De GI voert in het verweerschrift, zoals aangevuld ter zitting - kort samengevat - het volgende aan. [kind] is gediagnosticeerd met een reactieve hechtingsstoornis. Een zuurstoftekort bij de geboorte kan daarvan niet de oorzaak zijn. De kinderarts van de Mutsaersstichting heeft in een gesprek op 25 januari 2016 aan de moeder uitgelegd dat vanuit medische screening en gegevens van direct na de geboorte van [kind] er geen tekenen zijn die wijzen op een hersenbeschadiging en dat er geen indicaties zijn voor verder onderzoek. De moeder was hiermee akkoord.
Uit rapportage van de peuterspeelzaal in [geboorteplaats] blijkt dat er toen al signalen waren die wijzen op een onveilige hechting.
De problematiek bij [kind] is een andere dan die bij zijn zussen, waarbij ook de leeftijd van de zussen een rol speelt. Haar twee dochter vragen veel zorg van de moeder. [kind] vraagt veel van zijn verzorgers, zowel in draagkracht als in praktische zin.
Tijdens de dagbehandeling bij de Mutsaersstichting laat [kind] steeds meer gedrag zien dat hij voorheen niet liet zien (onder meer agressie). In een gesprek heeft de behandelcoördinator uitgelegd dat [kind] zijn emoties nu meer naar buiten uit. Kinderen laten dit vaak zien op een moment dat ze zich veiliger voelen. [kind] laat wel degelijk een positieve ontwikkeling zien. Hij zoekt meer contact met andere kinderen en de groepsleiding, komt meer tot spelen en lacht meer. [kind] heeft nog wel een lange weg te gaan. De moeder is akkoord gegaan met het voortzetten van de behandeling van [kind] binnen de Mutsaersstichting. [kind] gaat momenteel een halve dag per week naar school
Er is een begin gemaakt met hechtingstherapie van de pleegmoeder en [kind]. In de ogen van de behandelaars bij de Mutsaersstichting is de pleegmoeder de meest stabiele persoon voor [kind]. De hechtingstherapie staat momenteel tijdelijk stil. Er wordt prioriteit gegeven aan het slaan van een brug tussen de situatie van [kind] in het pleeggezin en de behandelgroep bij de Mutsaersstichting.
De moeder wordt regelmatig op de hoogte gehouden van de voortgang van de behandeling van [kind] bij de Donderberg. Ook is met de moeder de observatie van het contact tussen de moeder en [kind] besproken. Bij die observatie werd gezien dat [kind] terughoudend was, zeer alert en weinig contact zocht met de moeder. De moeder kon minder goed aansluiten bij [kind] dan de pleegmoeder.
De GI is van mening dat, ondanks de positieve ontwikkeling van de moeder, haar draagkracht onvoldoende is om [kind] datgene te bieden wat hij nodig heeft. De moeder erkent de problematiek van [kind] niet volledig. Zonder die erkenning kan de moeder niet voldoende aansluiten bij de behoefte van [kind].
Het is noodzakelijk dat [kind] uithuisgeplaatst blijft in het pleeggezin, waar hij tot ontwikkeling komt. Hij laat binnen het pleeggezin tekenen van een veilige hechting zien. Verstoring van dit proces kan funest zijn voor [kind]. Het is in het belang van [kind] dat de moeder de uithuisplaatsing ondersteunt, zodat [kind] niet in een loyaliteitsconflict komt.