoonlijke omstandigheden die tot de nieuwe schulden hebben geleid. Tot slot meent [appellante] dat de rechtbank er ten onrechte aan voorbij is gegaan dat zij een eventuele boedelachterstand binnen een met 24 maanden verlengde schuldsaneringsregeling zou kunnen inlopen. Het enkel bestaan van een boedelachterstand is volgens [appellante] niet een dusdanig ernstige tekortkoming dat dit dient te leiden tot een tussentijdse beëindiging van haar schuldsaneringsregeling.
3.5.
De bewindvoerder heeft in haar brief - zakelijk weergegeven - het volgende aangevoerd. [appellante] spant zich niet voldoende in om een passende baan te vinden waardoor zij afloscapaciteit voor haar schuldeisers zou kunnen genereren. Daarnaast voldoet [appellante] niet aan de informatieplicht doordat zij niet uit eigen beweging stukken van haar financiën naar de bewindvoerder opstuurt. Tevens heeft [appellante] geen gevolg gegeven aan het budgetbeheer dat al op 11 december 2013 is geadviseerd. Tot slot merkt de bewindvoerder op dat [appellante] bovenmatige schulden laat ontstaan en desondanks door gaat met het verrichten van allerlei aankopen.
3.6.
Hieraan is door de bewindvoerder ter zitting in hoger beroep - zakelijk weergegeven - het volgende toegevoegd. De bewindvoerder geeft aan dat er inmiddels nog twee nieuwe schulden zijn ontstaan, te weten een schuld met betrekking tot de OV Chipknip van [appellante] en een niet betaalde factuur van de dierenarts. Dit maakt dat de totale nieuwe schuld van [appellante] volgens de bewindvoerder is opgelopen tot een totaalbedrag van
€ 11.329,03. Het is de bewindvoerder ook bekend dat [appellante] haar huurachterstand betwist. Hiertoe heeft de bewindvoerder op 14 oktober 2015 ook een brief van een door [appellante] in de arm genomen advocaat ontvangen. Hoe het nu met deze kwestie staat is de bewindvoerder evenwel onbekend, [appellante] heeft haar immers niet nader bericht. De bewindvoerder heeft haar verzoek om de schuldsaneringsregeling tussentijds te beëindigen dan ook gehandhaafd.
3.7.
Het hof komt tot de volgende beoordeling.
3.7.1.
Het hof dient, gelet op het bepaalde in artikel 350 lid 3 aanhef en sub c en d Fw, te beoordelen of er bij [appellante] , in het licht van de overige omstandigheden van het geval, sprake is van het niet naar behoren nakomen van één of meer uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen of het door haar doen of nalaten anderszins belemmeren dan wel frustreren van de uitvoering van de schuldsaneringsregeling en het doen of laten ontstaan van bovenmatige schulden.
3.7.2.
Vast staat, temeer nu zij zulks in haar beroepschrift ook nadrukkelijk heeft erkend, dat [appellante] gedurende de schuldsaneringsregeling een aantal nieuwe schulden heeft laten ontstaan waarbij het hof van oordeel is dat, gelet op de hoogte van de schulden van ruim € 11.000,00 in verhouding tot het leefgeld van [appellante] , er bovendien sprake is van bovenmatige schulden als bedoeld in artikel 350 lid 3 aanhef en sub d Fw. Het hof gaat hierbij voorbij aan het feit dat [appellante] de hoogte van deze nieuwe schulden in haar beroepschrift betwist daar zij in voornoemd beroepschrift eveneens heeft aangegeven bij gelegenheid van de mondelinge behandeling in hoger beroep een nadere toelichting op deze betwisting te geven maar zij vervolgens niet ter zitting in hoger beroep is verschenen. Het hof rekent het [appellante] bovendien zwaar aan dat een deel van de nieuwe schulden ziet op consumptieve uitgaven in de vorm van cursussen en cadeaus, uitgaven waarvan [appellante] blijkens het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg zelf ook vindt dat deze “eigenlijk niet nodig” waren. Het hof sluit voorts niet uit dat de hoogte van de nieuwe schulden voornoemd bedrag van ruim € 11.000,00 nog te boven zal gaan daar het geenszins uitgesloten is dat er ook nog sprake is van een huurschuld van ruim
€ 500,00. Dat de actuele stand van zaken ten aanzien van een eventuele huurachterstand niet bij de bewindvoerder bekend is acht het hof [appellante] eveneens te verwijten. [appellante] dient haar bewindvoerder immers, zowel gevraagd en spontaan, van alle informatie te voorzien waarvan zij weet dan wel behoort te weten dat deze voor een correct verloop van de schuldsaneringsregeling noodzakelijk is. Het hof is dan ook van oordeel dat [appellante] eveneens niet heeft voldaan aan de voor haar uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende (spontane) informatieplicht.
3.7.3.
Vast staat voorts dat [appellante] een gedurende het verloop van de schuldsaneringsregeling een boedeltekort van circa € 1.600,00 heeft laten ontstaan. De hoogte van deze boedelachterstand is geschat, omdat de bewindvoerder niet alle informatie van [appellante] heeft ontvangen welke nodig is om de exacte boedelachterstand te kunnen berekenen. Daarmee is de bewindvoerder (structureel) belemmerd in de uitoefening van de op haar rustende taken (zie bijvoorbeeld artikel 316 lid 1 Fw). Daarbij is het hof bovendien van oordeel dat niet is gebleken dat de geconstateerde tekortkomingen [appellante] niet kunnen worden verweten (vgl. HR 12 juni 2009, NJ 2009, 270).\
3.7.4.
Nu, tevens doordat zij bekend is althans redelijkerwijs geacht wordt bekend te zijn met de verplichtingen in het kader van de wettelijke schuldsanering mede in welk verband het hof naar de processtukken wijst, de geconstateerde tekortkomingen [appellante] kunnen worden verweten en het bovendien om meerdere verwijtbare tekortkomingen gaat acht het hof geen termen aanwezig om de schuldsaneringsregeling van [appellante] , zoals door haar in haar beroepschrift verzocht, te verlengen, daargelaten nog dat een concreet financieel plan van aanpak ten aanzien van de nieuwe schulden en de boedelachterstand – voor zover al door de bewindvoerder precies vast te stellen nu nog steeds bepaalde informatie zijdens [appellante] ontbreekt – ontbreekt, althans in hoger beroep niet is overgelegd. Daar komt nog bij dat [appellante] ter zitting in hoger beroep niet is verschenen en derhalve geen gebruik heeft gemaakt van de geboden gelegenheid een (persoonlijke) toelichting te geven op het door haar in hoger beroep gedane verzoek tot voortzetting van de toepassing van de schuldsaneringsregeling. Naar het oordeel van het hof dient dit voor rekening en risico van [appellante] te komen.
3.7.5.
Al hetgeen hiervoor is overwogen, zowel afzonderlijk als in onderlinge samenhang beschouwd, voert het hof dan ook tot de slotsom dat de rechtbank terecht en op goede gronden heeft geoordeeld dat de schuldsaneringsregeling van [appellante] tussentijds dient te worden beëindigd.
3.8.
Het vonnis waarvan beroep zal worden bekrachtigd.

4.De uitspraak

Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep.
Dit arrest is gewezen door mrs. P.J.M. Bongaarts, L.Th.L.G. Pellis en J.J. Minnaar en in het openbaar uitgesproken op 7 april 2016.