3.3.1.Bedrijfseconomische noodzaak
Vast staat dat de productie van hef- en transportsteigers, en in 2013 onderzoek, ontwikkeling, kwaliteitsbewaking en verkoop/marketing, zijn verplaatst naar China resp. Zweden en verder dat Alimak nog steeds ernstig te lijden heeft van de verminderde activiteiten in de bouwsector sinds het uitbreken van de kredietcrisis van 2008. Er werden reeds eerder reorganisaties doorgevoerd, waardoor het personeelsbestand van Alimak in vijf jaar tijd werd gehalveerd. Alimak ging zich enkel richten op de Benelux markt.
3.3.1.1. [appellant] heeft gesteld dat Alimak bij de ontslagvergunningaanvraag niet alle relevante informatie aan UWV heeft verstrekt, dan wel dat Alimak (bewust) onjuiste informatie aan UWV heeft verstrekt.
Deze stelling wordt verworpen. Alimak heeft naar het oordeel van het hof de - toen beschikbare - relevante informatie aan UWV verstrekt, te weten onder meer het advies van de OR, het Sociaal Plan, het Reorganisatieplan, de jaarstukken 2010, 2011 en de concept-jaarstukken 2012. Of daarmee was voldaan aan de beleidsregels stond ter beoordeling van UWV. Van het (bewust) onjuist verstrekken van informatie door Alimak is niets gebleken.
De stelling van [appellant] dat UWV nimmer een ontslagvergunning had mogen verlenen en dus had moeten weigeren, staat niet ter beoordeling van de rechter. De kantonrechter had en het hof heeft immers te oordelen over de vraag of de opzegging kennelijk onredelijk is. In dat kader overweegt het hof dat Alimak de bedrijfseconomische noodzaak voor het ontslag voldoende heeft aangetoond, zeker nu in de onderhavige procedure ook de definitieve jaarstukken 2012 en de voorlopige jaarstukken 2013 zijn overgelegd. Deze stukken, die niet dan wel onvoldoende zijn betwist door [appellant] , geven een verre van rooskleurig beeld te zien. Het resultaat voor belastingen kwam in 2012 uit op € 1.687.000,-- negatief. In de voorlopige cijfers van 2013 is het negatieve resultaat opgelopen tot € 2.444.000,--. Dat destijds niet aan UWV is meegedeeld dat op 29 november 2013 een kapitaalinjectie van € 3,22 miljoen door Alimak Hek Group AB zou worden verstrekt doet daaraan niet af, omdat vast staat dat deze injectie de slechte bedrijfseconomische situatie niet heeft kunnen keren en dat daardoor de noodzaak tot reorganisatie niet was weggenomen. Tegen de overwegingen ter zake in het vonnis waarvan beroep (r.o. 3.2.) heeft [appellant] geen grieven gericht.
[appellant] heeft verder in het algemeen gesteld dat de verantwoordelijke personen met behoud van hun takenpakket en verloning in dienst van Alimak zijn gebleven, waarbij enkel doorbelasting plaats vindt aan de Chinese vennootschap of aan Alimak Hek Group AB. Het gaat volgens Alimak om vijf (nu inmiddels vier) personen (onder wie de na te noemen heer [voormalig BA manager Construction] ), van wie de kosten volledig worden doorbelast naar Zweden en China. Alimak heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat dit te maken heeft met de overheveling van de productverantwoordelijkheid naar Zweden en China en dat alle loonkosten worden doorbelast en zodoende een besparing opleveren.
[appellant] heeft ook gesteld dat Alimak gezien de verwevenheid moet worden gezien als ‘tentakel’ van het concern. Het hof begrijpt deze stelling van [appellant] aldus, dat de bedrijfseconomische situatie van Alimak niet afzonderlijk moet worden beschouwd, maar in het concernverband. In die optiek is, zo begrijp het hof [appellant] , geen sprake van een kleine armlastige vennootschap. [appellant] heeft deze stelling naar het oordeel van het hof onvoldoende onderbouwd. Zonder nadere toelichting valt niet in te zien dat en waarom Alimak als zelfstandige Nederlandse bv niet afzonderlijk zou moeten of mogen worden beoordeeld in het kader van de onderhavige procedure.
3.3.1.2. [appellant] heeft verder gesteld dat het overleg van Alimak met de OR en de vakverenigingen niet zorgvuldig is geweest. Deze stelling wordt echter niet ondersteund door de overgelegde stukken. Daaruit blijkt dat de vakverenigingen op de hoogte zijn gesteld en dat er inhoudelijk overleg met de OR heeft plaatsgevonden. [appellant] heeft niet toegelicht in welk opzicht de procedure desondanks onzorgvuldig zou zijn geweest, wat er overigens zij van dat argument in verband met de gestelde kennelijke onredelijke opzegging.
3.3.1.3. De managementlaag, bestaande uit vier Business Area (BA) Managers (Industrial, Construction, After Sales en Rental), onder wie [appellant] als BA Manager After Sales, is door Alimak uit kostenbesparingsoogpunt geschrapt. De organisatie was volgens Alimak gezien het sterk gekrompen personeelsbestand ook niet gebaat bij een leidinggevende tussenlaag. Alle vier de managementfuncties zijn vervallen volgens Alimak.
[appellant] heeft echter gesteld dat drie van de vier BA’s, met op papier een andere functienaam, tot op de dag van vandaag hun oorspronkelijke werkzaamheden verrichten en dat alleen de rapportagelijn zou zijn gewijzigd. Er zou sprake zijn van de zgn. stoelendansmethode.
Naar het oordeel van het hof heeft [appellant] onvoldoende onderbouwd gesteld dat de destijds bestaande managementlaag feitelijk niet is komen te vervallen. (Voor zover [appellant] heeft betoogd dat het afspiegelingsbeginsel ten onrechte niet is toegepast, zij verwezen naar r.o. 3.4.).
Als niet betwist staat vast dat de voormalige BA Manager Construction, de heer [voormalig BA manager Construction] , thans voor de Chinese entiteit werkzaam is als Product Manager Platforms, een technische verkoopfunctie, waarbij hij verantwoordelijk is voor hefsteigers en transportsteigers en de hele wereld over reist. In het geheel niet onderbouwd is dat deze werkzaamheden dezelfde zouden zijn als die welke de heer [voormalig BA manager Construction] vóór de reorganisatie verrichtte.
De voormalige BA Manager Rental, de heer [voormalig BA Manager Rental] , is herplaatst als General Manager bij Alimak. Dat de heer [voormalig BA Manager Rental] deze functie in de praktijk niet verricht, heeft [appellant] onvoldoende onderbouwd. Het feit dat de heer [betrokkene 1] , en sinds diens pensioen de heer [betrokkene 2] , enkele dagen per maand in Nederland was/is en een volmacht had/heeft om de eindbeslissingen te nemen, kan daaraan niet afdoen.
Niet betwist is dat de voormalige BA Manager Industrial, de heer [voormalig BA manager Industrial] , is teruggezet naar de (lager betaalde) functie van Sales Manager Industrie voor de Benelux.
Aldus is naar het oordeel van het hof de stelling dat deze voormalige BA’s nog steeds hun oorspronkelijke (management)werkzaamheden verrichten zonder nadere onderbouwing, die ontbreekt, niet houdbaar. Het feit dat de heer [voormalig BA manager Construction] vanuit (het kantoor van Alimak in) Nederland werkt als hij niet in China of op reis is, maakt dat niet anders. Het feit dat de heer [voormalig BA Manager Rental] op de contactpagina van de site van Alimak, kennelijk bij vergissing, nog vermeld stond als BA Manager Rental evenmin.
3.3.1.4. [appellant] heeft ook gesteld dat zijn functie van BA Manager After Sales niet is vervallen omdat 75% van zijn werkzaamheden nog bestaat. After Sales betrof ongeveer 50% van zijn werkzaamheden. Als daar 50% van is vervallen, zoals Alimak heeft gesteld, resteert volgens [appellant] 75% van het totaal (inclusief de TQM-taken, die volgens hem zijn blijven bestaan). [appellant] heeft erop gewezen dat blijkens het Reorganisatieplan van Alimak van maart 2015 thans 17 fte onder de afdeling After Sales valt.
Alimak heeft gesteld dat vanwege de invoering van de Lean-Six-Sigma-methodiek (verkoopapparaat dat direct gekoppeld is aan de fabrieken waardoor bepaalde verkopen niet meer via Alimak lopen) en vanwege het verminderde werkvolume de export aftersales feitelijk volledig is verdwenen, waardoor de helft van de spare parts afdeling binnen Alimak is weggevallen. Door de sterk verminderde omzet is ook het onderdeel TQM vrijwel weggevallen. Dat laatste is volgens [appellant] niet juist, maar dat heeft hij niet onderbouwd.
[appellant] heeft niet aangegeven welke van zijn werkzaamheden na zijn ontslag door wie werden verricht. En als de stelling van [appellant] al juist zou zijn dat 75% van zijn werkzaamheden nog bestaat, dan wil dat nog niet zeggen dat de functie van [appellant] niet is vervallen. Daarbij is van belang dat Alimak onbestreden heeft gesteld dat de beperkt achtergebleven aftersaleswerkzaamheden en kwaliteitsgerelateerde werkzaamheden zijn overgenomen door de heer [Supply Chain Manager] , Supply Chain Manager.
Van belang in dit verband is ook dat Alimak onbetwist heeft aangegeven dat After Sales is aangepast aan de Duitse structuur en dat daaronder nu ook alle montagemonteurs en alle medewerkers van de werkplaats vallen, hetgeen in 2013 niet het geval was.
Van een valse reden voor de opzegging is op grond van het vorenstaande naar het oordeel van het hof geen sprake.
3.3.2.[appellant] heeft in het kader van de gestelde voorgewende reden in hoger beroep aangevoerd dat de werkelijke reden voor zijn ontslag is gelegen in het feit dat hij een te dure kracht is - hij verdiende plm. € 2.000,-- bruto meer dan de andere BA Managers in verband met een loonsverhoging die zijn schoonvader hem in 1991 toekende vlak voordat de aandelen werden verkocht - en dat er een meningsverschil is over de huur van het bedrijfspand van Alimek, dat in eigendom toebehoort aan mevrouw [schoonmoeder appellant] , de schoonmoeder van [appellant] . Volgens [appellant] hangt het besluit om de onderneming van [woonplaats] naar [vestigingsplaats] te verplaatsen samen met het besluit om afscheid van [appellant] te nemen.
[appellant] is tot de conclusie gekomen dat hij om voormelde redenen later in de lopende reorganisatie vanwege bedrijfseconomische redenen is ingevoegd. De ontslagvergunning was volgens [appellant] niet meer dan een dekmantel om hem zo goedkoop mogelijk buiten spel te zetten.
3.3.2.1. Naar het oordeel van het hof heeft [appellant] in het licht van het hiervoor overwogene omtrent de bedrijfseconomische reden niet aannemelijk gemaakt dat de hoogte van zijn salaris de werkelijke reden voor de opzegging was. Evenmin is dat het geval voor wat betreft het meningsverschil met betrekking tot de (opzegtermijn van de) huur van het bedrijfspand. [appellant] heeft gesteld dat het meningsverschil al tijdens de ontslagvergunningaanvraag bestond. Alimak heeft betoogd dat er pas medio september 2014, ruim na aanvang van de onderhavige kennelijk-onredelijke-opzegging-procedure, een meningsverschil is ontstaan. Over het moment van het ontstaan van het huurgeschil is geen duidelijkheid verkregen, doch dat doet naar het oordeel van het hof niet ter zake. Vast staat dat de eerdere contractonderhandelingen met betrekking tot het bedrijfspand niet via [appellant] zijn gelopen, maar - op verzoek van Alimak - via een derde partij, juist vanwege mogelijke conflicterende belangen. Alimak heeft daarnaast voldoende aannemelijk gemaakt dat verhuizing van het (te) grote, verouderde pand in [woonplaats] naar het veel kleinere en modernere pand in [vestigingsplaats] een aanzienlijke besparing oplevert, ook voor wat betreft de energiekosten. Dat vanwege het huurconflict over de opzegtermijn thans dubbele huur moet worden betaald, namelijk ook nog aan mevrouw [schoonmoeder appellant] voor het pand in [woonplaats] , kan daaraan niet afdoen.
Bovendien kan niet worden aangenomen dat [appellant] later in de lopende reorganisatie is ingevoegd. Vast staat immers dat [appellant] als lid van het MT - in tegenstelling tot eerdere reorganisaties - van het begin af aan niet bij de uitvoering van de reorganisatie is betrokken. Naar zeggen van de directeur [directeur] was dit het geval op grond van het feit dat ook voor [appellant] een ontslagvergunning zou worden aangevraagd, hetgeen alleszins aannemelijk is.
Van een voorgewende reden is naar het oordeel van het hof dan ook geen sprake.